61995C0220

Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 12 december 1996. - Antonius van den Boogaard tegen Paula Laumen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank Amsterdam - Nederland. - EEG-Executieverdrag - Uitlegging van artikel 1, tweede alinea - Begrip huwelijksgoederenrecht - Begrip onderhoudsverplichting. - Zaak C-220/95.

Jurisprudentie 1997 bladzijde I-01147


Conclusie van de advocaat generaal


1 De voornaamste vraag in de onderhavige zaak, een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, houdt in, hoe een veroordeling tot betaling van een bedrag ineens, door de High Court of Justice of England and Wales uitgesproken in het kader van een echtscheidingsprocedure, voor de toepassing van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: "Executieverdrag")(1) moet worden gekwalificeerd. Meer in het bijzonder is het de vraag, of een dergelijke beslissing betrekking heeft op "huwelijksgoederenrecht" in de zin van artikel 1 Executieverdrag, in welk geval zij niet krachtens dit verdrag ten uitvoer kan worden gelegd, dan wel op onderhoud, in welk geval zij op basis daarvan voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

Relevante bepalingen van het Executieverdrag

2 Het Executieverdrag is luidens artikel 1, tweede alinea, niet van toepassing op "de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht (...)".

3 Artikel 5 Executieverdrag luidt als volgt:

"De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende Staat, kan in een andere verdragsluitende Staat voor de navolgende gerechten worden opgeroepen:

(...)

2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats, waar de tot onderhoud gerechtigde zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is welke verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen wet bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen;

(...)"

4 Het is derhalve duidelijk, dat het Executieverdrag van toepassing is op geschillen inzake onderhoudsverplichtingen, daaronder begrepen die welke in het kader van echtscheiding rijzen. De reden waarom deze geschillen zijn opgenomen onder de in artikel 5 genoemde uitzonderingen op de algemene regel, dat de verweerder moet worden opgeroepen in de staat waar hij zijn woonplaats heeft, was juist, een van tafel en bed gescheiden gehuwde vrouw de mogelijk te bieden, haar echtgenoot te dagvaarden voor de rechter van haar woonplaats.(2) Daartoe werd in artikel 5, sub 2, nog een andere uitzondering op de algemene regel van het Executieverdrag opgenomen: artikel 5, sub 2, is de enige bepaling in het Executieverdrag, op grond waarvan naast de woonplaats de gewone verblijfplaats de grondslag kan vormen voor de rechterlijke bevoegdheid. Aangezien deze twee begrippen elkaar in de meeste rechtsstelsels ruimschoots overlappen, kan men zich afvragen, waarom artikel 5, sub 2, deze uitzondering op de algemene regel bevat. De reden hiervoor is, dat in sommige Verdragsluitende Staten de vrouw bij huwelijk de woonplaats van haar echtgenoot krijgt; indien enkel de rechter van de plaats waar de gehuwde, maar van tafel en bed gescheiden vrouw haar woonplaats had, bevoegd was, zou deze vrouw zich niet kunnen wenden tot de plaatselijke rechter, maar enkel tot de rechter van de woonplaats van haar echtgenoot.

Achtergrond van de rechterlijke beslissing waarvan om tenuitvoerlegging wordt verzocht

5 De heer Van den Boogaard (hierna: de "man") en mevrouw Laumen (hierna: de "vrouw"), die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn in 1957 in Nederland in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1980 maakten zij, zoals naar Nederlands recht toegestaan, huwelijkse voorwaarden op, waarbij hun gemeenschap van goederen werd gescheiden en gedeeld.

6 In het voorjaar 1982 gingen partijen in het Verenigd Koninkrijk wonen. Het huwelijk werd door de High Court of Justice, Londen, in 1988 ontbonden. De Engelse rechter achtte zich kennelijk bevoegd op grond dat partijen of één van hen gedurende een jaar vóór het begin van de echtscheidingsprocedure hun of zijn gewone verblijfplaats in Engeland had(den) gehad.(3) Vervolgens wendde de vrouw zich tot de High Court met een vordering "for full ancillary relief", te weten een financiële regeling en een vermogensverdeling overeenkomstig Sections 23 en 24 van de Matrimonial Causes Act 1973.(4) Op 25 juli 1990 deed rechter Cazalet een uitspraak waarvan de voornaamste elementen zijn: i) overdracht door de man aan de vrouw van de echtelijke woning en een schilderij van De Heem; ii) betaling aan de vrouw van een bedrag ineens van 355 000 UKL, en iii) periodieke betalingen (aanvankelijk vastgesteld op 35 000 UKL per jaar en vervolgens op 30 000 UKL per jaar) aan de vrouw zonder onderbreking, tot de betaling van het bedrag ineens en de overdracht van de woning en het schilderij.

7 Het verwijzingsvonnis citeert een aantal passages uit de beslissing van rechter Cazalet, waaronder de volgende:

"The formal application before me is an application by a wife against her husband for full ancillary relief, including periodical payments for herself and the two youngest children of the family. I have been told that she does not at this stage wish to pursue her claim for periodical payments in regard to the two children; she reserves her right to come back and pursue that claim at a later stage.

She has further told me through counsel that she would wish, if it could be achieved, that there should be a clean break between herself and her former husband. It would then follow that, if and when any appropriate capital sums were to be paid to her, her periodical payments claim could be dismissed. That would then ensure that she was no longer reliant on her husband by way of support.

(...)

So for the compelling reasons that I have given(5), I do not consider that the 1980 Dutch separation agreement has any bearing or significance on the decision that I am to make in these proceedings.

(...)

If one then deducts from the sum total of those figures, that is, the £10 000 she has and the £35 000 which she can find from her chattel sales, £430 000 from 39 Connaught Square and the £60 000 for the De Heem which I order to be transferred to her so that she can sell for that net sum of money, she should be able to raise or have available to her £535 000 towards the total which I consider she requires of £875 000 in terms of cash to provide for herself. A deduction of £535 000 from £875 000 leaves £340 000. From the evidence before me, I am satisfied that the husband has the means to meet this order. Furthermore I am satisfied that he will still thereafter be left with ample funds to provide suitably for his own needs and those of the two youngest children. I also consider that this is pre-eminently a case in which it is appropriate for there to be a $clean break' with the parties' financial obligations to each other terminated.

As to how the order is to be drawn I shall hear further argument, but I envisage her having her full capital sum within three months, again subject to argument that I hear, with the interim payments continuing meanwhile. Also there is to be a further sum of £15 000 added on to the lump sums paid to her to meet the costs of the Swiss proceedings.(6) So that will bring £340 000 up to £355 000.

That is the lump sum order that I propose to make."

8 De door rechter Cazalet aangevoerde "compelling reasons" om de Nederlandse huwelijkse voorwaarden buiten beschouwing te laten, waren hoofdzakelijk, dat de vrouw deze was aangegaan omdat zij vreesde, dat het faillissement van haar man voor de deur stond, en dat de man ertoe was overgegaan in de geheime wetenschap, dat hij weldra een aanzienlijk bedrag aan commissieloon zou ontvangen. Zoals hierna zal blijken(7), is naar Engels recht een overeenkomst tussen echtgenoten over de eigendom van hun vermogen, niet bindend voor de rechter die de financiële en vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding regelt.

9 Het echtscheidingsvonnis bevat nog een aantal andere elementen die in de procedure voor het Gerecht wellicht van belang zijn, maar die door de verwijzende rechter niet worden vermeld.

10 In de eerste plaats blijkt uit dat vonnis, dat het uitgangsbedrag van 875 000 UKL in bovenstaande berekening, zijnde het totaalbedrag dat de vrouw werd geacht voor haar onderhoud nodig te hebben, uiteenvalt in i) 375 000 UKL uit hoofde van de verwerving en de betrekking van een passende woning, en (ii) 500 000 UKL uit hoofde van een eenmalig bedrag, berekend overeenkomstig de maatstaven van de Engelse rechtspraak, ter verzekering van een jaarlijks inkomen van 30 000 UKL, dat Cazalet in het onderhavige geval passend achtte.

11 In de tweede plaats overwoog Cazalet, dat de vrouw niet kon worden geacht enige verdiencapaciteit te bezitten, aangezien zij 55 jaar was en nog steeds zorgde voor de drie jongste van de zes uit het huwelijk geboren kinderen.

De tenuitvoerleggingsprocedure

12 Op verzoek van de vrouw verleende de president van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 21 mei 1992 verlof tot tenuitvoerlegging van het eerste vonnis en van het eindvonnis, overeenkomstig het Haagse Verdrag van 2 oktober 1973 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen. De door partijen gebezigde terminologie is enigszins verwarrend. Blijkens het dossier voor de nationale rechter, werd in feite niet de tenuitvoerlegging beoogd van het eerste vonnis betreffende de periodieke betalingen - dat in juli 1991 was vervallen - maar het onderdeel betreffende de periodieke betalingen van het eindvonnis, dat eerstgenoemd vonnis heeft vervangen, en heeft de verwijzing naar het eindvonnis betrekking op het onderdeel van dat vonnis inzake het bedrag ineens.

13 Op 19 juli 1993 tekende de man bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam verzet aan tegen het verlof tot tenuitvoerlegging voor zover dit betrekking had op het eindvonnis, kennelijk met het betoog, dat dit vonnis geen beslissing over onderhoudsverplichtingen was en derhalve niet ten uitvoer kon worden gelegd krachtens het Haags Verdrag. Voor de nationale rechter betwist hij niet, dat de aanvankelijke jaarlijkse betaling van 35 000 UKL levensonderhoud is, en verklaart hij bereid te zijn dit bedrag te betalen. Hij betoogt evenwel, dat het eindvonnis (afgezien van de veroordeling tot periodieke betalingen), voor zover dit de echtscheiding regelt, de staat van personen betreft en, voor zover hierbij het vermogen wordt verdeeld, een beslissing vormt die betrekking heeft op het huwelijksgoederenrecht. Bijgevolg zou noch het Haags Verdrag noch het Executieverdrag grondslag voor een exequatur vormen.

14 Het beroep van de man werd ingesteld na het verstrijken van de termijn van twee maanden, die artikel 36 Executieverdrag stelt voor beroepen tegen beslissingen waarbij de tenuitvoerlegging wordt toegestaan. In eerste instantie staat het uiteraard enkel aan de nationale rechter om, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de zaak, te bepalen of een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis noodzakelijk is(8); hierbij zij evenwel aangetekend, dat indien de nationale rechter het Executieverdrag toepasselijk had geacht, hij artikel 36 ambtshalve had moeten (en nog steeds zou moeten) toepassen.(9)

15 De Arrondissementsrechtbank neigt tot de opvatting, dat het eindvonnis "(mede) betrekking heeft op $huwelijksgoederenrecht' in de zin van artikel 1 (...) EEX", in welk geval het exequatur noch op grond van het Executieverdrag, noch op grond van het Haags Verdrag had mogen worden verleend. De rechtbank volgde daartoe de volgende redenering:

"Gelet op daarbij aan Van den Boogaard opgelegde verplichtingen die neerkomen op vermogensoverdracht - met name overdracht van de aan Van den Boogaard toebehorende woning en van het aan hem toebehorende schilderij - en voorts gelet op de motivering van de Engelse rechter - die uitdrukkelijk heeft overwogen dat hij de huwelijksvoorwaarden niet verbindend acht -, heeft die beslissing zodanige gevolgen voor de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen partijen, dat niet kan worden gesproken van een $beslissing over onderhoudsverplichtingen'."

16 Mede gelet evenwel op het ten opzichte van het continent afwijkende rechtsstelsel van het Verenigd Koninkrijk, dat in zijn "common law" het begrip "huwelijksgoederenrecht" niet kent, heeft de Arrondissementsrechtbank de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"Moet de beslissing van de Engelse rechter, die in ieder geval mede betrekking heeft op een onderhoudsverplichting, beschouwd worden als een uitspraak die (mede) betrekking heeft op huwelijksgoederenrecht in de zin van artikel 1, lid 2, aanhef en onder 1, EEG-Executieverdrag, hoewel:

a) de inkomensbehoefte wordt gekapitaliseerd;

b) overdracht van de, volgens die uitspraak aan de man toebehorende, woning en het schilderij De Heem wordt bevolen;

c) de Engelse rechter zelf uitdrukkelijk in zijn vonnis overweegt dat hij de huwelijksvoorwaarden niet verbindend acht;

d) uit dat vonnis niet valt op te maken in hoeverre de onder c bedoelde overweging van invloed is op zijn beslissing?"

17 Uit het verwijzingsvonnis valt niet met nauwkeurigheid af te leiden, wat wordt bedoeld met "de beslissing van de Engelse rechter", waarbij de overdracht van de woning en het schilderij, de betaling van het eenmalige bedrag en de periodieke betalingen werden gelast. Zoals gezegd, blijkt uit het dossier voor de nationale rechter, dat in de aldaar aanhangige procedure de tenuitvoerlegging van de beslissing betreffende het eenmalige bedrag in geding is, en ik neem aan, dat het de nationale rechter om dit aspect van de beslissing van de Engelse rechter te doen is. De verwijzende rechter wenst evenwel ook te vernemen, of de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van het bevel tot betaling van het eenmalige bedrag, wordt beïnvloed door de sub a tot en met d van de vraag vermelde factoren, daaronder begrepen de overdracht van vermogen.

18 Enkel de Oostenrijkse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Ter terechtzitting waren partijen en de Commissie vertegenwoordigd.

19 Voor zover wordt verwezen naar de tenuitvoerlegging van het eindvonnis van rechter Cazalet, is de vraag van de verwijzende rechter zeer specifiek. Zoals ik hierna evenwel uiteen zal zetten, zal het Hof er beter aan doen, enkele algemene richtsnoeren te bepalen die zowel door de verwijzende rechter in de onderhavige zaak, als door andere rechters in toekomstige zaken op soortgelijke problemen kunnen worden toegepast. Alvorens te trachten dergelijke richtsnoeren te formuleren, stel ik voor, de ontstaansgeschiedenis en het doel van de betrokken bepalingen van het Executieverdrag op enkele punten in herinnering te brengen. Ik hoop daarmee een beeld te geven van de verschillen in benadering van het onderhavige probleem tussen het civiele recht en de common law, om te trachten deze verschillen te overbruggen. Om te beginnen bespreek ik echter een andere vraag die is gerezen, te weten de verhouding tussen de twee door partijen ingeroepen verdragen.

Verhouding tussen het Executieverdrag en het Haags Verdrag

20 Ofschoon de vrouw zich in haar verzoek om tenuitvoerlegging op het Haags Verdrag beroept, heeft de verwijzende rechter haar verzoek aldus uitgelegd, "dat Laumen zich subsidiair ook op het EEX heeft willen beroepen, voor zover dat voor haar een gunstiger resultaat zou hebben dan een beroep op het Haags Alimentatieverdrag".

21 Het Haags Verdrag, dat tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland sinds 1981 van kracht is, voert een stelsel in van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens volwassenen. Artikel 1 bepaalt dat het verdrag:

"van toepassing [is] op beslissingen over onderhoudsverplichtingen voortvloeiend uit familiebetrekkingen, uit bloedverwantschap, huwelijk (...) gegeven door de rechterlijke of administratieve autoriteiten van een Verdragsluitende Staat tussen:

1. een onderhoudsgerechtigde en een onderhoudsplichtige; (...)".

22 De relevante bepalingen van de artikelen 1 en 5, sub 2, Executieverdrag zijn hiervoor (punten 2 en 3) uiteengezet.

23 Het Haagse Verdrag en het Executieverdrag overlappen elkaar dus kennelijk op het gebied van de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, terwijl beslissingen over huwelijksgoederenrecht krachtens geen van beide verdragen ten uitvoer kunnen worden gelegd.

24 Artikel 57, eerste alinea, van de toepasselijke versie van het Executieverdrag(10) bepaalt, dat dit verdrag onverlet laat de verdragen waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen. Het Haags Verdrag blijft derhalve van toepassing, ook al vallen onderhoudsverplichtingen onder de werkingssfeer van het Executieverdrag.

25 Artikel 25, lid 2, van het Toetredingsverdrag 1978(11) luidt als volgt:

"Ten einde de eenvormige uitlegging van artikel 57, eerste lid, te waarborgen wordt dit artikel als volgt toegepast:

(...)

b) (...) Indien een verdrag over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de Staat van herkomst als de aangezochte Staat partij zijn, bepalingen bevat omtrent de voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, worden deze bepalingen toegepast. Steeds kunnen de bepalingen van het gewijzigde Verdrag van 1968 die betrekking hebben op de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen worden toegepast."(12)

26 Artikel 23 van het Haags Verdrag bepaalt evenwel het volgende:

"Het Verdrag belet niet dat een beroep wordt gedaan op een andere internationale akte die de Staat van herkomst en de aangezochte Staat bindt (...) ter verkrijging van de erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing of een schikking."

27 Deze bepalingen hebben in hun onderlinge samenhang tot gevolg dat, waar hetzelfde gebied wordt bestreken door het Executieverdrag en een bepaald ander verdrag, op beide verdragen een beroep kan worden gedaan voor de erkenning en de tenuitvoerlegging, maar het - eenvoudiger en snellere - procedurele kader van het Executieverdrag is in alle gevallen toegankelijk.(13)

28 Deze uitlegging wordt gestaafd door de travaux préparatoires van het Haags Verdrag. Blijkens het verslag(14) van de speciale commissie die door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht was belast met de voorbereiding van de twaalfde zitting over onderhoudsverplichtingen, de oorsprong van het Haags Verdrag van 1973, was artikel 23 bedoeld, de onderhoudsgerechtigde de mogelijkheid te bieden, zich te beroepen op bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging die gunstiger voor hem zouden zijn. Het verslag vermeldt dat, inzonderheid als gevolg van "the impending(15) entry into force of [the Brussels Convention], this rule is of capital importance ... One may assume that Article [23] will be often invoked, especially in private relationships between nationals of Common Market countries."(16)

29 Vervolgens vermeldt het verslag, dat naar het oordeel van de speciale commissie iedere onderhoudsgerechtigde het recht behoudt, niettegenstaande artikel 57 van het Executieverdrag, voor de toepassing van het Executieverdrag, en niet van het Haags Verdrag, te kiezen, zulks op grond van artikel 23 van laatstgenoemd verdrag.(17)

De achtergrond van artikel 1 - "huwelijksgoederenrecht"

30 De oorspronkelijke zes Lid-Staten die partij waren bij het Executieverdrag, hadden (en hebben) elk een afzonderlijk wettelijk kader op het gebied van het huwelijksgoederenrecht (in de meest ruime zin, met inbegrip van goederen en geldelijk vermogen).(18) De echtgenoten kunnen bij hun huwelijk kiezen voor een bepaald stelsel, variërend van algehele gemeenschap van goederen tot algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen. Bij gebreke van een uitdrukkelijke keuze legt de wet een wettelijk stelsel op; in sommige landen gelden bovendien dwingende wettelijke bepalingen, die van toepassing zijn ook al hebben de echtgenoten voor een bepaald stelsel gekozen. In sommige landen mag de aanvankelijke keuze worden gewijzigd: in de onderhavige zaak bijvoorbeeld waren de echtgenoten gehuwd volgens het Nederlandse stelsel van gemeenschap van goederen, vervolgens wijzigden zij dit stelsel in een algemene uitsluiting van gemeenschap van goederen.

31 Blijkens het rapport Jenard(19) had artikel 1 van het Executieverdrag tot doel, dit mozaïek van nationale regelingen inzake huwelijksvermogensrecht van dit verdrag uit te sluiten.(20) Er waren twee afzonderlijke, maar elkaar overlappende redenen om dit stelsel van het Executieverdrag uit te sluiten.

32 In de eerste plaats bestonden er per Verdragsluitende Staat aanzienlijke verschillen tussen zowel de materiële regels, dat wil zeggen de dwingende en de wettelijke regelingen en de bijzondere stelsels, als de conflictregels, die, in geval van een huwelijk met een internationaal element, bepaalden, welk huwelijksgoederenrecht van toepassing was. Het werd kennelijk "politiek onmogelijk" en "utopisch" geacht om op het onderhavige gebied te trachten, een nagenoeg automatische tenuitvoerlegging van beslissingen te verzekeren, zonder voorafgaande harmonisatie van inzonderheid de conflictregels.(21) Volgens het rapport Jenard vertoonden de diverse wettelijke stelsels, inzonderheid de conflictregels, een zodanige verscheidenheid, "dat het moeilijk was om in het stadium van de exequaturprocedure, van de controle op deze regels af te zien. Dit zou betekenen dat de aard van het Verdrag werd gewijzigd en een groot deel van zijn gedurfd karakter eraan zou worden ontnomen."(22)

33 In de tweede plaats waren er overwegingen van openbare orde. Deze zijn uiteraard bijzonder zwaarwegend in de hiermee vaak in verband gebrachte context van echtscheidingsprocedures, waar "echtscheidingswetten (...) in de onderscheiden morele en religieuze opvattingen geworteld [zijn], hetgeen ertoe leidt dat beslissingen, ten deze in het ene land genomen, in het andere land bezwaarlijk kunnen worden aanvaard"(23); dit gold nog sterker, toen het Executieverdrag dertig jaar geleden werd opgesteld. Indien dergelijke gevoelige onderwerpen in de werkingssfeer van het Executieverdrag waren opgenomen, zou zulks de nationale rechters ongetwijfeld hebben aangemoedigd, een oneigenlijk gebruik te maken van het begrip openbare orde, door erkenning te weigeren op basis van de uitzondering "openbare orde" in artikel 27, sub 1, ofschoon deze "slechts in uitzonderlijke gevallen"(24) dient te gelden. Uiteraard zou het in strijd zijn geweest met het doel van het Executieverdrag, de automatische erkenning en tenuitvoerlegging te verzekeren, indien, wederom in de woorden van Droz "les situations, jugées choquantes aux yeux du juge requis, [avaient été] purement et simplement éliminées par le moyen de l'ordre public".(25) Om te illustreren hoe dit zich zou kunnen voordoen in de context van het huwelijksgoederenrecht, geeft Droz het voorbeeld van een Nederlands vonnis, gebaseerd op gemeenschap van goederen naar Nederlands recht, in het geval van een Nederlands/Italiaans echtpaar dat gehuwd is na een echtscheiding die in Italië non-existent wordt geacht.

34 Het comité van deskundigen dat het Executieverdrag opstelde, was van oordeel, dat het eventueel geraden zou zijn de bespreking van de vraagstukken die hadden geleid tot de uitsluitingen in artikel 1, tweede alinea, eerste gedachtenstreepje, na de inwerkingtreding van het Executieverdrag opnieuw ter hand te nemen.(26) In 1994 werd door de Raad een werkgroep voor de uitbreiding van het Executieverdrag opgericht. Deze is belast met de onderhandelingen over een nieuw verdrag, het "Executieverdrag II". Het nieuwe verdrag zal echter enkel gelden voor de rechterlijke bevoegdheid op het gebied van echtscheiding, scheiding van tafel en bed, de geldigheid van een huwelijk en mogelijkerwijze de voogdij over kinderen; het huwelijksgoederenrecht zal er niet onder vallen.(27)

35 De terminologie van artikel 1 van het Executieverdrag leverde een bijzonder probleem op bij de toetreding van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. In deze landen ontbreekt op het gebied van het huwelijksgoederenrecht iedere tegenhanger van het begrip dwingende wettelijke bepalingen of wettelijke bepalingen die bij gebreke van huwelijkse voorwaarden gelden, terwijl het evenmin mogelijk is dat de echtgenoten een bepaald huwelijksvermogensregime kiezen. Ofschoon zowel vóór als tijdens het huwelijk regelingen kunnen worden getroffen, zijn overeenkomsten tussen echtgenoten die hun vermogensrechtelijke situatie regelen, aan het algemene recht onderworpen. Zij worden niet anders behandeld dan overeenkomsten die de echtgenoten met derden sluiten.

36 Als gevolg van het conflict tussen de benadering van de toetredende "common law"-staten en die van de oorspronkelijke zes civielrecht-staten, wordt het begrip huwelijksgoederenrecht in het rapport Schlosser(28) aan een nadere beschouwing onderworpen. Schlosser gaat dieper dan Jenard in op de situatie in de oorspronkelijke zes Lid-Staten, en wijst erop dat het begrip niet in alle betrokken stelsels dezelfde rechtsbetrekkingen dekt. Hij verklaart:

"Om de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten zakelijk juist te regelen, bedienden deze rechtsstelsels zich niet of in ieder geval niet hoofdzakelijk van de elders in het civiele vermogensrecht bekende rechtsfiguren en -instituten. Daarvoor zijn exclusieve rechtsinstituten ontwikkeld die alleen van toepassing zijn op de betrekkingen tussen echtgenoten en waarvan het voornaamste kenmerk is dat er sprake is van één algemene vermogensrechtelijke regeling. Niet in ieder rechtsstelsel kent men een dergelijke algemene regeling. Soms hebben de echtgenoten een keuze die loopt van de $algemene gemeenschap van goederen' tot de strikte $uitsluiting van elke gemeenschap'. Als de echtgenoten de laatste mogelijkheid kiezen, is er echter ook sprake van een speciaal goederenstatuut, hoewel er dan in feite nauwelijks nog door het huwelijk bepaalde vermogensrechtelijke bijzonderheden bestaan. (...) Kiezen de echtgenoten niet, dan geldt één der krachtens de wet bepaalde algemene regelingen (het zogenaamde $wettelijke huwelijksgoederenrecht').

(...)

Veel regelingen gelden voor alle huwelijken, ongeacht de vraag onder welk bijzonder goederenstatuut de echtgenoten leven (...) De strekking van artikel 1, lid 2, punt 1, verlangt ook de bijzondere vermogensrechtelijke betrekkingen die voor alle huwelijken bestaan van het toepassingsgebied van het Executieverdrag uit te sluiten, voor zover zij niet vallen onder het begrip $onderhoudsvorderingen'

Nu dit is vastgesteld, rijst weer de vraag waarmee de Groep zich reeds bij de behandeling van het begrip $burgerlijke en handelszaken' heeft beziggehouden. Het is echter mogelijk het begrip $huwelijksgoederenrecht' niet alleen negatief af te bakenen (...), maar ook in positieve zin, zij het vergrovend, te omschrijven. Dit maakt het met name mogelijk de invoeringswetgeving in het Verenigd Koninkrijk en Ierland daarop te doen steunen en de rechter aldaar aan te geven welke rechtsbetrekkingen in de zin van het Executieverdrag tot het huwelijksgoederenrecht behoren (...) Een formele aanpassing was derhalve onontkoombaar.

Bij een negatieve afbakening kan met zekerheid worden gesteld dat onderhoudsvorderingen tussen echtgenoten in geen enkele rechtsorde voortvloeien uit regelingen die tot de normen van het huwelijksgoederenrecht behoren. Als onderhoudsvorderingen mogen ook niet alleen periodiek terugkerende betalingen worden aangemerkt (...)

De bevoegdheid van de gerechten in het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen door deze gerechten worden niet door het Verdrag beheerst, als het geschil handelt over kwesties die zich tijdens het huwelijk of na de ontbinding daarvan tussen de echtgenoten onderling, en bij wijze van uitzondering ook tussen echtgenoten en derden, hebben voorgedaan ten aanzien van vermogensrechten die voortvloeien uit het huwelijk. De genoemde rechten omvatten ook alle bij wet of huwelijksvoorwaarden vastgelegde beheers- en beschikkingsrechten ten aanzien van het vermogen van elk der echtgenoten."(29)

37 Helaas gaf het Verenigd Koninkrijk bij de vaststelling van de invoeringswetgeving geen gevolg aan de uitnodiging, aan te geven welke rechtsbetrekkingen tot het huwelijksgoederenrecht behoren. Het gaf enkel de tekst van het Executieverdrag weer. Hierna zal echter blijken, dat het Engelse recht zich daarna zodanig heeft ontwikkeld, dat het onmogelijk werd een duidelijk wettelijk onderscheid te maken.

De achtergrond van artikel 5, sub 2 - "onderhoudsverplichtingen"

38 Het Executieverdrag geeft geen definitie van het begrip "onderhoudsverplichtingen". Volgens Schlosser is er geen groot verschil tussen het begrip onderhoud in het Executieverdrag en in het Haags Verdrag van 1973.(30) Laatstgenoemd verdrag bevat evenmin een definitie: het verslag van de speciale commissie die het opstelde, verklaart:

"The Experts recalled that their colleagues meeting in 1956 under the auspices either of the Hague Conference or of the United Nations Organization when confronted with the difficulty of drafting such definitions, had attempted in vain to arrive at a satisfactory text."(31)

39 Uit de travaux préparatoires voor het Haags Verdrag van 24 oktober 1956 nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is, en het Haags Verdrag van 15 april 1958 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, waarnaar in bovenstaand citaat wordt verwezen, kan hooguit worden afgeleid, dat het de bedoeling was dat het begrip ruim zou worden uitgelegd.(32)

40 Met betrekking tot het begrip onderhoudsverplichtingen in artikel 5, sub 2, Executieverdrag bevat het rapport Schlosser enkele nuttige aanwijzingen.

41 In de eerste plaats (en zoals ik al zei)(33), hoeft het niet om periodieke betalingen te gaan om te kunnen spreken van onderhoud. Schlosser zette dit uiteen als volgt:

"Alleen het feit dat de gerechten in het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn om na de echtscheiding niet alleen periodieke betalingen van de ene echtgenoot aan de andere, maar ook de betaling van een eenmalig bedrag te bevelen, betekent dus nog niet dat daardoor niet van een procedure c.q. beslissing ter zake van onderhoudsvorderingen mag worden gesproken. Zelfs het stellen van zakelijke zekerheden en de overdracht van vermogensbestanddelen - zoals bijvoorbeeld op het continent bekend is in artikel 8 van de Italiaanse echtscheidingswet - kunnen onderhoudsfuncties hebben."(34)

42 In de tweede plaats is het moeilijk, een onderscheid te maken tussen onderhoudsvorderingen enerzijds en schadevorderingen en vorderingen tot verdeling van vermogen anderzijds.(35) In de woorden van Schlosser:

"Ook op het Europese continent speelt bij de beoordeling van het onderhoud dat een gescheiden echtgenoot zijn vroegere partner verschuldigd is, het motief van schadeloosstelling van de onder schuld gescheidene voor het verlies van de uit het huwelijk voortgevloeide rechtspositie een rol. (...)

Het door rechterlijke beoordelingsvrijheid gekenmerkte en van systematische strakke bepalingen afkerige recht van het Verenigd Koninkrijk maakt evenwel geen onderscheid aan de hand van het criterium of de bevolen betaling de functie van schadevergoeding of van onderhoud heeft."(36)

Het begrip schadeloosstelling van de onschuldige partij moet thans echter aanzienlijk minder relevant worden geacht, aangezien in de Europese echtscheidingswetgevingen het begrip schuld steeds meer plaats moet maken voor het begrip echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek, dat tussen 1970 en 1978 in diverse vormen werd ingevoerd in België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.(37)

43 Ten slotte kan in het geval van de betaling van een eenmalig bedrag tussen echtgenoten, een verdeling van vermogen of schadeloosstelling zonder meer een onderliggende factor zijn; inzonderheid wanneer beide echtgenoten een goed inkomen hebben, kan de betaling van een bedrag ineens enkel dienen ter verdeling van vermogen of vergoeding van immateriële schade, in welk geval de betalingsverplichting geen onderhoudskarakter heeft. Schlosser beklemtoont dat het Executieverdrag in ieder geval niet van toepassing is, wanneer de gevorderde of bevolen betaling valt onder het huwelijksgoederenrecht. De al dan niet toepasselijkheid van artikel 5, sub 2, hangt in geval van betaling van een eenmalig bedrag enkel af van de vraag, of de betaling een onderhoudsfunctie heeft.(38)

De rechtspraak

44 De rechtspraak over de uitlegging van de betrokken bepalingen van de artikelen 1 en 5, sub 2, Executieverdrag is jammer genoeg schaars en biedt weinig hulp.

45 In het eerste arrest De Cavel (hierna: arrest "De Cavel I")(39) onderzocht het Hof het doel van de uitsluiting van het "huwelijksgoederenrecht" in artikel 1. Deze zaak had betrekking op de tenuitvoerlegging in Duitsland van een Franse beschikking waarbij verlof was verleend "tot het - bij wege van conservatoire maatregel - verzegelen van meubelen, waardepapieren en goederen, zich bevindende in het (...) [in Duitsland] gelegen appartement van partijen, alsook tot beslaglegging op goederen en rekeningen, op naam van verweerster in het hoofdgeding bij twee (...) [in Duitsland] gevestigde bankinstellingen bewaard c.q. uitgeschreven".(40)

46 Het Hof overwoog:

"Doet zich tijdens een echtscheidingsgeding de noodzaak ener voorlopige regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen der echtelieden gevoelen, dan staat zulk een regeling in nauwe samenhang met de oorzaken der echtscheiding en de persoonlijke situatie van de echtelieden en de uit het huwelijk geboren kinderen, zodat zij niet kan worden losgemaakt van de vragen betreffende de staat der personen welke door het slaken van de huwelijksband en de afwikkeling van het huwelijksgoederenregime worden opgeworpen.

De term $huwelijksgoederenrecht' omvat dan ook niet alleen de in sommige nationale wetgevingen bepaaldelijk en uitsluitend voor de goederen der echtelieden getroffen regelingen; zij betreft evenzeer alle vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit de huwelijksband - dan wel uit het slaken van de band - voortvloeien.

Geschillen, over de goederen der echtelieden tijdens een echtscheidingsprocedure gerezen, kunnen derhalve, al naar het geval, betreffen c.q. nauw samenhangen met: 1. vragen betreffende de staat der personen; 2. de vermogensrechtelijke betrekkingen der echtelieden, welke rechtstreeks uit de huwelijksband - of uit het slaken van die band - voortvloeien; 3. vermogensrechtelijke relaties der echtelieden, welke met het huwelijk geen verband houden.

Vallen de tot laatstgenoemde categorie behorende geschillen onder het Verdrag, geschillen die tot beide eerstgenoemde categorieën behoren kunnen er niet onder worden gebracht."(41)

47 Deze overweging gaf het standpunt weer van advocaat-generaal Warner, die het volgende had opgemerkt:

"de term in ruime zin (...) opgevat, en wel zulks omdat in de praktijk de eigenlijke huwelijksrelatie ($matrimonial relationship') in maar weinig tussen echtelieden gevoerde eigendomsgedingen geen rol speel. (...) Mijn conclusie luidt dat een uitspraak of beschikking, gegeven in een tussen echtelieden gevoerd eigendomsgeding, geacht moet worden niet door het Verdrag te worden bestreken, tenzij bij lezing van zulk een uitspraak of beschikking aanstonds het tegendeel blijkt."(42)

48 De advocaat-generaal ging nog kort voort op onderhoudszaken, met de verklaring dat daarin "meestal een uitkering [wordt] opgelegd. De desbetreffende beschikkingen werken $in personam' en laten eigendomsrechten onverlet, tenzij er zekerheidsstelling voor de nakoming der onderhoudsverplichtingen gelast wordt, doch een daartoe strekkende uitspraak raakt de eigendom slechts in beperkte mate en op bijzondere wijze."(43)

49 De redenering van het Hof in het arrest De Cavel I is enigszins ondoorzichtig. Nauwkeurig onderzoek van de uitspraak lijkt erop te wijzen, dat het Hof doorslaggevend achtte dat de conservatoire maatregelen naar hun aard accessoir waren: aangezien die maatregelen "kunnen dienen tot bewaring van rechten van zeer onderscheiden aard, (...) [wordt] de vraag of het Verdrag er op kan worden toegepast, niet door de aard dier maatregelen (...) bepaald, doch door de aard der rechten welke erdoor worden bewaard."(44) De ratio decidendi was dus dat, aangezien de maatregelen ondergeschikt waren aan een procedure die duidelijk buiten de werkingssfeer van het Executieverdrag viel (echtscheiding en de daaraan verbonden afwikkeling van het huwelijksgoederenregime dat het betrokken Franse huwelijk beheerste), zij derhalve eveneens daarvan waren uitgesloten.

50 De daaropvolgende zaak tussen dezelfde partijen, De Cavel II(45), had onder meer betrekking op de tenuitvoerlegging van een vonnis van een Franse rechter, waarbij in het kader van een echtscheidingsprocedure een maandelijkse onderhoudsuitkering was toegekend. De relevante bepalingen (artikelen 270 e.v.) van de Franse Code civil bepaalden, dat die uitkering ertoe diende, de ongelijkheid te compenseren die de verbreking van de huwelijksband in de respectieve levensomstandigheden teweegbracht, en dat het bedrag ervan moest worden vastgesteld aan de hand van de behoeften van de echtgenoot aan wie zij werd betaald en de bestaansmiddelen van de andere. Het Hof moest de vraag beantwoorden, of in het kader van een echtscheidingsprocedure gegeven alimentatiebeslissingen binnen de werkingssfeer van het verdrag vielen: de zaak was ingeleid voordat artikel 5, sub 2, bij de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken in dier voege werd gewijzigd, dat dergelijke bijkomende beslissingen in echtscheidingsprocedures er duidelijk onder vielen. Het Hof verklaarde, zoals te verwachten viel, dat de betalingen betrekking hadden op een onderhoudsverplichting, en concludeerde dat het toepassingsgebied van het Executieverdrag zich ook uitstrekte "tot de onderhoudsverplichtingen die de wet of de rechter aan echtgenoten oplegt voor de periode na de echtscheiding".(46)

51 In De Cavel II trachtte het Hof bovendien de aan zijn eerste uitspraak ten grondslag liggende redenering opnieuw te formuleren. In de derde zaak over de uitsluiting van het "huwelijksgoederenrecht", W.(47) (die hier geen nadere vermelding behoeft aangezien zij geen nadere aanwijzingen bevat), herhaalde het Hof evenwel het in De Cavel I neergelegde beginsel, zonder de in het arrest De Cavel II toegevoegde kanttekeningen. De eerste uitspraak blijft derhalve toepasselijk.

52 Tegen de door het Hof voorgestane ruime uitlegging van "huwelijksgoederenrecht" zou men kunnen aanvoeren dat, als een uitzondering op de onder het verdrag vallende "burgerlijke en handelszaken", de term veeleer eng moet worden uitgelegd. Volgens het rapport Jenard is de uitdrukking "burgerlijke en handelszaken" zeer ruim en werd aan de formule van uitdrukkelijke uitsluitingen de voorkeur gegeven boven een uitputtende positieve afbakening van het toepassingsgebied van het Executieverdrag, teneinde die breedte te behouden: "te dien aanzien [moet het Verdrag] in de ruimste zin (...) worden uitgelegd."(48)

53 Men moet wellicht ook voor ogen houden, dat het Hof zijn aandacht in het arrest De Cavel I niet concentreerde op de grens tussen "huwelijksgoederenrecht" en onderhoud. Wanneer beide begrippen moeten worden afgebakend, zal een ruime uitlegging van het eerste onvermijdelijk de strekking van het tweede beperken. Ik zie geen reden om het evenwicht tussen twee bepalingen van gelijke rang te verstoren.

Financiële steun bij echtscheiding in Engeland en Wales

54 In casu is de vraag aan de orde, of een beslissing van een Engelse rechter, gegeven in het kader van een echtscheiding, van het Executieverdrag is uitgesloten krachtens artikel 1 daarvan. Het is duidelijk, dat het huwelijksgoederenrecht van het Verenigd Koninkrijk niet volledig aansluit bij dat van de continentale Verdragsluitende Staten: de vraag luidt, in hoeverre het derhalve buiten de uitsluiting valt. Alvorens op deze vraag in te gaan, is het wellicht zinvol een korte uiteenzetting te geven van het wettelijk kader waarbinnen een Engelse rechter financiële steun bij echtscheiding zal gelasten.

55 Sinds de vaststelling van de Married Women's Property Act 1882, die bepaalde dat een gehuwde vrouw vermogen kon verkrijgen en bezitten en daarover kon beschikken als ware zij een ongehuwde vrouw(49), berust het Engelse recht op het beginsel van uitsluiting van gemeenschap van goederen; hiervan kan uiteraard worden afgeweken doordat de echtgenoten uitdrukkelijk of stilzwijgend te kennen geven, dat zij bepaald vermogen in gemeenschappelijke eigendom hebben.

56 De bevoegdheid van de Engelse rechter om bij echtscheiding eenmalige betalingen en overdracht van vermogen te gelasten, is betrekkelijk recent. De bevoegdheid om een eenmalige betaling te gelasten, werd voor het eerst ingevoerd in 1963 (ofschoon de bevoegdheid om een dergelijke betaling als verzekerd onderhoud te gelasten, verder kan worden teruggevoerd tot de negentiende eeuw, via de Matrimonial Causes Act 1950 en de Judicature Act 1925). De bevoegdheid om de overdracht van vermogen te gelasten, dateert van de Matrimonial Proceedings and Property Act 1970: daarvóór was de rechter niet bevoegd, bij echtscheiding de overdracht van vermogen tussen de echtgenoten te bevelen; zijn beslissingen dienden de bestaande vermogenssituatie weer te geven.(50) De meeste bepalingen van de 1970 Act komen ook voor in de huidige wettelijke regeling, de Matrimonial Causes Act 1973. Voor de onderhavige zaak zijn inzonderheid van belang de Sections 21, 23, 24, 25 en 25A(51) van de 1973 Act. Zij bepalen het volgende.

57 Bij echtscheiding (of nietigverklaring van het huwelijk of scheiding van tafel en bed) heeft de Engelse rechter een ruime beoordelingsvrijheid bij de regeling van de financiële aspecten: hij kan eenmalige en periodieke betalingen tussen echtgenoten gelasten en vermogensrechtelijke aspecten regelen, daaronder begrepen de overdracht van vermogen tussen echtgenoten. De discretionaire bevoegdheid om de vermogensrechten tussen echtgenoten te regelen, wijkt duidelijk af van bepaalde civielrechtelijke stelsels waarin de rechter bij echtscheiding niet bevoegd is de overdracht van vermogen te gelasten, maar strikt gebonden is aan de bestaande situatie, die normalerwijze het gevolg zal zijn van huwelijkse voorwaarden of dwingende wettelijke bepalingen.

58 In de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid dient de Engelse rechter rekening te houden met alle betrokken omstandigheden, waarbij in de eerste plaats het belang van minderjarige kinderen in de beschouwing moet worden betrokken. In de uitoefening van zijn bevoegdheid, een eenmalige betaling of de verdeling van vermogen te gelasten ten behoeve van de andere echtgenoot (dus niet ten behoeve van een kind van het gezin), dient de rechter rekening te houden met het inkomen van ieder der echtgenoten, verdiencapaciteit, vermogen en andere bronnen van inkomsten; hun respectieve geldelijke behoeften, verplichtingen en verantwoordelijkheden; de levensstandaard van het gezin vóór het stuklopen van het huwelijk; de leeftijd der echtgenoten en de duur van het huwelijk; lichamelijke of geestelijke handicaps; de bijdragen van elke der echtgenoten tot het welzijn van het gezin, daaronder begrepen bijdragen in de vorm van huishoudelijk en gezinswerk; hun respectieve gedrag, indien dit van dien aard is dat het volgens de rechter onbillijk zou zijn om het niet in aanmerking te nemen, en de waarde voor elk der echtgenoten van eventuele uitkeringen, zoals een pensioen, waarop deze echtgenoot na de echtscheiding geen aanspraak meer zal kunnen maken.

59 Afgezien van deze algemene richtsnoeren schrijft de Act niet voor, dat de rechterlijke beslissing op een globaal doel moet zijn gericht. Vóór de wijziging in 1984 verlangde de Act van de rechter, dat deze zijn wettelijke bevoegdheden zodanig uitoefende dat partijen, voor zover dit in de praktijk uitvoerbaar en gelet op hun gedrag gerechtvaardigd was, in de financiële situatie werden geplaatst waarin zij zich zouden hebben bevonden indien het huwelijk niet was stukgelopen en elk der echtgenoten zijn of haar financiële verplichtingen en verantwoordelijkheden jegens de ander naar behoren was nagekomen.(52) Bij de herziening van Section 25 in 1984 kwam deze bepaling te vervallen. Bij die gelegenheid werd de Act in dier voege gewijzigd, dat de rechter, in alle gevallen waarin hij in of na een echtscheidingsvonnis of nietigverklaring van een huwelijk, een maatregel treft ten gunste van een der partijen bij het huwelijk, hij zijn bevoegdheden zodanig dient uit te oefenen, "dat de financiële verplichtingen van elk der partijen jegens de andere zo spoedig mogelijk na de uitspraak als de rechter juist en redelijk acht, beëindigd zullen zijn".(53) Met andere woorden, de rechter is thans verplicht te onderzoeken, of hij een "clean break" moet opleggen.

60 De bevoegdheden die de rechter aan de Matrimonial Causes Act 1973 ontleent, kunnen niet door een onderhandse overeenkomst tussen partijen terzijde worden gezet.(54) Een vroegere overeenkomst tussen echtgenoten over de eigendom van hun vermogen zal derhalve de rechter die de echtscheiding uitspreekt, niet binden, ofschoon het wel een omstandigheid is waarmee de rechter rekening zal moeten houden.(55) Ook hier ligt de situatie geheel anders dan in bepaalde civielrechtelijke stelsels, waarin de rechter in geval van geschillen tussen echtgenoten over de eigendom van hun vermogen, eventuele overeenkomsten tussen partijen of, bij gebreke daarvan, het wettelijk vermogensregime moet toepassen.

61 Een van de veranderingen die door de 1970 Act, de voorganger van de 1973 Act, werd ingevoerd, was de afschaffing van de vroegere terminologie, waarin onderscheid werd gemaakt tussen "alimony", "maintenance" en "periodical payments". Deze worden nu alle aangeduid als "financial provision" en kunnen de vorm aannemen van periodieke betalingen of betaling van een bedrag ineens. De term "maintenance" werd niet gehandhaafd, omdat daarmee ondergeschiktheid van de ontvanger werd gesuggereerd.(56) Ofschoon een eenmalig bedrag voor onderhoud kan dienen - bij een "clean break", die de rechter thans zal opleggen indien hij daarvoor termen aanwezig acht, zal dit het enige middel zijn om alimentatie tussen echtgenoten te bevelen - is "het belangrijkste gebruik van de bevoegdheid (...) de verdeling van het totale vermogen van partijen. Indien bijvoorbeeld de man aandelen bezit, kan de rechter verlangen dat een gedeelte daarvan aan de vrouw wordt gegeven. (...) Hij kan dit rechtstreeks doen en gelasten dat een deel van de aandelen aan de vrouw wordt overgedragen; in de meeste gevallen echter zal hij de betaling van een eenmalig bedrag gelasten."(57)

62 In hun onderlinge samenhang gezien tonen de hiervoor samengevatte bepalingen aan, dat het wellicht arbitrair is om te trachten, ten aanzien van een bepaalde beslissing een duidelijke scheidslijn te trekken tussen een billijke verdeling van vermogen en onderhoud. Hieruit kan dan weer worden afgeleid dat, in overeenstemming met de bereidheid van het Hof om, met het oog op de uniforme toepassing van het Executieverdrag een autonome uitlegging van de daarin gebruikte termen en begrippen te ontwikkelen, het in sommige gevallen noodzakelijk kan zijn(58), naar het hoofddoel van de beslissing te kijken. Ik zal kort terugkomen op dit cruciale punt.

Richtsnoeren voor de nationale rechter

63 Gelet op het bovenstaande zal ik thans enige aanwijzingen formuleren teneinde de verwijzende rechter in staat te stellen te beslissen, of een bevel tot betaling van een eenmalig bedrag, dat door een Engelse rechter in het kader van een echtscheidingsprocedure is gegeven, betrekking heeft op "huwelijksgoederenrecht" in de zin van artikel 1 van het Executieverdrag of op onderhoud. Bij de formulering van deze richtsnoeren zal ik ook stilstaan bij de relevantie, voor de kwalificatie van een bevel, van de door de nationale rechter genoemde bijzondere aspecten, te weten de kapitalisering van een inkomensbehoefte, de omstandigheid dat tevens de overdracht van vermogen wordt bevolen en de niet-inaanmerkingneming door de Engelse rechter van de civielrechtelijke huwelijkse voorwaarden.

De plaats van Engelse echtscheidingsvonnissen in het stelsel van het Executieverdrag: enkele algemene punten

64 Ik zou vooraf willen opmerken, dat het enkele feit dat het Engelse recht geen afzonderlijk kader voor het huwelijksgoederenrecht kent, niet betekent dat echtscheidingsvonnissen van Engelse rechters daardoor steeds buiten de uitsluiting in artikel 1 vallen en derhalve, als niet uitdrukkelijk uitgesloten burgerlijke zaak, krachtens het Executieverdrag ten uitvoer kunnen worden gelegd.

65 In de eerste plaats staat buiten kijf, dat het in de bedoeling lag dat bij de toetreding van het Verenigd Koninkrijk en Ierland de term in die landen toepasselijk zou worden: zie het hiervóór in punt 36 uiteengezette commentaar in het rapport Schlosser, waaronder ook de uitnodiging aan de betrokken wetgevers om een begrip af te bakenen. Dat was ook de opvatting van advocaat-generaal Warner, die in zijn conclusie in de zaak De Cavel I(59) te kennen gaf, dat de toetreding tot het Executieverdrag van het Verenigd Koninkrijk en Ierland zou leiden tot toeneming van de verschillen tussen de regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten, die door artikel 1 werden uitgesloten.(60)

66 Er is hoe dan ook geen dwingende begripsmatige reden om een wettelijk systeem waarin het "common law"-beginsel van uitsluiting van gemeenschap van goederen bestaat en waarin de rechter bij beëindiging van het huwelijk de discretionaire bevoegdheid bezit de vermogensrechtelijke situatie te wijzigen, ook maar enigszins anders te behandelen dan een wettelijk systeem waarin dezelfde vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten ontstaan door de oplegging van een wettelijk stelsel. Die benadering vindt ook steun in het rapport Schlosser, waarin wordt verklaard, dat zelfs indien de echtgenoten hebben gekozen voor een strikte uitsluiting van elke gemeenschap (zoals in Engeland het geval is indien zij niet uitdrukkelijk anders bepalen), "er sprake is van een speciaal $goederenstatuut'".(61)

67 Hieraan kan ook worden toegevoegd, dat de redenen om het "huwelijksgoederenrecht" van het stelsel van het Executieverdrag uit te sluiten - de openbare orde en de verschillen in materieel recht en conflictregels - ook voor het Engelse systeem gelden. Het even grote belang van de openbare orde is duidelijk, en de verschillen die zowel het materiële recht als de conflictregels met de civielrechtelijke tegenhangers vertonen zijn, althans wat het materiële recht betreft, groter dan de verschillen tussen de diverse civielrechtelijke stelsels. Wat inzonderheid de conflictregels betreft, moet men niet denken dat die welke voor het huwelijksgoederenrecht in het "common law"-stelsel gelden, minder ingewikkeld zijn dan die welke in de civielrechtelijke stelsels gelden: zie het antwoord van het Verenigd Koninkrijk op het questionnaire inzake wetsconflicten op het gebied van het huwelijksgoederenrecht, opgesteld door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.(62)

68 Het tegenovergestelde standpunt ten slotte, te weten dat de Engelse regels niet onder de definitie vallen, omdat zij niet worden opgelegd door een specifieke wetgeving op het gebied van het huwelijksgoederenrecht, maar veeleer deel uitmaken van het algemene recht, valt moeilijk te verenigen met de ruime uitlegging die het Hof in het arrest De Cavel I(63) aan het begrip huwelijksgoederenrecht heeft gegeven, met name met de verklaring, dat deze term "niet alleen de in sommige wetgevingen bepaaldelijk en uitsluitend voor de goederen der echtgenoten getroffen regelingen [omvat]; zij betreft evenzeer alle vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit de huwelijksband - dan wel uit het staken van de band - voortvloeien".(64)

De relevantie van voorafgaande civielrechtelijke huwelijkse voorwaarden

69 De verwijzende rechter heeft de vraag opgeworpen, of de kwalificatie, en daardoor de uitvoerbaarheid, van het Engelse vonnis wordt beïnvloed door de in Nederland opgemaakte huwelijkse voorwaarden (de echtgenoten waren aanvankelijk in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben staande huwelijk iedere gemeenschap van goederen uitgesloten). Meer in bijzonder wenst de verwijzende rechter te vernemen, of het van belang is dat de Engelse rechter overweegt, dat hij de huwelijkse voorwaarden niet verbindend acht, en dat uit zijn vonnis niet valt op te maken in hoeverre die overweging van invloed is geweest op zijn beslissing.

70 Bij een krachtens het Executieverdrag ingediend verzoek om tenuitvoerlegging van dit of een soortgelijk vonnis, is de enige vraag, of - dan wel in hoeverre - het vonnis betrekking heeft op onderhoud, in welk geval het onder de werkingssfeer van het Executieverdrag valt en voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

71 Ik zie niet in, hoe de overweging van de Engelse rechter dat hij zich niet gebonden acht aan de uitsluiting van gemeenschap van goederen, van belang is voor de kwalificatie van het eindvonnis. Naar Engels recht was hij er niet aan gebonden, al was het een omstandigheid waarmee hij rekening diende te houden. Uit zijn vonnis blijkt, dat hij de huwelijkse voorwaarden en de implicaties ervan voor de bij hem aanhangige zaak in zekere mate in beschouwing heeft genomen. Hij heeft de huwelijkse voorwaarden in feite toepasselijk geacht, voor zover hij ervan uit is gegaan, dat de diverse vermogensbestanddelen ingevolge de uitsluiting van gemeenschap van goederen aan de echtgenoten afzonderlijk toebehoorden. Hij was echter niet bereid te verklaren, dat de vrouw door die uitsluiting afstand had gedaan van enig recht op verdere kapitaalverschaffing. De redenen waarom de rechter de huwelijkse voorwaarden in zoverre buiten beschouwing heeft gelaten, houden enkel verband met de rechtvaardigheid van de huwelijkse voorwaarden in de omstandigheden waaronder zij tot stand waren gekomen.

72 In de onderhavige zaak geloof ik derhalve niet, dat de niet-inaanmerkingneming door de Engelse rechter van dit aspect van de huwelijkse voorwaarden relevant is voor de door het Hof te beantwoorden vraag, namelijk of het uiteindelijke bevel tot betaling van een eenmalig bedrag betrekking heeft op onderhoud en derhalve voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

Het eenmalig bedrag als onderhoud

73 Aangaande de criteria voor de kwalificatie van een bevel tot betaling van een eenmalig bedrag, is duidelijk dat, wanneer de ontvanger geen verdiencapaciteit heeft en het eenmalig bedrag wordt toegekend in het kader van een "clean break" in plaats van periodieke betalingen, op zijn minst een deel van dat bedrag moet worden beschouwd als onderhoud. Dit wordt uitdrukkelijk erkend door Schlosser; hij gaat zelfs nog verder door te verklaren, dat de overdracht van vermogen bij echtscheiding in bepaalde omstandigheden betrekking kan hebben op onderhoud.(65) De Commissie stelt zich op hetzelfde standpunt en merkt op, dat de overdracht van vermogen als zodanig niet automatisch van de werkingssfeer van het Executieverdrag is uitgesloten, maar enkel voor zover het daarbij niet gaat om onderhoud. De Commissie verwijst naar het standpunt dat zij had ingenomen in haar schriftelijke opmerkingen in de zaak De Cavel II(66), te weten dat "indien een in het kader van de echtscheidingsprocedure vastgestelde uitkering (...) bestemd is voor het levensonderhoud van de behoeftige echtgenoot, het gaat om een onderhoudsverplichting in de zin van het EEG-Executieverdrag".(67) De Commissie concludeert terecht, dat de betaling van een eenmalig bedrag of de overdracht van vermogen, ondanks de vorm betrekking heeft op onderhoud, indien dit het doel ervan is. Ook de Oostenrijkse regering is van oordeel, dat een eenmalige betaling betrekking heeft op onderhoud, voor zover de respectieve behoeften en middelen van de echtgenoten bij de bepaling van het bedrag in aanmerking zijn genomen. Derhalve moet worden gekeken naar het met het betrokken vonnis beoogde doel, en het is te hopen, dat de nationale rechters bij het geven van hun beslissingen voor ogen zullen houden, dat dit doel met voldoende duidelijkheid uit de in hun vonnissen gevolgde redenering moet blijken.

74 De nationale rechter vraagt, of het relevant is dat de inkomensbehoefte is gekapitaliseerd. De vraag werpt in feite twee problemen op.

75 In de eerste plaats, of een eenmalig bedrag hoe dan ook onderhoud kan vormen: zoals ik al zei, is dat mijns inziens het geval.

76 In de tweede plaats de vraag, of het voor die kwalificatie van belang is, dat een eenmalig bedrag wordt vastgesteld in dier voege, dat daarmee een vooraf bepaald inkomensniveau kan worden verzekerd. Ik ben het met de Commissie eens, dat dit gegeven waarschijnlijk een sterk bewijs vormt, dat het eenmalige bedrag bedoeld is ter voorziening in een inkomen en niet als herverdeling van vermogen; dit betekent dan weer, dat het gaat om onderhoud, ook al wordt dit uitgedrukt in een eenmalig bedrag: het toont aan, dat de rechter een inkomen tracht toe te kennen, zonder gebruik te maken van periodieke betalingen. In casu bijvoorbeeld verklaarde de rechter in de context van het bedrag van 500 000 UKL, een deel van het totaalbedrag, dat de inkomensbehoefte diende te worden gekapitaliseerd teneinde te waarborgen, dat de vrouw niet langer van de steun van haar voormalige echtgenoot afhankelijk was.

77 Nu vaststaat, dat de betaling van een eenmalig bedrag kan worden aangemerkt als onderhoud, kan aan deze conclusie niet worden afgedaan door het enkele feit dat bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag rekening is gehouden met de respectieve bezittingen van de voormalige echtgenoten staande huwelijk, en dat de rechter in het vonnis waarin hij de betaling van het eenmalig bedrag heeft bevolen, tevens bepaalde wijzigingen in die vermogenssituatie heeft gelast: de berekening van een passend eenmalig bedrag na beëindiging van een huwelijk zal slechts correct en billijk zijn, indien de rechter rekening houdt met die factoren, en er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het de voorkeur verdient dat in plaats van - of naast - de betaling van een eenmalig bedrag de rechtstreekse overdracht van vermogen wordt bevolen.

78 Ook moet voor ogen worden gehouden, dat indien inderdaad naast de eenmalige betaling de overdracht van vermogen wordt bevolen, die eenmalige betaling dan lager kan - en in vele gevallen ook zal - zijn, aangezien de ontvanger met dat vermogen een gedeelte van het door de rechter noodzakelijk geachte totale kapitaal kan verkrijgen. Dit blijkt duidelijk uit de onderhavige zaak: ofschoon rechter Cazalet uitging van een totaal van 875 000 UKL, dat de vrouw zijn inziens "requires ... in terms of cash to provide for herself", werd een eenmalige betaling bevolen van een bedrag van 340 000 UKL; het grootste deel werd namelijk aan de vrouw toegekend in de vorm overdracht van vermogen dat de man al dan niet rechtstreeks in zijn bezit had en waarvan de verkoop de vrouw contant geld zou opleveren.

79 Nu derhalve uit het vonnis van rechter Cazalet blijkt, dat het totale bedrag van 875 000 UKL het bedrag was dat de vrouw zijns inziens voor haar onderhoud nodig had, en aangezien de eenmalige betaling van 340 000 UKL, waarvan de tenuitvoerlegging in geding is, deel uitmaakt van dat totale bedrag, zou de verwijzende rechter dat eenmalige bedrag als onderhoud en de desbetreffende beslissing derhalve als uitvoerbaar krachtens zowel het Executieverdrag als het Haagse Verdrag moeten beschouwen.

Het eenmalige bedrag als verdeling van vermogen

80 De andere mogelijkheid is, dat beide partijen goed verdienen en dat de betaling van een eenmalig bedrag veeleer strekt tot verdeling van vermogen dan tot onderhoud in enigerlei zin: in dit extreme geval gaat het mijns inziens om "huwelijksvermogensrecht" en kan krachtens het Executieverdrag geen verlof tot tenuitvoerlegging worden verleend.

Gecombineerde vonnissen

81 Er zullen onvermijdelijk bevelen tot betaling van eenmalige bedragen zijn, die ergens tussen de extremen van zuiver onderhoud en zuivere vermogensverdeling liggen. Sommige van die vonnissen zullen wellicht de kenmerken van beide typen vertonen, een deel bestemd om onderhoud te verzekeren en de rest ter verdeling van het vermogen der echtgenoten. Zo het vonnis duidelijk en volledig is gemotiveerd, zal de rechter aan wie verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in staat zijn die onderverdeling zelf te bepalen. Afgezien van deze duidelijke motivering, is het onontbeerlijk dat een vonnis dat zowel op onderhoud als op verdeling van vermogen betrekking heeft, een doorzichtige berekening behelst, opdat de voor de tenuitvoerlegging aangezochte rechter de voor tenuitvoerlegging vatbare onderdelen kan onderscheiden van de overige. Ook wanneer uit de veroordeling tot een eenmalige betaling op het eerste gezicht niet blijkt, dat daarmee zowel de verzekering van onderhoud als de verdeling van vermogen werd bedoeld, zal de aangezochte rechter mijns inziens redelijkerwijze moeten concluderen dat, in omstandigheden waarin een passend onderhoud reeds is gewaarborgd (bij voorbeeld doordat een bepaald inkomensniveau moet voortvloeien uit een kapitaal dat deel uitmaakt van het totale eenmalige bedrag), het resterende gedeelte van dat totaalbedrag betrekking heeft op huwelijksgoederenrecht.

82 Zo een nationale rechter in een bepaald geval mocht beslissen, dat een Engels vonnis betreffende een eenmalige betaling ten dele huwelijksgoederenrecht en ten dele onderhoud betreft, kan hij ingevolge artikel 42, tweede alinea, Executieverdrag, verlof tot tenuitvoerlegging geven voor het gedeelte van het vonnis dat betrekking heeft op onderhoud, ook al is het vonnis niet voor tenuitvoerlegging vatbaar voor zover het betrekking heeft op huwelijksvermogensrecht.

83 Artikel 42 luidt als volgt:

"Wanneer in de in den vreemde gegeven beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van de eis, en de tenuitvoerlegging niet voor het geheel kan worden toegestaan, staat de rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging toe voor één of meer onderdelen daarvan.

De verzoeker kan vorderen dat het verlof tot tenuitvoerlegging een gedeelte van de uitspraak betreft."

84 De tweede alinea is bedoeld voor situaties waarin, bijvoorbeeld, in het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, de betaling wordt bevolen van een geldsom, waarvan een gedeelte sinds de uitspraak van het vonnis is betaald; de eerste alinea daarentegen is bedoeld voor situaties waarin een vonnis betrekking heeft op afzonderlijke, onafhankelijke vorderingen, en sommige onderdelen van de beslissing niet voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn.(68) Ik zie niet in, waarom gedeeltelijke tenuitvoerlegging krachtens de tweede alinea niet ook mogelijk zou moeten zijn, naar analogie met de eerste alinea, wanneer een gedeelte van de betrokken geldsom betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor krachtens het Executieverdrag verlof tot tenuitvoerlegging kan worden verleend, en het restant op een onderwerp waarvoor dat verlof niet kan worden verleend. De vraag of de met het oog op de tenuitvoerlegging aangezochte rechter ambtshalve gedeeltelijke tenuitvoerlegging kan bevelen, of wijziging van het verzoekschrift mag toestaan, zal afhangen van de door hem toegepaste procedureregels.

85 Concluderend kan worden gezegd, dat wanneer het vonnis in zijn geheel bezien kan worden geacht in hoofdzaak betrekking te hebben op onderhoud, het in alle onderdelen moeten worden erkend en ten uitvoer gelegd. Indien een duidelijke splitsing mogelijk is, moeten de onderdelen die kunnen geacht in hoofdzaak betrekking te hebben op onderhoud, krachtens bovenstaande bepaling worden erkend en ten uitvoer gelegd.

Conclusie

Concluderend moet de vraag van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam mijns inziens worden beantwoord als volgt:

"Een rechterlijk vonnis, uitgesproken in het kader van een echtscheidingsprocedure, zal binnen de werkingssfeer van het Executieverdrag vallen, indien het, ondanks zijn vorm, kan worden geacht in hoofdzaak betrekking te hebben op onderhoud. Een vonnis waarin een eenmalige betaling wordt bevolen, zal derhalve voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn, indien het in hoofdzaak betrekking heeft op onderhoud. De omstandigheid dat een bevel tot betaling van een eenmalig bedrag gepaard gaat met een bevel tot overdracht van vermogen tussen echtgenoten, doet er op zich niet aan af, dat het betrekking heeft op onderhoud."

(1) - Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 77) en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB 1982, L 388, blz. 1).

(2) - Zie rapport van P. Jenard over het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1979, C 59, blz. 1).

(3) - Domicile and Matrimonial Proceedings Act 1973, Section 5(2).

(4) - Zie hierna, punten 57 en 58.

(5) - Zie hierna, punt 8.

(6) - De beslissing verwijst hier naar uiteindelijk vruchteloze procedures van de vrouw in een poging, een aanzienlijk commissieloon te achterhalen dat de man in 1982 zou hebben ontvangen. Een bedrag van 237 000 UKL was van de rekening gehaald een week voordat de Zwitserse rechter blokkering gelastte; toen dit bevel werd betekend, werd het resterende bedrag van één gulden bevroren.

(7) - Zie punt 60 van deze conclusie.

(8) - Arrest van 27 oktober 1993, zaak C-127/92, Enderby, Jurispr. 1993, blz. I-5535, r.o. 10.

(9) - Arrest van 4 februari 1988, zaak 145/86, Hoffmann, Jurispr. 1988, blz. 645, r.o. 26-34.

(10) - Aangehaald in punt 1.

(11) - Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie (PB 1978, L 304, blz. 1).

(12) - Een gelijkluidende bepaling als artikel 25, lid 2, van het Toetredingsverdrag 1978 werd bij het Toetredingsverdrag 1989 in het Executieverdrag opgenomen als artikel 57, lid 2.

(13) - Dit procedurele kader wordt wellicht nog meer vereenvoudigd door het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de vereenvoudiging van de procedure voor de tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen, ondertekend op 6 november 1990. Dit verdrag treedt in werking 90 dagen na ratificatie door de twaalf toenmalige Lid-Staten. Tot op heden is het alleen door Italië en Ierland geratificeerd.

(14) - Door M. Verwilghen, gepubliceerd in Actes et Documents de la Douzième session - Tome IV - Obligations alimentaires, Den Haag: Permanent bureau van de Conferentie, 1975, blz. 95.

(15) - Het Executieverdrag is op 1 februari 1973 in werking getreden. Het verslag van de speciale commissie dateert van juni 1972.

(16) - Paragraaf 117.

(17) - Paragraaf 118.

(18) - Zie voorts het rapport Jenard, reeds aangehaald, blz. 11; het rapport van P. Schlosser over het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Executieverdrag alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie (PB 1979, C 59, blz. 71, paragrafen 45-47), en de conclusie van advocaat-generaal Warner in zaak 143/78 (De Cavel, arrest van 27 maart 1979, Jurispr. 1979, blz. 1055, op blz. 1073).

(19) - Aangehaald in voetnoot 2.

(20) - Blz. 11.

(21) - Zie het commentaar van G.A.L. Droz op het arrest De Cavel in Revue critique de droit international privé, 1980, blz. 621, op blz. 626.

(22) - Blz. 10.

(23) - Zie de opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk in de zaak De Cavel, aangehaald in voetnoot 18, blz. 1061.

(24) - Rapport Jenard, blz. 44; arrest Hoffman, aangehaald in voetnoot 9, r.o. 21; arrest van 10 oktober 1996, zaak C-78/95, Hendrikman en Feyen, Jurispr. 1996, blz. I-4943, r.o. 23.

(25) - G.A.L. Droz, Compétence judiciaire et effets des jugements dans le marché commun, Parijs, Librairie Dalloz, 1972, paragraaf 43, sub 2, op blz. 34.

(26) - Rapport Jenard, blz. 11.

(27) - Zie verder P. Beaumont en G. Moir, "Brussels Convention II: A New Private International Law Instrument in Family Matters for the European Union or the European Community?", European Law Review, 1995, blz. 268, en K. D. Kerameus, "The Scope of Application of the Brussels Convention and its Extension to Matrimonial Matters", La cooperazione giudiziaria nell'Europa dei cittadini situazione esistente prospettive di sviluppo (Speciale documenti giustizia - 1, 1996), nrs. 69-78.

(28) - Aangehaald in voetnoot 18.

(29) - Paragrafen 45-50.

(30) - Rapport Schlosser, paragraaf 92.

(31) - Rapport van M. Verwilghen, aangehaald in voetnoot 14, paragraaf 10, op blz. 99.

(32) - Actes de la Huitième session, Den Haag: Permanent bureau van de Conferentie, 1957, blz. 167.

(33) - Zie de laatste alinea van het citaat in punt 36 van deze conclusie.

(34) - Paragraaf 93.

(35) - Paragraaf 94.

(36) - Paragraaf 95.

(37) - Voor een vergelijkende studie zie D. Dumuse, Le divorce par consentement mutuel dans les législations européennes, Genève, Librairie Droz, 1980.

(38) - Paragraaf 96.

(39) - Aangehaald in voetnoot 18.

(40) - R.o. 2 van het arrest.

(41) - R.o. 7 van het arrest.

(42) - Conclusie, reeds aangehaald, blz. 1074.

(43) - Blz. 1075.

(44) - R.o. 8.

(45) - Arrest van 6 maart 1980, zaak 120/79, Jurispr. 1980, blz. 731.

(46) - R.o. 11 van het arrest.

(47) - Arrest van 31 maart 1982, zaak 25/81, Jurispr. 1982, blz. 1189.

(48) - Blz. 9 en 10.

(49) - [Voor het Nederlands niet van belang.]

(50) - De zaken Pettitt/Pettitt (1970) AC, blz. 777, en Gissing/Gissing (1971) AC, blz. 886.

(51) - Sections 25 en 25A vervangen door de Matrimonial and Family Proceedings Act 1984.

(52) - Section 25.

(53) - Section 25A(1).

(54) - Zaak Hyman/Hyman (1929) AC, blz. 601.

(55) - Zaak Dean/Dean (1978) Fam., blz. 161.

(56) - Law Commission Paper Nr. 25: Report on Financial Provision in Matrimonial Proceedings, dat leidde tot de 1970 Act; aangehaald door S. Cretney, "The Maintenance Quagmire", Modern Law Review, 1970, blz. 662.

(57) - P. M. Bromley en N. V. Lowe, Family Law, Londen, Butterworths, 1992, blz. 733.

(58) - Arrest van 14 oktober 1976, zaak 29/76, LTU, Jurispr. 1976, blz. 1541.

(59) - Aangehaald in voetnoot 18.

(60) - Conclusie, reeds aangehaald, blz. 1073.

(61) - Paragraaf 45.

(62) - Actes et documents de la Treizième session, - Tome II - Matrimonial property regimes, Den Haag, Permanent bureau van de Conferentie, 1978, blz. 65-70. Deze zitting van de Haagse Conferentie leidde tot de vaststelling van het Haags Verdrag van 14 maart 1978 inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Ondanks zijn deelname aan de opstelling ervan, is het Verenigd Koninkrijk geen partij bij dit verdrag.

(63) - Aangehaald in voetnoot 18.

(64) - R.o. 7.

(65) - Paragraaf 93 van het rapport Schlosser, hiervóór aangehaald in punt 41.

(66) - Aangehaald in voetnoot 45.

(67) - Ibidem, blz. 736.

(68) - Zie rapport Jenard, blz. 53. Artikel 10 van het Haags Verdrag heeft nagenoeg dezelfde strekking als artikel 42, eerste alinea, Executieverdrag.