Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 1996. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Lisrestal - Organização Gestão de Restaurantes Colectivos Ldª, Gabinete Técnico de Informática Ldª (GTI), Lisnico - Serviço Marítimo Internacional Ldª, Rebocalis - Rebocagem e Assistência Marítima Ldª en Gaslimpo - Sociedade de Desgasificação de Navios SA. - Europees Sociaal Fonds - Beschikking tot vermindering van aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Schending van recht van verweer - Recht van betrokkenen om te worden gehoord. - Zaak C-32/95 P.
Jurisprudentie 1996 bladzijde I-05373
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Sociale politiek ° Europees Sociaal Fonds ° Bijstand in financiering van beroepsopleidingsacties ° Beschikking tot vermindering van aanvankelijk toegekende bijstand ° Rechten van verdediging van betrokken ondernemingen ° Strekking
De eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure tegen iemand die tot een bezwarend besluit kan leiden, is te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van iedere regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen. Dit beginsel houdt in, dat een ieder tegen wie een bezwarend besluit kan worden vastgesteld, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de hem verweten elementen waarop het litigieuze besluit is gebaseerd.
Dit geldt met name voor de begunstigden van door het Europees Sociaal Fonds toegekende bijstand voor een beroepsopleidingsproject in een Lid-Staat, wanneer de Commissie overweegt de aanvankelijk toegekende bijstand te verminderen, op grond dat hij niet wordt gebruikt overeenkomstig de voorwaarden van het toekenningsbesluit. Dat de betrokken Lid-Staat een centrale rol speelt in de beheersregeling van het Fonds en de adressaat is van een eventueel verminderingsbesluit, sluit namelijk niet uit dat een directe band bestaat tussen de Commissie en de begunstigde, die onder toezicht van de Commissie staat wat de vaststelling van eventuele onregelmatigheden betreft, en rechtstreeks de economische gevolgen van de vermindering draagt, nu hij primair aansprakelijk is voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen.
Een verminderingsbesluit is dus vastgesteld in strijd met het recht van verweer van de begunstigde, wanneer deze door de Commissie niet is gehoord vóór de vaststelling van het besluit, ongeacht eventuele praktische problemen die kunnen rijzen in verband met rechtstreeks overleg tussen de Commissie en de begunstigden.
In zaak C-32/95 P,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. M. Alves Vieira en N. Khan, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
requirante,
betreffende hogere voorziening tegen het op 6 december 1994 door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen gewezen arrest tussen Lisrestal e.a. en de Commissie van de Europese Gemeenschappen (zaak T-450/93, Jurispr. 1994, blz. II-1177), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest,
andere partijen bij de procedure:
Lisrestal ° Organização Gestão de Restaurantes Colectivos Ld.a, vennootschap naar Portugees recht, te Almada (Portugal),
Gabinete Técnico de Informática Ld.a (GTI), vennootschap naar Portugees recht, te Lissabon,
Lisnico ° Serviço Marítimo Internacional Ld.a, vennootschap naar Portugees recht, te Almada,
Rebocalis ° Rebocagem e Assistência Marítima Ld.a, vennootschap naar Portugees recht, te Almada, en
Gaslimpo ° Sociedade de Desgasificação de Navios SA, vennootschap naar Portugees recht, te Almada,
vertegenwoordigd door M. Rodrigues, advocaat te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Alves Azevedo, Rue de Gasperich 61,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, P. J. G. Kapteyn en H. Ragnemalm (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: A. La Pergola
griffier: R. Grass
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 juni 1996,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 10 februari 1995, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 december 1994 (zaak T-450/93, Lisrestal e.a./Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-1177; hierna: "het arrest van het Gerecht"), houdende nietigverklaring door het Gerecht van eerste aanleg van de beschikking van de Commissie tot vermindering van de financiële bijstand die het Europees Sociaal Fonds (hierna: "ESF") aanvankelijk had toegekend aan Lisrestal Ld.a, GTI Ld.a, Rebocalis Ld.a, Lisnico Ld.a en Gaslimpo SA (hierna: "verweersters") alsmede terugvordering van het bij wijze van eerste voorschot betaalde bedrag van 138 271 804 ESC.
2 Uit het arrest van het Gerecht volgt, dat verweersters alsmede de ondernemingen Proex Ld.a en Gelfiche, allen gevestigd in Portugal (hierna: "begunstigde ondernemingen"), via het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu (bevoegde nationale instantie bij het Portugese Ministerie van Arbeid en Sociale zekerheid; hierna: "DAFSE"), bij het ESF een aanvraag hebben ingediend om financiële bijstand voor een beroepsopleidingsproject in de zin van artikel 3, lid 1, van besluit 83/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 289, blz. 38), in het district Setúbal (Portugal) (r.o. 7).
3 Om financiële bijstand van het ESF werd verzocht teneinde beroepsopleidingsacties mogelijk te maken en aldus kansen op een arbeidsplaats te bieden aan 1 687 jongeren onder de 25 jaar, met kwalificaties die na de verplichte scholing onvoldoende en/of niet passend bleken te zijn (r.o. 8).
4 Op 31 maart 1987 werden de ontwerp-actieprogramma' s bij beschikking C(87) 670 van de Commissie goedgekeurd voor een totaal bedrag van 630 642 227 ESC, waarvan 346 853 225 ESC zou worden gedragen door het ESF en 283 789 002 ESC door het Orçamento da Segurança Social/Instituto de Gestão Financeira da Segurança Social (begroting van de sociale zekerheid/instituut voor het financieel beheer van de sociale zekerheid; hierna: "OSS/IGFSS") (r.o. 9).
5 Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516/EEG (PB 1983, L 289, blz. 1) heeft het ESF aan de begunstigde ondernemingen een voorschot van 50 % van de toegekende bijstand uitbetaald, ofwel een bedrag van 173 426 612 ESC (r.o. 10). Op 31 oktober 1988 dienden de begunstigde ondernemingen via DAFSE een verzoek in om betaling van het saldo, zijnde een bedrag van 127 483 930 ESC. Bij dit verzoek waren bewijsstukken en een rapport over de uitgevoerde acties gevoegd (r.o. 11).
6 Op 25 november 1988 gaf de afdeling "controle" van het ESF in overweging het dossier opnieuw te onderzoeken, omdat de afrekening geen duidelijkheid verschafte over de kosten en over de vermelde acties (r.o. 12). Tussen 29 januari en 2 februari 1990 vonden controles plaats bij twee van de verweersters, Lisrestal en GTI, waarbij diverse onregelmatigheden bij het financieel beheer van de bijstand werden vastgesteld. Deze onregelmatigheden bestonden met name hierin, dat de acties volledig waren uitbesteed aan verenigingen die niet over de vereiste infrastructuur en ervaring beschikten. Bovendien bestond het vermoeden, dat overeenkomsten waren gesimuleerd en rekeningen waren vervalst. Op deze gronden gaven de controleurs in overweging het aan de verweersters uitbetaalde communautaire voorschot terug te vorderen (r.o. 13).
7 Op 19 oktober 1990 zond DAFSE aan verweersters "certificaten" waarin werd verklaard, dat door de Gemeenschap een onderzoek was verricht naar de regelmatigheid en de wettigheid van deze acties, maar dat verder niets kon worden gepreciseerd, omdat de Commissie met betrekking tot deze acties nog niet definitief had beslist (r.o. 14).
8 Bij brief van 14 juni 1991 zond het bevoegde hoofd van een eenheid van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, industriële betrekkingen en sociale zaken (DG V) DAFSE de conclusies van de controleurs, met de mededeling, dat volgens het ESF een bedrag van 536 879 559 ESC was gebruikt voor uitgaven die niet voor financiering in aanmerking kwamen (r.o. 16). Bij dezelfde brief werd DAFSE meegedeeld, dat de financiële bijstand van het ESF maximaal 35 154 808 ESC zou bedragen en dat, rekening houdende met het bij wijze van eerste voorschot betaalde bedrag van 173 426 612 ESC, een bedrag van 138 271 804 ESC moest worden terugbetaald. De Commissie gaf DAFSE gelegenheid om binnen 30 dagen haar opmerkingen te maken (r.o. 17).
9 Bij brief van 8 juli 1991 deelde DAFSE het ESF mee, dat het geen opmerkingen had over de rapporten van de controleurs van het ESF en over zijn brief van 14 juni 1991, en dat het de genomen beslissing aanvaardde (r.o. 18).
10 Op 3 maart 1992 gelastte de Commissie DAFSE om tot terugvordering over te gaan (r.o. 20).
11 Bij brieven van 24 april 1992 en 7 mei 1992 stelde DAFSE verweersters in kennis van de beschikking van de Commissie om de toegekende financiële bijstand te verminderen, en deelde het hen mee welke bedragen zij aan het ESF en aan de OSS/IGFSS dienden terug te betalen (r.o. 21).
12 Bij op 19 juni 1992 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verweersters beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van het ESF waarbij de terugbetaling van de ontvangen bedragen is gelast (hierna: "bestreden beschikking"), en tot veroordeling van de Commissie om de gevorderde bedragen volledig uit te betalen.
13 Tot staving van deze vorderingen hebben verweersters in wezen vier middelen aangevoerd. Het eerste middel hield in, dat er geen diensten van het ESF bestonden, althans dat zij onbevoegd waren om de bestreden beschikking te geven, het tweede klaagde over schending van het recht van verweer, het derde over onvoldoende motivering en het vierde over een kennelijke beoordelingsfout.
14 Het Gerecht heeft in het bestreden arrest het eerste middel afgewezen. Voorts heeft het verweersters' conclusies strekkende tot veroordeling van de Commissie om het saldo van de bijstand van het ESF te betalen, niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte heeft het Gerecht wat het tweede en het derde middel betreft, de enige middelen waartegen de onderhavige hogere voorziening is gericht, verklaard:
"42 Volgens vaste rechtspraak is de eerbiediging van het recht van verweer in iedere procedure die tot een bezwarende handeling kan leiden, te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij gebreke van enig specifiek voorschrift in acht moet worden genomen (zie onder meer arresten Hof van 12 februari 1992, gevoegde zaken C-48/90 en C-66/90, Nederland e.a./Commissie, Jurispr. 1992, blz. I-565, r.o. 44, en 29 juni 1994, zaak C-135/92, Fiskano, Jurispr. 1994, blz. I-2885). Volgens dit beginsel moet een ieder jegens wie een bezwarende handeling kan worden verricht, in staat worden gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de omstandigheden waarop de Commissie het bestreden besluit wil gronden.
43 Om te bepalen of het recht van verweer van verzoeksters in casu is geschonden, moet worden nagegaan of, gelet op de rol van de Lid-Staat in de betrokken procedure, die als enige in betrekking tot het ESF staat, de bestreden beschikking verzoeksters rechtstreeks kan raken en bezwarend voor hen kan zijn.
44 In dit verband moet worden vastgesteld, dat de bestreden beschikking de begunstigde ondernemingen een gedeelte van de aanvankelijk toegekende bijstand ontneemt en dat verordening nr. 2950/83 de betrokken Lid-Staat ter zake geen eigen beoordelingsbevoegdheid verleent (zie laatstelijk beschikking Gerecht van 20 juni 1994, zaak T-446/93, Frinil e.a., niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, r.o. 29).
45 Bovendien heeft de Commissie met haar bevel tot terugvordering van 3 maart 1992 de verleende bijstand definitief willen verminderen, zoals zij DAFSE in haar brief van DG V van 14 juni 1991 had aangekondigd. Weliswaar was de in de genoemde brief vervatte beschikking van de Commissie enkel aan de Portugese autoriteiten gericht, doch werden verzoeksters daarin met name genoemd en had zij uitdrukkelijk op hen betrekking als rechtstreeks begunstigden van de verleende bijstand. Het Gerecht is derhalve van oordeel, dat verzoeksters door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel worden geraakt.
46 Volgens vaste rechtspraak immers kunnen ondernemingen die financiële bijstand van het ESF hebben ontvangen, opkomen tegen beschikkingen waarbij hun die bijstand wordt ontnomen (zie arresten Hof van 7 mei 1991, zaak C-291/89, Interhotel, Jurispr. 1991, blz. I-2257, r.o. 13; 4 juni 1992, zaak C-157/90, Infortec, Jurispr. 1992, blz. I-3535, r.o. 17), hetgeen onderstelt, dat zij door dergelijke beschikkingen niet enkel individueel, maar tevens rechtstreeks worden geraakt.
47 Bovendien volgt uit de bepalingen van verordening nr. 2950/83, dat hoewel de Lid-Staat als enige in betrekking tot het Fonds staat, tussen de Commissie en de begunstigde van de bijstand een rechtstreekse band ontstaat. In artikel 6 van deze verordening wordt namelijk bepaald, enerzijds dat de Commissie de bijstand van het Fonds kan opschorten, verminderen of doen vervallen, indien van deze bijstand geen gebruik wordt gemaakt op de wijze als in het goedkeuringsbesluit bepaald, terwijl aan de betrokken Lid-Staat enkel de gelegenheid moet worden geboden zijn opmerkingen te maken, en anderzijds, dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is gemaakt op de wijze als in het goedkeuringsbesluit bepaald, moeten worden teruggevorderd en dat de betrokken Lid-Staat slechts subsidiair aansprakelijk is voor de ten onrechte betaalde bedragen voor acties waarvoor de in artikel 2, lid 2, van besluit 83/516/EEG bedoelde waarborg geldt.
48 Verzoeksters ondervinden dus rechtstreeks de economische gevolgen van de voor hen bezwarende beschikking, doordat zij primair aansprakelijk zijn voor terugbetaling van de ten onrechte overgemaakte bedragen (arrest Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, r.o. 50). In dit verband heeft de Commissie overigens ter terechtzitting erkend, dat zij zo nodig voor de nationale rechter terugbetaling van de omstreden bedragen zou kunnen vorderen van verzoeksters.
49 Uit het voorgaande volgt dat de Commissie, die als enige jegens verzoeksters rechtens aansprakelijk voor de bestreden beschikking is, deze beschikking niet had mogen geven zonder hen vooraf in staat te stellen naar behoren hun standpunt over de beoogde vermindering van de bijstand kenbaar te maken, dan wel na zich ervan te hebben vergewist dat zij daartoe in staat waren gesteld.
50 Tussen partijen staat evenwel vast, in de eerste plaats dat verzoeksters noch de onderzoeksrapporten van de Commissie hebben ontvangen noch zijn geïnformeerd over de jegens hen geformuleerde bezwaren, en evenmin door de Commissie zijn gehoord alvorens de bestreden beschikking werd gegeven, en in de tweede plaats dat DAFSE, na door de Commissie bij brief van 14 juni 1991 in de gelegenheid te zijn gesteld haar opmerkingen kenbaar te maken, de Commissie zonder eerst verzoeksters te horen bij brief van 8 juli 1991 heeft laten weten, dat zij de beschikking die de Commissie jegens hen zou geven, aanvaardde.
51 Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat het recht van verweer van verzoeksters is geschonden bij de totstandkoming van de bestreden beschikking."
15 Na voorts nog te hebben vastgesteld dat noch de bestreden beschikking noch de onderzoeksrapporten aan het motiveringsvereiste van artikel 190 van het Verdrag beantwoordden (r.o. 52), heeft het Gerecht de bestreden beschikking nietig verklaard.
16 In haar verzoekschrift in hogere voorziening verzoekt de Commissie het Hof in de eerst plaats om vernietiging van de punten 2 en 3 van het beschikkend gedeelte van het bestreden arrest waarbij het Gerecht de litigieuze beschikking nietig heeft verklaard en haar in de kosten heeft verwezen, in de tweede plaats, om verwijzing van de zaak naar het Gerecht om uitspraak te doen over het vierde middel van de verweersters in hun verzoekschrift voor het Gerecht betreffende een kennelijke beoordelingsfout, en in de derde plaats, om de kosten aan te houden.
17 Tot staving van haar hogere voorziening stelt de Commissie, dat het Gerecht heeft gedwaald ten aanzien van het recht, waar het in het bestreden arrest heeft verklaard, dat
° de procedure voor de vaststelling van de bestreden beschikking het recht van verweer van de verwerende partijen heeft geschonden,
° de beschikking van de Commissie niet met redenen is omkleed en met miskenning van de verplichtingen van artikel 190 van het Verdrag is vastgesteld.
18 Met haar eerste middel verwijt de Commissie het Gerecht te hebben gedwaald ten aanzien van het recht, waar het heeft geoordeeld, dat zij de bestreden beschikking niet kon vaststellen zonder verweersters vooraf de mogelijkheid te geven hun zienswijze over de vermindering van de bijstand kenbaar te maken. Zij voert in dit verband drie argumenten aan.
19 In de eerste plaats stelt de Commissie, dat wegens de structuur van de administratie en het beheer van het ESF, aan verweersters geen recht kan worden toegekend om vooraf te worden gehoord. In de tweede plaats zou de bestreden beschikking verweersters geen enkele sanctie opleggen. In de derde plaats is het in het kader van de administratie van het ESF voor de Commissie in de praktijk bijzonder moeilijk om rechtstreeks overleg te plegen met de begunstigden van het Fonds.
20 De Commissie voegt daar overigens aan toe, dat verweersters hoe dan ook reeds waren geïnformeerd, bij een brief die op 19 oktober 1990 bij het DAFSE is aangekomen, over de twijfels en de vermoedens die zij had met betrekking tot de naleving van de in het besluit tot goedkeuring gestelde toekenningsvoorwaarden.
Het recht van verweersters om te worden gehoord
21 Er zij aan herinnerd, dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure tegen iemand die tot een bezwarend besluit kan leiden, is te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van iedere regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen (zie met name arresten van 29 juni 1994, zaak C-135/92, Fiskano, Jurispr. 1994, blz. I-2885, r.o. 39, en 12 februari 1992, gevoegde zaken C-48/90 en C-66/90, Nederland e.a./Commissie, Jurispr. 1992, blz. I-565, r.o. 44). Dit beginsel houdt in, dat de adressaten van besluiten die hun belangen aanmerkelijk beïnvloeden, in staat worden gesteld naar behoren hun standpunt kenbaar te maken.
22 Met haar eerste argument voert de Commissie aan, dat verweersters niet betrokken waren bij de procedure die tot de bestreden beschikking heeft geleid, zodat zij zich niet op het hierboven uiteengezette principe kunnen beroepen. Anders dan de betrokken Lid-Staat, spelen verweersters geen centrale en belangrijke rol in de procedure van financiering van en toezicht op de acties voor beroepsopleiding; bovendien bestaan er alleen directe betrekkingen tussen hen en de Lid-Staat, die de enige partner is van het ESF. Er bestaan dus financiële betrekkingen tussen de Commissie en de betrokken Lid-Staat, en daarnaast tussen deze Lid-Staat en de instelling die financiële bijstand ontvangt (arrest van 15 maart 1984, zaak 310/81, EISS, Jurispr. 1984, blz. 1341, r.o. 15).
23 Deze redenering kan niet slagen.
24 Vastgesteld moet worden, dat de procedure die heeft geleid tot de litigieuze beschikking, is ingeleid tegen verweersters in de zin van de in rechtsoverweging 21 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak. Hoewel in het kader van de bij verordening nr. 2950/83 ingevoerde regeling de betrokken Lid-Staat de hoofdrol speelt, zijn verweersters via de onderzoeksprocedure die tot de litigieuze beschikking heeft geleid, rechtstreeks bij de zaak betrokken geraakt.
25 In dit verband zij erop gewezen, dat de afdeling "controle" van het ESF op 25 november 1988 een heronderzoek van het dossier heeft gesuggereerd, via controles bij twee van de verweersters, namelijk Lisrestal en GTI. Deze controles, waarbij diverse onregelmatigheden bij het financieel beheer van de bijstand zijn vastgesteld, hebben dus aanleiding gegeven tot de bestreden beschikking.
26 Overigens is de bestreden beschikking, zoals het Gerecht in rechtsoverweging 45 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, weliswaar enkel aan de Portugese autoriteiten gericht, doch werden verweersters daarin met name en uitdrukkelijk genoemd als rechtstreeks begunstigden van de verleende bijstand.
27 Deze zienswijze vindt steun in artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2950/83, waarin is bepaald dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld, worden teruggevorderd, en dat de betrokken Lid-Staat slechts subsidiair aansprakelijk is voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen voor acties waarvan hij ingevolge artikel 2, lid 2, van besluit 83/516 de adequate uitvoering dient te garanderen.
28 Terecht is dus in rechtsoverweging 47 van het arrest van het Gerecht vastgesteld, dat uit de bepalingen van verordening nr. 2950/83 volgt, dat hoewel de Lid-Staat als enige in betrekking tot het Fonds staat, tussen de Commissie en de begunstigde van de bijstand een rechtstreekse band ontstaat.
29 Hieraan moet nog worden toegevoegd dat, wanneer wordt besloten de bijstand op te schorten, te verminderen of te doen vervallen, zulks verband kan houden met een beoordeling of een toetsing door de bevoegde nationale instanties, wat evenwel niet wegneemt dat ingevolge artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 de Commissie de definitieve beschikking vaststelt en ten opzichte van de begunstigden bij uitsluiting daarvoor rechtens aansprakelijk is.
30 Overigens kan de omstandigheid dat ingevolge deze bepaling de betrokken Lid-Staat vooraf moet worden geraadpleegd alvorens de Commissie een beschikking inzake opschorting, vermindering of verval vaststelt, niet de conclusie rechtvaardigen dat geen toepassing dient te worden gegeven aan een zo fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht als het beginsel dat eenieder jegens wie een bezwarende handeling kan worden verricht, het recht heeft vooraf te worden gehoord.
31 Met haar tweede argument voert de Commissie aan dat de litigieuze beschikking verweersters geen sanctie of straf oplegt. Zij zou slechts het administratieve gevolg zijn van het besluit waarbij de Commissie de financiële bijstand heeft goedgekeurd en de criteria heeft vastgesteld waaraan die bijstand moet voldoen.
32 Deze redenering kan niet slagen.
33 Zoals het Gerecht heeft vastgesteld, ontneemt de litigieuze beschikking verweersters de volledige bijstand die hun aanvankelijk was toegekend. Zij dragen aldus rechtstreeks de economische gevolgen van de litigieuze beschikking, die hun vermogenssituatie nadelig beïnvloedt, nu zij primair gehouden zijn de onverschuldigd betaalde bedragen terug te geven binnen een termijn van 15 dagen na ontvangst van de brieven van 24 april 1992 en 7 mei 1992, waarbij DAFSE hen in kennis stelde van de vaststelling van de bestreden beschikking van de Commissie.
34 Vastgesteld moet dus worden, dat de beschikking verweersters' belangen aanmerkelijk beïnvloedt.
35 Met haar derde argument voert de Commissie aan, dat het in het kader van het beheer van het ESF voor de Commissie bijzonder moeilijk is om direct overleg te plegen met de begunstigden van het Fonds. Vanaf de aanvankelijke aanvraag om bijstand laat de Commissie het beheer van de goedgekeurde projecten volledig over aan de Lid-Staat. Indien in casu de Commissie overleg had moeten plegen met de verweersters, zou dit betekenen dat de thans geldende regeling inzake het beheer van het ESF volledig wordt gewijzigd.
36 Ook deze redenering kan niet worden aanvaard.
37 In de eerste plaats kan een argument van praktische aard op zich niet volstaan om de schending te rechtvaardigen van een fundamenteel beginsel zoals de eerbiediging van het recht van verweer.
38 Bovendien volgt uit artikel 5, lid 5, van verordening nr. 2950/83, dat de Commissie weet wie de begunstigde ondernemingen zijn, nu zij alle betrokken partijen op de hoogte moet stellen op het ogenblik dat een betaling wordt verricht.
De toepassing door de Commissie van het recht om te worden gehoord
39 De Commissie stelt zich op het standpunt, dat het Gerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat verweersters reeds wisten dat de Commissie gerechtvaardigde twijfels en vermoedens had in verband met de naleving van de in het besluit tot goedkeuring vastgestelde toekenningsvoorwaarden. Verweersters hebben namelijk van DAFSE een brief van 19 oktober 1990 ontvangen, waarin die twijfels en vermoedens waren geformuleerd. Hadden zij toen ter weerlegging daarvan argumenten ten gronde kunnen aanvoeren, dan hadden zij die kunnen meedelen aan DAFSE, die de Commissie daarvan op de hoogte zou hebben gebracht.
40 Het Hof kan een dergelijk middel slechts onderzoeken voor zover het ertoe strekt de beoordeling door het Gerecht van de strekking en de tekst van de brieven van 19 oktober 1990 te betwisten (arrest van 16 juni 1994, zaak C-39/93 P, SFEI e.a., Jurispr. 1994, blz. I-2681, r.o. 26).
41 Het is evenwel duidelijk, dat deze brieven geen preciseringen bevatten betreffende de destijds bij de Commissie gerezen twijfels en vermoedens. Met die brieven heeft DAFSE verweersters alleen meegedeeld, dat een communautaire controle had plaatsgevonden teneinde de regelmatigheid en wettigheid van deze acties te onderzoeken, en gepreciseerd dat de Commissie nog geen definitieve beslissing had genomen.
42 Hieruit volgt, dat de brieven van 19 oktober 1990 niet van dien aard waren, dat zij verweersters informeerden over de bij de Commissie gerezen twijfels en vermoedens.
43 Onder deze voorwaarden moet worden vastgesteld, dat het Gerecht tot de conclusie kon komen dat verweersters' recht van verweer is geschonden bij de totstandkoming van de bestreden beschikking.
44 Het eerste middel is derhalve ongegrond.
45 Nu de aldus vastgestelde schending van het recht van verweer de nietigverklaring van de litigieuze beschikking meebrengt, behoeft niet nader te worden ingegaan op het tweede middel van de Commissie, ontleend aan ontbreken van motivering.
46 Gelet op een en ander, dient de hogere voorziening geheel te worden afgewezen.
Kosten
47 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij in alle kosten van de hogere voorziening worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
rechtdoende:
1) Wijst de hogere voorziening af.
2) Verwijst verzoekster in de kosten.