61994J0334

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 maart 1996. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. - Niet-nakoming - Registratie van vaartuigen - Recht om Franse vlag te voeren - Nationaliteitsvoorwaarden voor eigenaar en bemanning - Niet-uitvoering van arrest 167/73. - Zaak C-334/94.

Jurisprudentie 1996 bladzijde I-01307


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Vrij verkeer van personen ° Vrijheid van vestiging ° Registratie van vaartuig in Lid-Staat ° Voorwaarden betreffende nationaliteit of vestiging van maatschappelijke zetel van eigenaars ° Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 6, 48, 52, 58 en 221; verordening nr. 1251/70 van de Commissie, art. 7; richtlijn 75/34 van de Raad, art. 7)

2. Lid-Staten ° Verplichtingen ° Niet-nakoming ° Handhaving van met gemeenschapsrecht onverenigbare nationale bepaling ° Rechtvaardiging ontleend aan bestaan van administratieve praktijken waardoor toepassing van Verdrag wordt verzekerd ° Ontoelaatbaarheid

3. Beroep wegens niet-nakoming ° Arrest van Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld ° Uitvoeringstermijn

(EG-Verdrag, art. 171)

Samenvatting


1. Een Lid-Staat die wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaaft waarbij het recht een vaartuig in het nationaal register in te schrijven en de nationale vlag te voeren, wordt beperkt tot vaartuigen die toebehoren:

° voor meer dan de helft aan natuurlijke personen die de nationaliteit van de betrokken Lid-Staat bezitten,

° aan in die Lid-Staat gevestigde rechtspersonen,

° aan rechtspersonen waarvan een bepaald aantal leden van de directie, het bestuur of het beheer nationaal onderdaan zijn,

° of een rechtspersoon waarvan het maatschappelijk kapitaal, in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap naar burgerlijk recht, voor meer dan de helft in handen van onderdanen dan wel volledig in handen is van onderdanen die aan bepaalde voorwaarden voldoen,

komt de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet na.

Meer bepaald wat de in het kader van de uitoefening van een economische activiteit gebruikte vaartuigen betreft, is enerzijds het beperken van dit recht tot vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de nationaliteit van de vlaggestaat bezitten, en anderzijds de voorwaarde dat het toezicht of het beheer van de rechtspersonen die eigenaar zijn, daadwerkelijk door onderdanen worden uitgeoefend en dat het kapitaal van bepaalde rechtspersonen die eigenaar zijn van de vaartuigen, in een bepaalde verhouding in handen moet zijn van eigen onderdanen, in strijd met de artikelen 6 en 52 van het Verdrag. Deze laatste voorwaarde is tevens in strijd met artikel 221 van het Verdrag, aangezien daarbij de deelneming van onderdanen van andere Lid-Staten in het kapitaal van de rechtspersonen wordt beperkt. Ten slotte is de betrokken wetgeving, voor zover zij verlangt dat rechtspersonen die eigenaar zijn van vaartuigen, hun zetel op nationaal grondgebied hebben en zij dus de registratie of het beheer van een vaartuig uitsluit in het geval van een secundaire vestiging zoals een agentschap, een filiaal of een dochteronderneming, in strijd met de artikelen 52 en 58 van het Verdrag.

Wat de vaartuigen betreft die niet in het kader van de uitoefening van een economische activiteit worden gebruikt, valt hun registratie door een onderdaan van een andere Lid-Staat in de ontvangststaat, onder de gemeenschapsrechtelijke bepalingen betreffende het vrije verkeer van personen en is de betrokken wettelijke regeling, volgens welke alleen nationale onderdanen een plezierboot waarvan zij voor meer dan de helft eigenaar zijn, kunnen laten registreren, in strijd met de artikelen 6, 48 en 52 EG-Verdrag, artikel 7 van verordening nr. 1251/70 met betrekking tot het recht van werknemers om verblijf te houden op het grondgebied van een Lid-Staat na er een betrekking te hebben vervuld, en artikel 7 van richtlijn 75/34 betreffende het recht van onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat verblijf te houden na er een werkzaamheid anders dan in loondienst te hebben uitgeoefend.

2. De onverenigbaarheid van een nationale wettelijke regeling met de bepalingen van het Verdrag, ook al zijn deze rechtstreeks toepasselijk, kan enkel definitief worden opgeheven door middel van dwingende nationale voorschriften die dezelfde rechtskracht hebben als de te wijzigen bepalingen. Eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, zijn niet te beschouwen als een correcte uitvoering van de verplichtingen die het Verdrag oplegt.

3. Artikel 171 van het Verdrag bepaalt weliswaar niet binnen welke termijn aan een arrest waarbij de niet-nakoming door een Lid-Staat wordt vastgesteld, uitvoering moet worden gegeven, doch wegens het belang van een onmiddellijke en uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht, moet met die uitvoering onmiddellijk een begin worden gemaakt en moet zij zo snel mogelijk worden voltooid.

Partijen


In zaak C-334/94,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. Rozet en door X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door E. Belliard, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en H. Renié, secretaris buitenlandse zaken bij deze directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince Henri 9,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Franse Republiek:

° door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te handhaven die het recht een vaartuig in het nationaal register in te schrijven en de nationale vlag te voeren, beperken tot vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de Franse nationaliteit bezitten, aan in Frankrijk gevestigde rechtspersonen, aan rechtspersonen waarvan een bepaald aantal leden van de directie, het bestuur of het beheer Frans onderdaan moet zijn of waarvan het maatschappelijk kapitaal, in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap naar burgerlijk recht, voor meer dan de helft in handen van Franse onderdanen moet zijn dan wel volledig in handen van Franse onderdanen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 6, 48, 52, 58 en 221 EG-Verdrag, artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1251/70 van de Commissie van 29 juni 1970 met betrekking tot het recht van werknemers om verblijf te houden op het grondgebied van een Lid-Staat na er een betrekking te hebben vervuld (PB 1970, L 142, blz. 24), en artikel 7 van richtlijn 75/34/EEG van de Raad van 17 december 1974 betreffende het recht van onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat verblijf te houden na er een werkzaamheid anders dan in loondienst te hebben uitgeoefend (PB 1975, L 14, blz. 10), en

° door niet de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 4 april 1974 (zaak 167/73, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1974, blz. 359), de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 171 EG-Verdrag op haar rusten,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris (rapporteur), kamerpresident, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, J. L. Murray en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 november 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 december 1994, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat de Franse Republiek:

° door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te handhaven die het recht een vaartuig in het nationaal register in te schrijven en de nationale vlag te voeren, beperken tot vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de Franse nationaliteit bezitten, aan in Frankrijk gevestigde rechtspersonen, aan rechtspersonen waarvan een bepaald aantal leden van de directie, het bestuur of het beheer Frans onderdaan moet zijn of waarvan het maatschappelijk kapitaal, in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap naar burgerlijk recht, voor meer dan de helft in handen van Franse onderdanen moet zijn dan wel volledig in handen van Franse onderdanen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 6, 48, 52, 58 en 221 EG-Verdrag, artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1251/70 van de Commissie van 29 juni 1970 met betrekking tot het recht van werknemers om verblijf te houden op het grondgebied van een Lid-Staat na er een betrekking te hebben vervuld (PB 1970, L 142, blz. 24), en artikel 7 van richtlijn 75/34/EEG van de Raad van 17 december 1974 betreffende het recht van onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat verblijf te houden na er een werkzaamheid anders dan in loondienst te hebben uitgeoefend (PB 1975, L 14, blz. 10), en

° door niet de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 4 april 1974 (zaak 167/73, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1974, blz. 359), de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 171 EG-Verdrag op haar rusten.

Het eerste onderdeel van het beroep

2 Artikel 217 van het Franse douanewetboek bepaalt het volgende:

"Door registratie is het vaartuig gerechtigd onder Franse vlag te varen, met alle voorrechten van dien. Deze administratieve verrichting wordt vastgesteld door afgifte van de zeebrief."

3 Artikel 219 van dit wetboek, dat bepalingen bevat die identiek zijn aan de artikelen 3 en 3.1, van wet nr. 67-5 van 3 januari 1967 betreffende het statuut van vaartuigen en zeeschepen, zoals gewijzigd bij wet nr. 75-300 van 29 april 1975, bepaalt het volgende:

"I. Een vaartuig kan in Frankrijk worden geregistreerd indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. (...)

2. A. Het ofwel voor ten minste de helft toebehoort aan Fransen die, indien zij minder dan zes maanden per jaar in Frankrijk verblijven, aldaar voor alle administratieve of gerechtelijke aangelegenheden betreffende de eigendom en de staat van het vaartuig woonplaats moeten kiezen.

B. Het ofwel volledig toebehoort aan een vennootschap die haar zetel op het grondgebied van de Franse Republiek heeft.

De zetel kan evenwel in een vreemd land gevestigd zijn, wanneer krachtens een overeenkomst tussen Frankrijk en dat land, een naar Frans recht opgerichte vennootschap in het vreemde land regelmatig haar activiteit kan uitoefenen en er haar zetel kan vestigen en zij voor alle administratieve of gerechtelijke aangelegenheden betreffende de eigendom en de staat van het vaartuig domicilie kiest in Frankrijk.

Ongeacht de plaats waar de vennootschap haar zetel heeft, moeten bovendien Frans zijn:

a) Bij naamloze vennootschappen: de voorzitter van de raad van bestuur, de directeurs-generaal en de meerderheid van de leden van de raad van bestuur, ofwel, naar gelang van het geval, de directieleden en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen;

b) Bij commanditaire vennootschappen op aandelen: de beheerders en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen;

c) Bij gewone commanditaire vennootschappen, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, vennootschappen onder firma en maatschappen naar burgerlijk recht: de beheerders en de vennoten die ten minste de helft van het maatschappelijk kapitaal in handen hebben;

C. Het ofwel, ongeacht de verhouding in de eigendomsverdeling, volledig toebehoort aan Fransen die aan alle in voormeld lid A gestelde voorwaarden voldoen en aan vennootschappen die aan alle in lid B gestelde voorwaarden voldoen;

D. Het bestemd is om, nadat gebruik is gemaakt van de optie om de eigendom te verkrijgen in het kader van een lease-overeenkomst, toe te behoren aan:

a) Ofwel ten minste voor de helft aan Fransen die voldoen aan de in voormeld lid A gestelde voorwaarden, ongeacht wie het overige deel in handen heeft;

b) Ofwel volledig aan vennootschappen die voldoen aan de in voormeld lid B gestelde voorwaarden;

c) Ofwel, ongeacht de verhouding in de eigendomsverdeling, volledig aan Fransen die aan de in voormeld lid A gestelde voorwaarden voldoen en aan vennootschappen die aan de in lid B gestelde voorwaarden voldoen.

3. Los van de in voormeld lid 2 bedoelde gevallen kan, bij bijzondere toestemming van de minister, bevoegd voor de handelsvloot, en de minister van Begroting, een vaartuig in de twee volgende gevallen in Frankrijk worden geregistreerd:

1) Wanneer in een van de gevallen bedoeld in de leden 2, sub B, 2, sub C, 2, sub D, b of c, natuurlijke of rechtspersonen die aan de in deze bepalingen gestelde nationaliteits-, verblijfs- of vestigingsvoorwaarden voldoen, het vaartuig niet volledig, doch ten minste voor de helft in handen hebben, en mits bovendien het beheer over het vaartuig door deze personen zelf wordt gevoerd dan wel wordt opgedragen aan andere personen die voldoen aan de in voormelde leden 2, sub A, of 2, sub B, gestelde voorwaarden;

2) Wanneer het vaartuig door een Franse reder die het toezicht, de uitrusting, de exploitatie en het zeevaartbeheer verzorgt, als scheepsromp is bevracht en indien in dat geval volgens de wet van de vlaggestaat van de vreemde vlag kan worden afgezien.

II. Vreemde vaartuigen kunnen eveneens in Frankrijk worden geregistreerd, wanneer zij na een schipbreuk op de kust van het gebied waar de registratie moet plaatsvinden, volledig in Franse handen zijn overgegaan en door Fransen zijn uitgerust na herstelkosten ten bedrage van ten minste vier keer hun aankoopprijs."

4 In haar bezwaren tegen deze bepalingen maakt de Commissie onderscheid tussen het geval waarin de vaartuigen voor de uitoefening van een economische activiteit dienen en dat waarin de vaartuigen niet daartoe dienen.

5 Wat het eerste geval betreft stelt de Commissie, dat de Franse Republiek, door te bepalen dat alleen vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de Franse nationaliteit bezitten, in het Franse register kunnen worden ingeschreven en de Franse vlag kunnen voeren, een wettelijke regeling handhaaft die een discriminatie op grond van nationaliteit inhoudt, die in strijd is met artikel 6, en een belemmering vormt van de vrijheid van vestiging, die in strijd is met artikel 52 EG-Verdrag. Zij verwijst in dit verband naar het arrest van 25 juli 1991 (zaak C-221/89, Factortame e.a., Jurispr. 1991, blz. I-3905, r.o. 30), alsook naar de arresten van 4 oktober 1991 (zaak C-246/89, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr. 1991, blz. I-4585, en zaak C-93/89, Commissie/Ierland, Jurispr. 1991, blz. I-4569).

6 Zij stelt voorts, dat de bepaling volgens welke rechtspersonen die eigenaar zijn van vaartuigen, hun zetel op Frans grondgebied moeten hebben, en op grond waarvan hun kapitaal in een bepaalde verhouding in handen moet zijn van Franse onderdanen, in strijd is met artikel 52 van het Verdrag (zie arrest Factortame e.a., reeds aangehaald, r.o. 33 en 35). Dit zou ook gelden wanneer de wet verlangt, dat het toezicht of het beheer daadwerkelijk wordt uitgeoefend door Franse onderdanen.

7 Bovendien zou de bepaling dat rechtspersonen hun zetel in Frankrijk moeten hebben, een belemmering vormen voor de uitoefening van het recht, een vennootschap op te richten en te beheren die tot doel heeft een vaartuig via een agentschap, een filiaal of een dochteronderneming te beheren, welke belemmering in strijd is met artikel 58 van het Verdrag.

8 Ten slotte zou de beperking van de deelneming van onderdanen van andere Lid-Staten in het kapitaal van de in de Franse wetgeving bedoelde vennootschappen, in strijd zijn met artikel 221 van het Verdrag, krachtens hetwelk de Lid-Staten nationale behandeling moeten verlenen wat betreft deze deelneming in het kapitaal van rechtspersonen (arrest Factortame e.a., reeds aangehaald, r.o. 31).

9 In het geval van vaartuigen die niet dienen voor de uitoefening van een economische activiteit, zijn volgens de Commissie de in de bestreden nationale bepalingen vastgestelde beperkingen in strijd met de artikelen 6, 48 en 52 EG-Verdrag. Zij zouden ook in strijd zijn met artikel 7 van verordening nr. 1251/70 en artikel 7 van richtlijn 75/34, die elk binnen hun werkingssfeer de onderdanen van een Lid-Staat het recht toekennen op dezelfde behandeling als die welke op de onderdanen van de ontvangststaat wordt toegepast.

10 Ofschoon de registratie van een plezierboot, aldus de Commissie, geen verband houdt met de uitoefening van een economische activiteit in enge zin, vormen de door de Lid-Staten geboden mogelijkheden van vrijetijdsbesteding een uitvloeisel van de vrijheid van verkeer. De Commissie verwijst in dit verband naar de arresten van 2 februari 1989 (zaak 186/87, Cowan, Jurispr. 1989, blz. 195, r.o. 20) en 15 maart 1994 (zaak C-45/93, Commissie/Spanje, Jurispr. 1994, blz. I-911).

11 De Franse regering betwist de haar door de Commissie verweten niet-nakoming niet.

12 In de eerste plaats moet het geval van bij de uitoefening van een economische activiteit gebruikte vaartuigen worden onderzocht.

13 Dienaangaande heeft het Hof reeds gepreciseerd, dat het algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, dat is neergelegd in artikel 7 EEG-Verdrag, in artikel 52 van dit Verdrag voor de aldaar geregelde bijzondere gebieden nader is uitgewerkt, zodat iedere regeling die onverenigbaar is met laatstgenoemde bepaling, eveneens onverenigbaar is met artikel 7 van het Verdrag (arrest Commissie/Verenigd Koninkrijk, reeds aangehaald, r.o. 18). Artikel 7 EEG-Verdrag is thans artikel 6 EG-Verdrag.

14 In het arrest Factortame e.a. (reeds aangehaald) overwoog het Hof, dat elke Lid-Staat bij de uitoefening van zijn bevoegdheid inzake de vaststelling van de voorwaarden voor het verlenen van zijn "nationaliteit" aan een vaartuig, het verbod van discriminatie van onderdanen van de Lid-Staten op grond van hun nationaliteit moet eerbiedigen (r.o. 29), en dat een voorwaarde die inhoudt dat wanneer een vaartuig eigendom is van of wordt bevracht door natuurlijke personen, die personen een bepaalde nationaliteit moeten hebben, en wanneer het vaartuig in eigendom aan een vennootschap toebehoort of door een vennootschap wordt bevracht, de aandeelhouders of de bestuurders die nationaliteit moeten hebben, in strijd is met artikel 52 van het Verdrag (r.o. 30).

15 Vervolgens wees het Hof erop, dat een dergelijke voorwaarde ook in strijd is met artikel 221 EEG-Verdrag, krachtens hetwelk de Lid-Staten nationale behandeling moeten verlenen wat betreft de financiële deelneming door onderdanen van andere Lid-Staten in het kapitaal van rechtspersonen in de zin van artikel 58 (r.o. 31).

16 Ten slotte stelde het Hof in dit arrest vast, dat een voor de registratie van een vaartuig gestelde voorwaarde, dat het vaartuig wordt beheerd en de exploitatie ervan wordt bestuurd en gecontroleerd vanuit de Lid-Staat van registratie, in wezen samenvalt met het begrip vestiging in de zin van de artikelen 52 en volgende van het Verdrag, dat een duurzame vestiging impliceert (r.o. 34). Het Hof preciseerde evenwel, dat die voorwaarde tegen genoemde bepalingen zou indruisen, indien zij aldus zou moeten worden uitgelegd dat registratie uitgesloten is in het geval van een secundaire vestiging, waarbij het centrum dat de exploitatie van het vaartuig in de Lid-Staat van registratie beheert, handelt op instructie van een centrum in de Lid-Staat van de hoofdvestiging, dat de beslissingen neemt (r.o. 35).

17 Bijgevolg is de Franse wettelijke regeling, volgens welke alleen vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de Franse nationaliteit bezitten, in het Franse register kunnen worden ingeschreven en onder Franse vlag kunnen varen, in strijd met de artikelen 6 en 52 EG-Verdrag. Dit geldt ook voor de voorwaarde dat het kapitaal van bepaalde rechtspersonen die eigenaar zijn van vaartuigen, in een bepaalde verhouding in handen moet zijn van Franse onderdanen, en voor de voorwaarde dat het toezicht of het beheer daadwerkelijk door Franse onderdanen moet worden uitgeoefend.

18 Bovendien is deze voorwaarde betreffende de controle over het kapitaal van bepaalde rechtspersonen die eigenaar zijn van vaartuigen, tevens in strijd met artikel 221 van het Verdrag, aangezien daarbij de deelneming van onderdanen van andere Lid-Staten in het kapitaal van deze rechtspersonen wordt beperkt.

19 Ten slotte is de Franse wetgeving, voor zover zij verlangt dat rechtspersonen die eigenaar zijn van vaartuigen, hun zetel op Frans grondgebied hebben, en zij dus de registratie of het beheer van een vaartuig uitsluit in het geval van een secundaire vestiging zoals een agentschap, een filiaal of een dochteronderneming, in strijd met de artikelen 52 en 58 van het Verdrag.

20 Vervolgens moet het geval worden besproken van vaartuigen die niet in het kader van de uitoefening van een economische activiteit worden gebruikt.

21 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het gemeenschapsrecht iedere onderdaan van een Lid-Staat zowel de vrijheid garandeert zich naar een andere Lid-Staat te begeven teneinde daar werkzaamheden al dan niet in loondienst uit te oefenen, als de vrijheid in die Lid-Staat verblijf te houden na er een werkzaamheid te hebben uitgeoefend. De toegang tot de in die staat geboden vrijetijdsbestedingen is een uitvloeisel van de vrijheid van vestiging.

22 Bijgevolg valt de registratie door die onderdaan van een plezierboot in de ontvangststaat, onder de bepalingen van gemeenschapsrecht betreffende het vrije verkeer.

23 Mitsdien is de Franse wettelijke regeling, volgens welke alleen nationale onderdanen een plezierboot waarvan zij voor meer dan de helft eigenaar zijn, in Frankrijk kunnen laten registreren, in strijd met de artikelen 6, 48 en 52 van het Verdrag en met artikel 7 van verordening nr. 1251/70 en artikel 7 van richtlijn 75/34.

24 Gelet op het voorgaande zij met betrekking tot het eerste onderdeel van het beroep vastgesteld, dat de Franse Republiek, door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te handhaven die het recht een vaartuig in het nationaal register in te schrijven en de nationale vlag te voeren, beperken tot vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de Franse nationaliteit bezitten, aan in Frankrijk gevestigde rechtspersonen dan wel aan rechtspersonen waarvan een bepaald aantal leden van de directie, het bestuur of het beheer Frans onderdaan moet zijn of waarvan het maatschappelijk kapitaal, in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap naar burgerlijk recht, voor meer dan de helft in handen van Franse onderdanen moet zijn dan wel volledig in de handen van Franse onderdanen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 6, 48, 52, 58 en 221 van het Verdrag, artikel 7 van verordening nr. 1251/70 en artikel 7 van richtlijn 75/34.

Het tweede onderdeel van het beroep

25 Dit onderdeel van het beroep betreft de niet-uitvoering door de Franse Republiek van het arrest van 4 april 1974 (zaak 167/33, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1974, blz. 359).

26 In dit arrest stelde het Hof vast dat de Franse Republiek, door met betrekking tot onderdanen van andere Lid-Staten de bepalingen van artikel 3, tweede alinea, van de Code du travail maritime ongewijzigd te handhaven, de krachtens artikel 48 EEG-Verdrag en artikel 4 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB 1968, L 257, blz. 2), op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.

27 Volgens artikel 3, tweede alinea, van de Franse Code du travail maritime moet de bemanning van een vaartuig in een door de minister, bevoegd voor de handelsvloot, bepaalde verhouding de Franse nationaliteit bezitten.

28 De Commissie wijst erop, dat een na de uitspraak van dit arrest opgestelde administratieve circulaire instructies bevat om de betrokken nationale wet niet langer toe te passen. Volgens de rechtspraak van het Hof zijn ministeriële circulaires evenwel geen passende maatregelen voor de uitvoering van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen. Door nog geen wijziging in de nationale wetgeving te hebben aangebracht teneinde deze in overeenstemming te brengen met het arrest van 4 april 1974 (Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald), heeft de Franse Republiek derhalve niet voldaan de krachtens artikel 171 van het Verdrag op haar rustende verplichting, de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van een arrest.

29 Zonder de haar verweten niet-nakoming te betwisten, merkt de Franse regering op, dat de nationaliteitsvoorwaarde voor de uitoefening van het beroep van matroos sinds voormelde circulaire niet meer op gemeenschapsonderdanen wordt toegepast. Zij wijst er ook op, dat een wetsontwerp om deze regeling te wijzigen teneinde uitvoering te geven aan het arrest van het Hof, in voorbereiding is en weldra zal worden aangenomen.

30 Allereerst zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de onverenigbaarheid van een nationale wettelijke regeling met de bepalingen van het Verdrag, ook al zijn deze rechtstreeks toepasselijk, enkel definitief kan worden opgeheven door middel van dwingende nationale voorschriften die dezelfde rechtskracht hebben als de te wijzigen bepalingen. Eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, zijn niet te beschouwen als een correcte uitvoering van de verplichtingen die het Verdrag oplegt (zie arrest van 15 oktober 1986, zaak 168/85, Commissie/Italië, Jurispr. 1986, blz. 2945, r.o. 13).

31 Vervolgens zij beklemtoond dat artikel 171 van het Verdrag weliswaar niet bepaalt binnen welke termijn aan een arrest uitvoering moet worden gegeven, doch dat wegens het belang van een onmiddellijke en uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht, met die uitvoering onmiddellijk een begin moet worden gemaakt en zij zo snel mogelijk moet worden voltooid (arrest van 13 juli 1988, zaak 169/87, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1988, blz. 4093, r.o. 14). In casu heeft de Franse Republiek evenwel nagelaten, zich te voegen naar een arrest dat het Hof meer dan twintig jaar geleden heeft gewezen.

32 Met betrekking tot het tweede onderdeel van het beroep moet dus worden vastgesteld dat de Franse Republiek, door niet de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 4 april 1974 (Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald), de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 171 EG-Verdrag op haar rusten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

33 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1) Door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te handhaven die het recht een vaartuig in het nationaal register in te schrijven en de nationale vlag te voeren, beperken tot vaartuigen die voor meer dan de helft toebehoren aan natuurlijke personen die de Franse nationaliteit bezitten, aan in Frankrijk gevestigde rechtspersonen dan wel aan rechtspersonen waarvan een bepaald aantal leden van de directie, het bestuur of het beheer Frans onderdaan moet zijn of waarvan het maatschappelijk kapitaal, in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap naar burgerlijk recht, voor meer dan de helft in handen van Franse onderdanen moet zijn dan wel volledig in handen van Franse onderdanen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 6, 48, 52 en 221 EG-Verdrag, artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1251/70 van de Commissie van 29 juni 1970 met betrekking tot het recht van werknemers om verblijf te houden op het grondgebied van een Lid-Staat na er een betrekking te hebben vervuld, en artikel 7 van richtlijn 75/34/EEG van de Raad van 17 december 1974 betreffende het recht van onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat verblijf te houden na er een werkzaamheid anders dan in loondienst te hebben uitgeoefend.

2) Door niet de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 4 april 1974 (zaak 167/73, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1974, blz. 359), is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 171 EG-Verdrag op haar rusten.

3) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.