Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 september 1996. - Fattoria autonoma tabacchi, Lino Bason e.a. en Associazione Professionale Trasformatori Tabacchi Italiani (APTI) e.a. tegen Ministero dell'Agricoltura e delle Foreste, Azienda di Stato per gli interventi sul mercato agricolo (AIMA), Consorzio Nazionale Tabacchicoltori (CNT), Unione Nazionale Tabacchicoltori (Unata) en Ditta Mario Pittari. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale amministrativo regionale del Lazio - Italië. - Gemeenschappelijke ordening der markten - Ruwe tabak - Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad - Verordening (EEG) nr. 3477/92 van de Commissie. - Gevoegde zaken C-254/94, C-255/94 en C-269/94.
Jurisprudentie 1996 bladzijde I-04235
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Ruwe tabak ° Regeling inzake bewerkingsquota, ingesteld bij verordening nr. 2075/92 ° Toepassingsmodaliteiten ° Toewijzing van quota aan bedrijven van eerste bewerking ° Verplichting voor bedrijven, teeltcertificaten aan producenten af te geven ° Mogelijkheid voor producenten, van bewerkingsbedrijf te veranderen, als gevolg waarvan toegewezen quota worden gewijzigd ° Verenigbaarheid met verordening nr. 2075/92 ° Evenredigheidsbeginsel ° Schending ° Geen
(EG-Verdrag, art. 39; verordening nr. 2075/92 van de Raad, art. 9 en 10; verordening nr. 3477/92 van de Commissie, art. 3, lid 3, 9 en 10)
2. Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Ruwe tabak ° Regeling inzake bewerkingsquota ° Toepassingsmodaliteiten ° Teeltcertificaten ° Producenten wier produktie ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden abnormaal is gedaald ° Bepaling van voor opstelling van certificaten in aanmerking te nemen hoeveelheden ° Vorming van reserves die volgens systeem met forfaitaire elementen worden berekend en over producenten verdeeld ° Toelaatbaarheid ° Voorwaarde
(Verordening nr. 3477/92 van de Commissie, art. 9, lid 3)
3. Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Ruwe tabak ° Regeling inzake bewerkingsquota ° Toepassingsmodaliteiten ° Producentengroeperingen die zelf hoedanigheid van producent hebben en zorgen voor eerste bewerking in hun fabriek ° Nationale regeling volgens welke zij niet één enkel teeltcertificaat of één enkel produktiequotum kunnen krijgen ° Ontoelaatbaarheid
(Verordening nr. 3477/92 van de Commissie, art. 2, derde streepje, en 21)
4. Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Ruwe tabak ° Regeling inzake bewerkingsquota ° Regels voor berekening van quota ° Verdeling van bewerkingsbedrijven in verschillende groepen ° Toelaatbaarheid ° Voorwaarde ° Verdeling van quota over producenten ° Toepassing van verschillende berekeningsmethoden naar gelang van bevoorraad bedrijf ° Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 2075/92 van de Raad, art. 9, lid 3; verordening nr. 3477/72 van de Commissie, art. 9, lid 1)
1. De artikelen 3, lid 3, 9 en 10 van verordening nr. 3477/92 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994, schenden niet de beginselen van de in deze sector bij verordening nr. 2075/92 ingestelde gemeenschappelijke ordening der markten, omdat de verplichting van het bewerkingsbedrijf om teeltcertificaten af te geven, die de door de producent aan de bewerker geleverde ruwe tabak van de vorige oogsten kwalitatief en kwantitatief aangeven, precies beantwoordt aan het doel van de gemeenschapswetgever, de nationale en communautaire instanties door middel van een doeltreffend en transparant, fraude voorkomend systeem de beschikking over deze gegevens te verschaffen, terwijl de producenten toch de mogelijkheid hebben om per oogst van bewerkingsbedrijf te veranderen en ook deze bedrijven zich tot andere producenten kunnen wenden.
Deze bij artikel 10 van verordening nr. 3477/92 aan de producenten gegeven mogelijkheid teeltcontracten te sluiten met een ander bedrijf dan het bedrijf dat het teeltcertificaat heeft afgegeven, strekt ertoe hun overeenkomstig artikel 39 van het Verdrag een billijke levensstandaard te verzekeren door te voorkomen dat zij afhankelijk worden van het bewerkingsbedrijf dat het betrokken certificaat heeft afgegeven.
Evenmin zijn voormelde artikelen 3, lid 3, 9 en 10 in strijd met artikel 10 van verordening nr. 2075/92, omdat het quotum waarnaar deze bepaling verwijst om de maximumhoeveelheden aan te geven waarover de bewerkingsbedrijven teeltcontracten kunnen sluiten, het quotum is dat op basis van de tijdens de referentieperiode bewerkte hoeveelheden aan het bewerkingsbedrijf is toegewezen, rekening houdend met eventuele wijzigingen ten gevolge van quotaoverdrachten overeenkomstig artikel 10, lid 3, van verordening nr. 3477/92, die samenhangen met de vrijheid waarover elke producent dient te beschikken bij de keuze van het bedrijf waaraan hij tabak van een zelfde soortengroep wil leveren.
Ten slotte eerbiedigt de bij voormelde verordening nr. 3477/92 ingevoerde teeltcertificatenregeling het evenredigheidsbeginsel omdat de door de gemeenschapswetgever nagestreefde doelstellingen kunnen worden bereikt zonder dat een kennelijke wanverhouding tussen de eruit voortvloeiende nadelen en de nagestreefde doelstellingen resulteert.
2. Uit artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994 volgt, dat wanneer de produktie van een producent ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden bij een voor de opstelling van het teeltcertificaat in aanmerking te nemen oogst abnormaal is gedaald, de betrokken Lid-Staat voor deze oogst eerst een aanvullende referentiehoeveelheid moet toewijzen en vervolgens het gemiddelde van de aldus gecorrigeerde produktie tijdens de referentieperiode moet berekenen. Afgezien van deze voorwaarde, beschikken de Lid-Staten over een grote beoordelingsvrijheid bij de toepassing van deze bepaling, zodat noch de vorming bij voorbaat van reservequota die in verhouding tot de hoeveelheden van de verschillende geproduceerde tabakssoorten en met inachtneming van de grotere gevoeligheid voor natuurrampen van de ene soort tegenover de andere worden berekend, noch de verdeling van deze quota over de betrokken producenten volgens een systeem dat niet noodzakelijkerwijs leidt tot een verdeling die exact met het door de producent geleden verlies overeenkomt, in beginsel strijdig kan worden geacht met voormeld artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92, mits dat systeem volgens objectieve criteria werkt.
3. De artikelen 2, derde streepje, juncto 21, van verordening nr. 3477/92 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994 verzetten zich tegen een nationale regeling die niet toestaat dat aan een producentengroepering, die is opgericht ter bevordering van de tabaksproduktie door haar leden en die tevens de eerste bewerking van de tabak in haar eigen fabriek verzorgt, één enkel teeltcertificaat wordt afgegeven of één enkel produktiequotum wordt toegewezen.
4. Artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2075/92, waarbij de regels worden vastgesteld voor de berekening van de over de bedrijven van eerste bewerking verdeelde bewerkingsquota, moet aldus worden uitgelegd, dat deze bedrijven in zeven verschillende groepen kunnen worden ingedeeld, mits het bewerkingsquotum wordt vastgesteld volgens de berekeningsmethode die is voorgeschreven voor die groep van de bij deze bepaling bedoelde drie groepen bedrijven, waaronder de betrokken subgroep valt. Krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 3477/92 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994 kunnen voor de producenten verschillende regels voor de berekening van het bewerkingsquotum gelden, al naar gelang van het bedrijf waaraan zij tijdens de referentieperiode hebben geleverd.
In de gevoegde zaken C-254/94, C-255/94 en C-269/94,
betreffende drie verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunale amministrativo regionale del Lazio (Italië), in de aldaar aanhangige gedingen tussen
Fattoria autonoma tabacchi
en
Ministero dell' Agricoltura e delle Foreste,
Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (AIMA),
Consorzio Nazionale Tabacchicoltori (CNT),
Unione Nazionale Tabacchicoltori (Unata),
Ditta Mario Pittari,
L. Bason e.a.
en
Ministero dell' Agricoltura e delle Foreste,
Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (AIMA),
Unione Nazionale Tabacchicoltori (Unata),
en tussen
Associazione Professionale Trasformatori Tabacchi Italiani (APTI) e.a.
en
Ministero dell' Agricoltura e delle Foreste,
Consorzio Nazionale Tabacchicoltori (CNT),
Unione Nazionale Tabacchicoltori (Unata),
Ditta Mario Pittari,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (PB 1992, L 215, blz. 70), en over de geldigheid en uitlegging van sommige bepalingen van verordening (EEG) nr. 3477/92 van de Commissie van 1 december 1992 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994 (PB 1992, L 351, blz. 11),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, J.-P. Puissochet, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), C. Gulmann en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: M. B. Elmer
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° Fattoria autonoma tabacchi, vertegenwoordigd door F. Nisi, advocaat te Perugia,
° L. Bason e.a., vertegenwoordigd door F. Satta en F. Lattanzi, advocaten te Rome,
° de Associazione Professionale Trasformatori Tabacchi Italiani (APTI) e.a., vertegenwoordigd door E. Cappelli en P. De Caterini, advocaten te Rome,
° de Italiaanse regering, optredend voor de Ministero dell' Agricoltura e delle Foreste en Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (AIMA), vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato,
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat te Vicence,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Fattoria autonoma tabacchi, vertegenwoordigd door F. Nisi, Bason e.a., vertegenwoordigd door F. Satta en F. Lattanzi, de Associazione Professionale Trasformatori Tabacchi Italiani (APTI) e.a., vertegenwoordigd door E. Cappelli en P. De Caterini, de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door M. Fiorilli, en de Commissie, vertegenwoordigd door E. de March en A. Dal Ferro, ter terechtzitting van 18 januari 1996,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 februari 1996,
het navolgende
Arrest
1 Bij drie beschikkingen van 27 januari 1994, ingekomen bij het Hof op 16 september (zaken C-254/94 en C-255/94) en 26 september (zaak C-269/94) daaraanvolgend, heeft het Tribunale amministrativo regionale del Lazio krachtens artikel 177 EG-Verdrag verschillende prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (PB 1992, L 215, blz. 70), en over de geldigheid en uitlegging van verordening (EEG) nr. 3477/92 van de Commissie van 1 december 1992 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994 (PB 1992, L 351, blz. 11).
2 Die vragen zijn gerezen in een aantal gedingen tegen de Italiaanse administratie over de toewijzing van bewerkingsquota voor de oogsten 1993 en 1994 krachtens de regeling van de gemeenschappelijke marktordening in de sector ruwe tabak.
Rechtskader
3 Verordening nr. 2075/95 heeft diepgaande wijzigingen aangebracht in de gemeenschapsregeling van de markt voor ruwe tabak. Dienaangaande blijkt uit de tweede en de derde overweging van de considerans van deze verordening dat zij op een door discrepantie tussen vraag en aanbod gekenmerkte tabaksmarkt, ertoe strekt de markten te stabiliseren en de betrokken landbouwbevolking een billijke levensstandaard te verzekeren via een op bevordering van de kwaliteit gericht beleid dat, met instandhouding van de tabaksteelt door de traditionele producenten, dient te bestaan in een vereenvoudiging van de regelingen voor het beheer van de markt, een beheersing van de produktie die beantwoordt aan de behoeften van de markt en de budgettaire eisen, en een verbetering van de controle om een goede werking van de beheersregeling te garanderen.
4 Volgens artikel 1 van verordening nr. 2075/92 omvat de daarbij ingestelde gemeenschappelijke marktordening met name een premieregeling (titel I) en een regeling voor de beheersing van de produktie (titel II).
5 Met betrekking tot de premieregeling wordt in de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 2075/92 uiteengezet, dat "gezien de concurrentiesituatie op de tabaksmarkt, steun moet worden toegekend aan de traditionele tabakstelers (en) dat daartoe een premieregeling moet worden toegepast die het mogelijk maakt de tabak in de Gemeenschap af te zetten".
6 In artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2075/92 wordt voor de oogsten 1993 tot en met 1997 een premieregeling geschapen; de vaststelling van het premiebedrag is geregeld in artikel 4, lid 1.
7 Volgens de zesde overweging van de considerans kan een dergelijke premieregeling doeltreffend worden beheerd via teeltcontracten tussen telers en bedrijven voor de eerste bewerking, waardoor enerzijds de teler een stabiele afzet en anderzijds het bewerkingsbedrijf een regelmatige voorziening worden gegarandeerd. Het betalen van de premie door het bewerkingsbedrijf aan de producent zodra de tabak waarop het contract betrekking heeft en die aan de kwaliteitseisen voldoet, wordt geleverd, draagt bij tot de ondersteuning van de telers en vergemakkelijkt tegelijkertijd het beheer van de premieregeling.
8 Zo wordt de premie volgens artikel 5, sub c, van verordening nr. 2075/92 slechts toegekend, wanneer de tabaksbladeren door de producent aan het bedrijf voor eerste bewerking worden geleverd op basis van een teeltcontract waarin conform artikel 6, lid 1, eerste alinea, van deze verordening het bedrijf voor eerste bewerking zich verbindt om de teler, naast de koopprijs, het premiebedrag te betalen.
9 Ten aanzien van de regeling voor de beheersing van de produktie wordt in de zevende overweging van de considerans van verordening nr. 2075/92 uiteengezet, dat "om de communautaire produktie te beperken en tegelijk de produktie tegen te gaan van soorten die moeilijk verkoopbaar zijn, een algemene garantiedrempel voor de Gemeenschap moet worden vastgesteld die jaarlijks moet worden onderverdeeld in specifieke drempels per groep tabakssoorten".
10 In artikel 8, eerste alinea, van verordening nr. 2075/92 is die algemene garantiedrempel bepaald op maximaal 350 000 ton ruwe tabaksbladeren per oogst. Voor 1993 is deze drempel evenwel vastgesteld op 370 000 ton. Volgens de tweede alinea stelt de Raad jaarlijks specifieke garantiedrempels voor elke soortengroep vast, daarbij met name rekening houdend met de marktsituatie en de sociaal-economische en agronomische omstandigheden in de betrokken produktiegebieden.
11 In de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 2075/92 wordt gepreciseerd, dat "om de inachtneming van de garantiedrempels te garanderen, voor een beperkte periode een regeling met bewerkingsquota moet worden ingesteld; dat het aan de Lid-Staten staat de bewerkingsquota bij wijze van overgangsregeling en met inachtneming van de vastgestelde garantiedrempels aan de betrokken bedrijven toe te wijzen volgens de daartoe vastgestelde communautaire regels die erop gericht zijn om een billijke toewijzing te waarborgen op basis van de in het verleden bewerkte hoeveelheden, zonder dat evenwel de geconstateerde abnormale produktie in aanmerking wordt genomen; dat de nodige maatregelen zullen worden genomen om de quota later adequaat over de producenten te kunnen verdelen; dat de Lid-Staten die over de nodige gegevens beschikken de quota over de producenten kunnen verdelen op basis van hun produktie in het verleden".
12 Zo bepaalt artikel 9 van verordening nr. 2075/92:
"1. Om de inachtneming van de garantiedrempels te garanderen, wordt voor de oogsten 1993 tot en met 1997 een regeling inzake bewerkingsquota ingesteld.
2. Voor elke oogst verdeelt de Raad, volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag, de voor elke soortengroep beschikbare hoeveelheden over de producerende Lid-Staten.
3. Op grond van de krachtens lid 2 vastgestelde hoeveelheden en onverminderd het bepaalde in lid 5 wijzen de Lid-Staten, bij wijze van overgangsregeling voor de oogsten 1993 en 1994, aan de bedrijven voor eerste bewerking bewerkingsquota toe in verhouding tot het per soortengroep berekende gemiddelde van de hoeveelheden die hun in de drie aan het laatste oogstjaar voorafgaande jaren zijn geleverd voor bewerking. De produktie in 1992 en de leveranties uit deze oogst worden evenwel niet in aanmerking genomen. Deze verdeling prejudicieert niet op de verdeling van de bewerkingsquota voor de oogst van de daarop volgende jaren.
Aan de bedrijven voor eerste bewerking die na het begin van de referentieperiode met hun activiteiten zijn begonnen, wordt een hoeveelheid toegewezen in verhouding tot het gemiddelde van de hoeveelheden die hun sedert het begin van hun activiteiten voor bewerking zijn geleverd.
De Lid-Staten reserveren 2 % van de totale hoeveelheden waarover zij per soortengroep beschikken voor bedrijven voor eerste bewerking die in de loop van het oogstjaar of van het jaar dat eraan voorafgaat met hun activiteiten beginnen. Binnen dit percentage wordt aan de betrokken bedrijven een hoeveelheid van ten hoogste 70 % van hun bewerkingscapaciteit toegewezen, voor zover zij voldoende garanties bieden inzake doeltreffendheid en levensvatbaarheid.
4. De Lid-Staten kunnen evenwel de quota rechtstreeks over de producenten verdelen indien zij met betrekking tot de produktie van alle producenten voor de drie oogsten die aan de laatste oogst voorafgaan, over de nodige juiste gegevens beschikken, uitgesplitst naar geproduceerde en aan een bewerker geleverde soort en hoeveelheid.
5. Bij de in de leden 3 en 4 bedoelde toewijzing van de quota wordt bij de berekening van de referentieproduktie met name geen rekening gehouden met de hoeveelheden ruwe tabak die zijn geproduceerd boven de gegarandeerde maximumhoeveelheden die ingevolge verordening (EEG) nr. 727/70 van toepassing zijn.
In voorkomend geval wordt de produktie slechts in aanmerking genomen tot het voor de betrokken jaren toegewezen quotum."
13 De Italiaanse Republiek heeft gekozen voor de in artikel 9, lid 3, bedoelde methode waarbij de quota over de bedrijven voor eerste bewerking en niet rechtstreeks over de producenten worden verdeeld.
14 Ingevolge artikel 10 van verordening nr. 2075/92 "mag een bedrijf voor eerste bewerking (...) geen teeltcontracten sluiten en premies vergoed krijgen voor hoeveelheden die het aan hem of aan de producent toegewezen quotum overschrijden".
15 Tenslotte wordt in artikel 11 van verordening nr. 2075/92 gepreciseerd, dat "de bepalingen ter uitvoering van deze titel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 23. Zij betreffen met name de in artikel 9, lid 5, bedoelde berekeningsbepalingen voor de verdeling van de quota en de voorwaarden inzake het omslaan van de quota over de producenten, met name op basis van hun vroegere situatie."
16 Deze uitvoeringsmodaliteiten van de quotaregeling zijn opgenomen in verordening nr. 3477/92 waarvan artikel 3 bepaalt:
"1. De lid-Staten stellen het bewerkingsquotum voor elk bewerkingsbedrijf en voor elke in de bijlage bij verordening (EEG) nr. 2075/92 vermelde soortengroep uiterlijk vast op 15 januari 1993 voor de oogst 1993 en 15 december 1993 voor de oogst 1994.
2. De Lid-Staten bepalen welke gegevens in de quotumaanvragen moeten worden vermeld en stellen de termijn vast waarbinnen de aanvragen bij de bevoegde instantie ingediend moeten zijn.
3. Er wordt geen quotum toegewezen aan bewerkingsbedrijven die zich er niet toe verbinden teeltcertificaten af te geven, overeenkomstig artikel 9."
17 Blijkens de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 3477/92 bieden de aan de producenten af te geven teeltcertificaten hun de mogelijkheid om, tegen overlegging van dit certificaat, per oogst van bewerkingsbedrijf te veranderen.
18 Artikel 9 van verordening nr. 3477/92, waarin de afgifte van teeltcertificaten is geregeld, luidt:
"1. Het bewerkingsbedrijf geeft, eventueel op aanvraag van de betrokkene, per soortengroep en ten hoogste tot zijn bewerkingsquotum, teeltcertificaten aan de in een op grond van artikel 5, onder a), van verordening (EEG) nr. 2075/92 erkend produktiegebied gevestigde producenten naar rata van de hoeveelheden ruwe tabak van de betrokken groep die zij voor de oogsten 1989, 1990 en 1991 hebben geleverd. Als de voor de oogsten 1989, 1990 en/of 1991 vastgestelde gegarandeerde maximumhoeveelheden zijn overschreden, zijn voor de berekening van de betrokken leveranties de bepalingen van artikel 6 van overeenkomstige toepassing. Op de teeltcertificaten worden met name de volgende gegevens vermeld: de rechthebbende, de soortengroep en de hoeveelheid tabak waarvoor het certificaat geldt.
2. De Lid-Staten bepalen de procedure voor de afgifte van de teeltcertificaten evenals de preventieve maatregelen tegen fraude overeenkomstig artikel 20, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2075/92.
De Lid-Staten kunnen minimumhoeveelheden voor de afgifte van teeltcertificaten vaststellen. Deze hoeveelheden mogen niet groter zijn dan 500 kg.
3. Als een producent aantoont dat zijn produktie bij een bepaalde oogst, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, abnormaal laag was, bepaalt de Lid-Staat, op verzoek van de belanghebbende, op basis van welke voor die oogst toe te passen hoeveelheid het teeltcertificaat voor de betrokken producent moet worden opgesteld. De referentiehoeveelheid van het betrokken bewerkingsbedrijf wordt dienovereenkomstig aangepast. De Lid-Staten delen de Commissie de maatregelen mede die zij ter zake overwegen te nemen.
(...)
6. De teeltcertificaten worden uiterlijk op 1 maart van het jaar van de betrokken oogst afgegeven."
19 Ten slotte bepaalt artikel 10 van verordening nr. 3477/92:
"1. Een producent mag slechts aan één bewerkingsbedrijf tabak van een bepaalde soortengroep leveren. Als een producent een teeltcertificaat krijgt van verschillende bewerkingsbedrijven waaraan hij tot dezelfde soortengroep behorende tabak van de oogsten 1989, 1990 en 1991 heeft geleverd, dient de volledige hoeveelheid te worden gegroepeerd bij het bewerkingsbedrijf waaraan hij die tabak van de oogst 1991 heeft geleverd. Als de producent tabak van die oogst aan verschillende bewerkingsbedrijven heeft geleverd, geeft hij aan van welk bewerkingsbedrijf hij het teeltcertificaat wenst te verkrijgen.
Producentengroeperingen die zelf producent zijn, in de zin van artikel 2, derde streepje, mogen hun produktie evenwel aan verschillende bewerkingsbedrijven leveren.
2. De producent kan, tegen overlegging van het teeltcertificaat, een teeltcontract sluiten met een ander bewerkingsbedrijf dan het bedrijf dat hem het certificaat heeft afgegeven.
3. De Lid-Staat zorgt voor de voor de uitvoering van dit artikel nodige quotaoverdrachten tussen bewerkingsbedrijven."
De hoofdgedingen
20 Blijkens de verwijzingsbeschikking is Fattoria autonoma tabacchi (hierna: "Fattoria"), verzoekster in het hoofdgeding in zaak C-254/94, een burgerlijke vennootschap die tot doel heeft de tabaksteelt door haar vennoten te bevorderen en te zorgen voor de bewerking van hun produktie. Zij verwijt de Italiaanse administratie, dat het haar toegekende bewerkingsquotum ° dat is verhoogd met een supplement wegens een natuurramp ° veel lager is dan dat waarop zij recht heeft.
21 Volgens Fattoria vloeit haar schade hoofdzakelijk en rechtstreeks voort uit verordening (EEG) nr. 3477/92, die in strijd zou zijn met verordening nr. 2075/92, en gedeeltelijk uit circulaire nr. 368/G van 1 maart 1993 van het Italiaanse Ministerie van Land- en Bosbouw ter uitvoering van de verordeningen nrs. 2075/92 en 3477/92 (hierna: de "circulaire"), op grond waarvan het besluit tot toewijzing van het bewerkingsquotum is genomen. Op verzoek van de Italiaanse administratie voor land- en bosbouw heeft de Commissie overigens vóór de vaststelling van de circulaire in een nota van 20 januari 1993 (nr. VI/003136) haar standpunt bepaald.
22 Bason e.a., verzoekers in het hoofdgeding in zaak C-255/94, tabaksproducenten, stellen schade te hebben geleden doordat de hun toegewezen quota aanzienlijk lager zijn dan die waarop zij rechtspraak menen te hebben. Zij voeren eveneens aan, dat deze schade het gevolg is van de ongeldigheid van de gemeenschapsregeling en van de onjuiste toepassing van deze regeling op nationaal vlak, zoals zij in de circulaire ten uitvoer is gelegd.
23 De grieven van de Associazione Professionali Trasformatori Tabacchi Italiani (APTI) e.a., verzoekers in het hoofdgeding in zaak C-269/94, die in Italië in de sector tabaksbewerking actief zijn, betreffen eveneens verordening nr. 3477/92 en de circulaire.
24 Volgens de verwijzende rechter is de geldigheid van verordening nr. 3477/92 in het geding en bestaat daarnaast, gezien de complexiteit van de gemeenschapsregeling voor de betrokken sector, redelijke twijfel over de juiste toepassing van de voor de beslechting van de geschillen relevante bepalingen van gemeenschapsrecht.
25 Aangezien de standpuntbepaling van de Commissie in voormelde nota van 20 januari 1993 volgens partijen in de hoofdgedingen onverenigbaar is met het Verdrag en verordening nr. 2075/92, acht de verwijzende rechter een beslissing van het Hof onontbeerlijk om de twijfels over de uitlegging en geldigheid van de verordening nr. 3477/92 weg te nemen.
26 Onder deze omstandigheden heeft de nationale rechter de behandeling van de zaken geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
Zaken C-254/94 en C-269/94 (gemeenschappelijke vragen):
"1) Zijn de artikelen 3, lid 3, 9 en 10 van verordening (EEG) nr. 3477/92 van de Commissie ° inzonderheid de niet-toekenning van quota aan bewerkingsbedrijven die zich niet ertoe verbinden teeltcertificaten af te geven overeenkomstig artikel 9, de invoering van deze certificaten en de mogelijkheid voor de bewerkingsbedrijven om teeltcontracten af te sluiten en vergoeding van de premie te verkrijgen voor hoeveelheden die de hun toegewezen quota overschrijden ° verenigbaar met de beginselen die ten grondslag liggen aan de hervorming van de sector bij verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad, in het bijzonder met het verbod van artikel 10 van die verordening, of vormen zij 'een complete omkering van de doelstellingen en de strategie' van de Raad bij de uitvoering van de eerste fase van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak?
2) Los van de eerste vraag: zijn de administratieve formaliteiten die ingevolge verordening (EEG) nr. 3477/92 door de bewerkingsbedrijven moeten worden vervuld bij de afgifte van de teeltcertificaten, in overeenstemming met het 'evenredigheidsbeginsel' , volgens hetwelk elke last die aan particulieren wordt opgelegd, in een juiste verhouding dient te staan tot de voor de verwezenlijking van het nagestreefde oogmerk noodzakelijke maatregelen, of vormen zij een 'nodeloze administratieve complicatie' die in strijd is met voormeld fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht?
3) Bij een bevestigend antwoord op de vorige vragen, moet artikel 9, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3477/92 aldus worden uitgelegd, dat de Lid-Staat bijzondere gedifferentieerde reserves per soortengroep kan vormen die overeenkomstig de regeling in circulaire nr. 368/G van 1 maart 1993 (punt 8 op blz. 9) van het Ministerie van Land- en Bosbouw naar evenredigheid over de betrokken producenten worden verdeeld?"
Zaak C-254/94 (vierde vraag):
"4) Zijn de bepalingen van voormelde circulaire (nr. 368/G van 1 maart 1993), die niet toestaan dat één enkel teeltcertificaat wordt afgegeven en/of één enkel produktiequotum wordt toegewezen aan 'producentengroeperingen' , en inzonderheid aan een burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, die is opgericht ter bevordering van de tabaksteelt door haar vennoten, de eerste bewerking van de tabak in haar eigen fabriek verzorgt en jaarlijks de voor de tabaksteelt bestemde oppervlakte vaststelt en onder de tot overdracht van de volledige produktie verplichte vennoten verdeelt, verenigbaar met de artikelen 2, derde streepje, en 21 van verordening nr. 3477/92?"
Zaak C-255/94:
"1) Is de invoering van 'teeltcertificaten' als bedoeld in artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3477/92 in strijd met de beginselen die ten grondslag liggen aan verordening (EEG) nr. 2075/92 en met de doelstellingen en de strategie van de Raad in de eerste fase van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor tabak, omdat daarmee stilzwijgend de facto wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van het ° in artikel 9, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2075/92 in de eerste fase slechts als uitzondering voorziene ° systeem van produktiequota en het daardoor veel moeilijker, zo niet onmogelijk, wordt om over te schakelen op andere soorten die beter aan de behoeften van de markt beantwoorden?
2) Moeten artikel 10 en de achtste overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad worden uitgelegd in de zin van de 'stabiliteit' van de aan de bedrijven voor eerste bewerking of de producenten toegewezen bewerkingsquota, en zo ja, is de bepaling van de in nota nr. VI/003136 van 20 januari 1993 bedoelde verordening van de Commissie, dat de bewerkingsquota kunnen stijgen of dalen naar gelang van de door de individuele producenten gemaakte keuzen, in strijd met dit beginsel?
3) Los van de eerste vraag, zijn de teeltcertificaten waarin verordening (EEG) nr. 3477/92 voorziet, een 'nodeloze administratieve complicatie' die als zodanig in strijd is met het gemeenschapsrechtelijke 'evenredigheidsbeginsel' , volgens hetwelk elke last die aan particulieren wordt opgelegd, in een juiste verhouding dient te staan tot de door de gemeenschapsinstellingen nagestreefde doelstellingen?
4) Wordt de gemeenschapsregeling, inzonderheid artikel 3, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3477/92, substantieel geschonden door de in punt 8 op bladzijde 3, sub G, van voormelde ministeriële circulaire nr. 368/G van 1 maart 1993 bedoelde vorming van 'bijzondere gedifferentieerde reserves per soortengroep' , die op een 'forfaitaire toepassing' op nationaal vlak van een percentuele reservehoeveelheid berusten, waardoor de referentiehoeveelheid niet volledig kan worden aangepast aan het ten gevolge van een ramp door de individuele producent werkelijk geleden produktieverlies?
5) Wordt de gemeenschapsregeling zoals neergelegd in de artikelen 9, lid 1, en 10, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3477/92, substantieel omzeild of geschonden doordat bij voormelde ministeriële circulaire (bijlage 4, blz. 9) is voorzien in een voorafgaande indeling van de bewerkingsbedrijven in zeven verschillende groepen, waarbij voor elke groep een ander berekeningssysteem voor het gemiddelde over de drie referentiejaren geldt, en in een verschillende berekeningsmethode voor het produktiequotum naargelang de producenten, al hebben zij dezelfde hoeveelheid tabak van dezelfde soortengroep geproduceerd, hun produktie in de laatste drie referentiejaren aan het ene of het andere bedrijf hebben geleverd?"
27 Allereerst zij eraan herinnerd dat het Hof zich in het kader van artikel 177 van het Verdrag niet kan uitspreken over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met het Verdrag. Het is daarentegen wel bevoegd de nationale rechter alle uitleggingselementen van gemeenschapsrecht te verschaffen aan de hand waarvan hij deze verenigbaarheid ter beslechting van de voor hem aanhangige zaak kan beoordelen (arrest 15 juli 1964, zaak 6/64, Costa, Jurispr. 1964, blz. 1199). De verschillende vragen betreffende de verenigbaarheid van de circulaire met de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak als voortvloeiend uit de verordeningen nrs. 2075/92 en 3477/92, moeten derhalve in die zin worden beantwoord.
28 Alvorens de vragen betreffende de uitlegging van de toepasselijke gemeenschapsregeling te behandelen, dienen eerst die betreffende de geldigheid van de bij verordening nr. 3477/92 ingevoerde regeling inzake de teeltcertificaten te worden onderzocht.
De geldigheid van de regeling inzake de teeltcertificaten en meer bepaald van de artikelen 3, 9 en 10 van verordening nr. 3477/92 (eerste vraag in de zaken C-254/94, C-255/94 en C-269/94, tweede vraag in de zaken C-254/94, C-255/94 en C-269/94 en derde vraag in zaak C-255/94)
29 Met deze vragen vraagt de verwijzende rechter zich om te beginnen af, of de artikelen 3, lid 3, 9 en 10 van verordening nr. 3477/92 verenigbaar zijn met verordening nr. 2075/92, inzonderheid met de beginselen die ten grondslag liggen aan de daarbij doorgevoerde hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak, alsook met de bepalingen van artikel 10 daarvan. In de tweede plaats vraagt hij zich af, of artikel 9 van verordening nr. 3477/92 niet ongeldig is wegens schending van het evenredigheidsbeginsel.
30 Volgens verzoekers in de hoofdgedingen zijn de artikelen 3, lid 3, 9 en 10 van verordening nr. 3477/92 ongeldig omdat zij in strijd zijn zowel met de geest van verordening nr. 2075/92 als met artikel 10 ervan. Voorts is artikel 9 van verordening nr. 3477/92 huns inziens in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
A ° Schending van verordening nr. 2075/92
° Schending van de beginselen van de bij verordening nr. 2075/92 ingevoerde gemeenschappelijke marktordening
31 Volgens verzoekers in de hoofdgedingen heeft verordening nr. 3477/92 in plaats van de in verordening nr. 2075/92 door de Raad gestelde beginselen te preciseren, vernieuwingen ingevoerd die ingaan tegen de filosofie die aan de overgangsregeling ten grondslag ligt en de facto vooruitlopen op de invoering van de definitieve regeling die wordt gekenmerkt door de rechtstreekse toewijzing van produktiequota aan de telers die ze vrij aan het bewerkingsbedrijf van hun keuze kunnen aanbieden.
32 Het bij verordening nr. 3477/92 ingevoerde systeem draait namelijk om een document waarvan in verordening nr. 2075/92 geen sprake is, te weten de teeltcertificaten die echte waardepapieren zijn; zij belichamen bepaalde hoeveelheden en soorten tabak die voor gesubsidieerde bewerking in aanmerking kunnen komen, en kunnen door de producent-houder bij elk bewerkingsbedrijf met een bewerkingsquotum, worden gebruikt, ook al is het niet hetzelfde bedrijf dat de betrokken certificaten heeft afgegeven. Eigenlijk gaat het om verkapte produktiequota.
33 Voorts had de overgangsfase (1993 tot en met 1997) zin gehad, indien zij niet enkel had gediend om de tabaksproduktie te beheersen, maar ook om ze te reorganiseren en op voor de gezondheid minder schadelijke en beter in de markt liggende soorten om te schakelen. De afgifte van teeltcertificaten op basis van de leveringen in de jaren 1989 tot en met 1991 leidt in feite evenwel tot een bestendiging van de eerdere teeltbeslissingen, aangezien daarmede elke producent dezelfde soorten als die hij voordien produceerde, mag blijven produceren en elke omschakeling naar soorten die beter aan de behoeften van de markt beantwoorden, dus veel moeilijker, zoniet onmogelijk wordt gemaakt.
34 Bijgevolg heeft de Commissie volgens verzoekers in de hoofdgedingen de door de Raad ingestelde overgangsregeling die enkel is gericht op de bewerkingsquota, omzeild. De geest van verordening nr. 2075/92 is evident geschonden.
35 Dit betoog moet worden verworpen.
36 Blijkens artikel 9 van verordening nr. 2075/92 heeft de gemeenschapswetgever om de inachtneming van de in artikel 8 van deze verordening bedoelde garantiedrempels te verzekeren, voor een beperkte periode een systeem van bewerkingsquota ingesteld, die de Lid-Staten bij wijze van overgangsregeling voor de oogsten 1993 en 1994 over de bedrijven voor eerste bewerking verdelen, behalve indien zij over de nodige juiste gegevens betreffende de tabaksproduktie beschikken, in welk geval zij de quota rechtstreeks over de producenten kunnen verdelen.
37 Zoals de Commissie terecht opmerkt, strekt de bij artikel 9 van verordening nr. 2075/92 ingestelde quotaregeling ertoe het communautaire produktieniveau per tabaksgroep alsmede de situatie van elke producent en elk bewerkingsbedrijf nauwkeurig vast te stellen ter voorbereiding van de definitieve regeling, die uitgaat van een rechtstreekse quotaverdeling over de producenten.
38 In dit verband machtigt artikel 11 van verordening nr. 2075/92 de Commissie de voor de invoering van de quotaregeling nodige maatregelen vast te stellen volgens de in artikel 23 van deze verordening beschreven zogenoemde procedure van het "beheerscomité", waarbij met name is gepreciseerd dat deze maatregelen de voorwaarden moeten bevatten voor het omslaan van de quota over de producenten.
39 Zoals de Commissie terecht heeft beklemtoond, beantwoordt de verplichting van het bewerkingsbedrijf om teeltcertificaten af te geven, die de door de producent aan de bewerker geleverde ruwe tabak van de oogsten 1989, 1990 en 1991 kwalitatief en kwantitatief aangeven, evenwel precies aan het in rechtsoverweging 37 van dit arrest vermelde doel van de gemeenschapswetgever, de nationale en communautaire instanties door middel van een doeltreffend en transparant, fraude voorkomend systeem de beschikking over deze gegevens te verschaffen, terwijl de producenten toch de mogelijkheid hebben om per oogst van bewerkingsbedrijf te veranderen en ook deze bedrijven zich tot andere producenten kunnen wenden.
40 In deze context beantwoordt de bij artikel 10 van verordening nr. 3477/92 aan de producenten gegeven mogelijkheid teeltcontracten te sluiten met een ander bedrijf dan het bedrijf dat het teeltcertificaat heeft afgegeven, aan een van de fundamentele doelstellingen van het gemeenschapsoptreden ter zake, met name genoemd in de tweede en de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 2075/92, namelijk overeenkomstig artikel 39 EG-Verdrag de tabaksproducenten een billijke levensstandaard te verzekeren.
41 Artikel 10 van verordening nr. 3477/92, volgens hetwelk de producent elk jaar van bewerkingsbedrijf kan veranderen, voorkomt namelijk dat hij afhankelijk wordt van het bewerkingsbedrijf dat het betrokken certificaat heeft afgegeven en dat, indien een dergelijke mogelijkheid niet bestond, de aankoopprijs van de tabak zou kunnen bepalen zonder zich om de mededinging van andere bedrijven te hoeven bekommeren.
42 Aangaande het door de verwijzende rechter eveneens vermelde artikel 3, lid 3, van verordening nr. 3477/92 volstaat de opmerking, dat het door deze bepaling gelegde verband tussen de toewijzing van het bewerkingsquotum en de verplichting van het bewerkingsbedrijf aan de producenten teeltcertificaten af te geven een onontbeerlijke voorwaarde is voor de goede werking van het in deze verordening voorziene uitvoeringssysteem.
43 Voorts dient het betoog te worden verworpen, dat de afgifte van de teeltcertificaten op basis van de leveranties uit de oogsten 1989, 1990 en 1991 de oorspronkelijk gemaakte keuzes van de telers zal bestendigen en aldus de met verordening nr. 2075/92 nagestreefde omschakeling naar meer gevraagde en voor de gezondheid minder schadelijke soorten zal verhinderen, aangezien met name juist verordening nr. 2075/92 in artikel 9 bepaalt, dat de quota op basis van de leveringen in de referentieperiode 1989 tot en met 1991 worden berekend.
44 Aangaande het betoog ten slotte, dat de betrokken regeling ten onrechte vooruitloopt op de definitieve marktordening waarin de quota rechtstreeks aan de producenten worden toegewezen, volstaat de opmerking, dat het berust op de misvatting, dat de Raad een overgangsregeling op het oog zou hebben gehad die hoofdzakelijk in toewijzing van quota alleen aan de bewerkingsbedrijven bestond. Verordening nr. 2075/92 bepaalt namelijk zelf in artikel 9, lid 4, dat de Lid-Staten reeds in de overgangsfase de quota rechtstreeks over de producenten kunnen verdelen, indien zij over de nodige gegevens beschikken.
45 Uit het voorgaande volgt, dat een schending van de beginselen van de bij verordening nr. 2075/92 ingestelde gemeenschappelijke marktordening der markten niet is komen vast te staan.
° Schending van artikel 10 van verordening nr. 2075/92
46 Volgens verzoekers in de hoofdgedingen is de door verordening nr. 3477/92 gegeven mogelijkheid van verhoging of verlaging van het aan een tabaksbewerkingsbedrijf toegewezen quotum naar gelang van de per oogst gemaakte keuzes door elke producent die houder is van teeltcertificaten, kennelijk onverenigbaar met artikel 10 van verordening nr. 2075/92 krachtens hetwelk het bewerkingsbedrijf geen teeltcontracten mag sluiten en premies vergoed krijgen voor "hoeveelheden die het aan hem (...) toegewezen quotum overschrijden".
47 Dit betoog moet worden verworpen.
48 Anders dan verzoekers in de hoofdgedingen stellen, valt immers nergens uit op te maken dat de uitdrukking "het aan hem (...) toegewezen quotum" in artikel 10 van verordening nr. 2075/92 zich ertegen zou verzetten, dat de teeltcertificatenregeling kan leiden tot een wijziging van het aan de bewerkingsbedrijven toegewezen quotum naar gelang van de gemaakte keuze door de producenten die houder zijn van dergelijke certificaten.
49 Zoals de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie opmerkt, heeft deze uitdrukking betrekking op het quotum dat op basis van de tijdens de referentieperiode bewerkte hoeveelheden aan het bewerkingsbedrijf is toegewezen, rekening houdend met eventuele wijzigingen ten gevolge van quotaoverdrachten overeenkomstig artikel 10, lid 3, van verordening nr. 3477/92, die samenhangen met de vrijheid waarover elke producent dient te beschikken bij de keuze van het bedrijf waaraan hij tabak van eenzelfde soortengroep wil leveren.
50 De fluctuatie van het bewerkingsquotum op de voet van de door de producent conform artikel 10, lid 2, van verordening nr. 3477/92 gemaakte keuzes is onder deze omstandigheden niet in strijd met artikel 10 van verordening nr. 2075/92, dat, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft beklemtoond, enkel duidelijk wil stellen, dat buiten het toegewezen quotum geen enkel teeltcontract mag worden gesloten en dus ook geen premies zullen worden betaald.
51 Uit alle voorgaande overwegingen volgt, dat geen van de gestelde schendingen van verordening nr. 2075/92 is bewezen.
B ° Schending van het evenredigheidsbeginsel
52 Verzoekers in de hoofdgedingen stellen, dat met het concreet uitwerken van de toepassingsmodaliteiten van de overgangsregeling deze verordening verder is gegaan dan nodig was om overeenkomstig de zesde overweging van de considerans van verordening nr. 3477/92 een billijke en niet-discriminerende verdeling van de bewerkingsquota door de bewerkingsbedrijven over de producenten die hun tijdens de referentieperiodes tabak hebben geleverd, te garanderen.
53 Door de invoering van de teeltcertificatenregeling kwam namelijk het beheer van de garantiedrempels eigenlijk in handen van de producenten, terwijl de bewerkingsbedrijven genoegen moeten nemen met een bijrol en alleen maar de administratieve lasten dragen. De teeltcertificaten betekenen een administratieve complicatie voor de bewerkingsbedrijven, die zonder enige tegenprestatie te ontvangen hoge kosten hebben moeten maken voor de ontwikkeling van een complex boekhoudsysteem. Uit de circulaire blijkt, hoe nodeloos ingewikkeld de in Italië ingevoerde procedure is. Zo moeten de bewerkingsbedrijven met name een computerbestand van de relevante gegevens samenstellen en de Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (AIMA) de gegevens betreffende de aanvragen, die overeenkomstig de technische voorschriften moeten zijn gerangschikt, op magneetschijf verstrekken evenals een afschrift van de door de producenten ingediende aanvragen en de bijbehorende documenten, en een overzicht van de inhoud van de magneetschijf.
54 Dit betoog moet worden verworpen.
55 Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereist het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, dat handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet verder gaan dan wat passend en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande, dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (arrest 29 februari 1996, gevoegde zaken C-296/93 en C-307/93, Frankrijk/Commissie en Ierland/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-828, r.o. 30).
56 Aangaande de rechterlijke controle op de vermelde voorwaarden zij evenwel gepreciseerd, dat de gemeenschapswetgever op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een discretionaire bevoegdheid bezit, overeenkomend met de hem bij de artikelen 40 en 43 EG-Verdrag opgelegde politieke verantwoordelijkheid (arrest 9 juli 1985, zaak 179/84, Bozzetti, Jurispr. 1985, blz. 2301, r.o. 30). Bij de toetsing van de wettigheid van de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid moet de rechter zich er dus toe beperken na te gaan, of er in zoverre geen sprake is geweest van een kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid dan wel of de betrokken instantie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk heeft overschreden.
57 Zoals blijkt uit de rechtsoverwegingen 39 tot en met 41 van dit arrest, vormen de teeltcertificaten, behalve dat zij de producenten de mogelijkheid bieden hun produktie van ruwe tabak per oogst aan een ander bedrijf te leveren, een onmisbare bron van informatie voor de bevoegde instanties om in de sector ruwe tabak een beleid uit te stippelen waardoor een einde kan worden gemaakt aan de ernstige discrepantie tussen vraag en aanbod op deze markt, terwijl door de transparantie die dit systeem meebrengt, fraude wordt voorkomen.
58 Niet is gesteld, dat deze doelstellingen met andere middelen met kennelijk minder belastende gevolgen dan de invoering van de teeltcertificaten meebrengen, konden worden bereikt. Evenmin is betoogd, dat de doelstelling een gelijke en billijke verdeling van de bewerkingsquota te garanderen over de producenten die tijdens de referentieperiodes tabak hebben geleverd, op andere wijze zou kunnen worden bereikt dan met de in artikel 9 van verordening nr. 3477/92 aangegeven methode, te weten verdeling naar rata van de hoeveelheden ruwe tabak die voor de oogsten 1989, 1990 en 1991 zijn geleverd.
59 Anders dan verzoekers in de hoofdgedingen betogen, worden de administratieve lasten van de teeltcertificatenregeling voor de bewerkingsbedrijven ruimschoots gecompenseerd door de voordelen die deze regeling voor hen meebrengt.
60 Zoals de Commissie terecht opmerkt, is aan de afgifte van de certificaten weliswaar enig administratief werk verbonden voor het bewerkingsbedrijf, doch dit bedrijf profiteert tegelijk van de geldstroom in verband met de betaling van de premie aan de producenten met wie het teeltcontracten heeft gesloten.
61 Ten slotte hoeft het bedrijf, zoals de Italiaanse regering en de Commissie eveneens terecht opmerken, voor de inlichtingen die het moet verstrekken, alleen boekhoudkundige en contractuele documenten te verzamelen die het al in zijn bezit heeft en die het overigens gebruikt voor het aanvragen van een bewerkingsquotum.
62 Uit het voorgaande volgt, dat de aangegeven doelstellingen met de bij verordening nr. 3477/92 ingevoerde teeltcertificatenregeling kunnen worden bereikt zonder dat een kennelijke wanverhouding tussen de eruit voortvloeiende nadelen en de nagestreefde doelstellingen resulteert. De gestelde schending van het evenredigheidsbeginsel is derhalve evenmin bewezen.
63 Onder deze omstandigheden moet worden geantwoord, dat bij onderzoek van de gestelde vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de artikelen 3, lid 3, 9 en 10 van verordening nr. 3477/92 kunnen aantasten.
De derde vraag in de zaken C-254/94 en C-269/94 en de vierde vraag in zaak C-255/94
64 Met deze vragen wenst de verwijzende rechter eigenlijk te vernemen, of artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92 zich ertegen verzet dat bij voorbaat en volgens een forfaitaire berekeningsmethode gedifferentieerde reserves per tabakssoort worden gevormd voor verdeling over de producenten wier produktie om uitzonderlijke redenen is gedaald, zonder volledig rekening te houden met het werkelijk geleden verlies van elke producent.
65 Deze vraag betreft, aldus verzoekers in de hoofdgedingen, de verenigbaarheid van het bij de circulaire ingevoerde systeem ter bepaling van de aanvullende quota wegens uitzonderlijke omstandigheden; dit systeem is gebaseerd op forfaitaire bepaling van een in procenten uitgedrukte reservehoeveelheid die nationaal per geteelde soortengroep wordt vastgesteld en vervolgens ongeacht het door elke producent geleden reële produktieverlies op elk concreet geval wordt toegepast. Gezien de formulering van de regel van artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92 en om redenen van billijkheid en gezond verstand lijkt deze evenwel zo te moeten worden uitgelegd, dat de nationale instanties het aanvullende quotum moeten bepalen volgens criteria die rekening houden met de bij de teler opgetreden reële daling.
66 Indien enerzijds het quotum in verhouding moet staan tot de produktie van de jaren 1989, 1990 en 1991, en anderzijds de bepaling van de bij een abnormaal lage oogst in aanmerking te nemen hoeveelheid aan de Lid-Staat is overgelaten, zouden bij een juiste uitlegging van de gemeenschapsregeling eerst de hoeveelheden van de oogsten van de individuele producenten moeten worden bepaald die voor een aanvulling wegens een natuurramp in aanmerking komen, en zou pas in tweede instantie het produktiegemiddelde tijdens de referentieperiode moeten worden berekend. In Italië wordt evenwel net andersom te werk gegaan.
67 Er zij aan herinnerd, dat als een producent aantoont dat zijn produktie bij een bepaalde oogst ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden abnormaal laag was, de betrokken Lid-Staat volgens artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92, op verzoek van de belanghebbende, bepaalt op basis van welke voor die oogst toe te passen hoeveelheid het teeltcertificaat moet worden opgesteld. De Lid-Staten delen de Commissie de maatregelen mede die zij ter zake overwegen te nemen.
68 Zoals de advocaat-generaal in de punten 56 tot en met 59 van zijn conclusie uiteenzet, blijkt uit deze bepaling, dat, wanneer een dergelijke daling zich voordoet bij een van de voor de opstelling van het teeltcertificaat in aanmerking te nemen oogsten, de betrokken Lid-Staat voor deze oogst eerst een aanvullende referentiehoeveelheid moet toewijzen en vervolgens het gemiddelde van de aldus gecorrigeerde produktie tijdens de referentieperiode moet berekenen. Afgezien van deze voorwaarde beschikken de Lid-Staten over een grote beoordelingsvrijheid bij de toepassing van deze bepaling, zodat noch de vorming bij voorbaat van reservequota die in verhouding tot de hoeveelheden van de verschillende geproduceerde tabakssoorten en met inachtneming van de grotere gevoeligheid voor natuurrampen van de ene soort tegenover de andere worden berekend, noch de verdeling van deze quota over de betrokken producenten volgens een systeem dat niet noodzakelijkerwijs leidt tot een verdeling die exact met het door de producent geleden verlies overeenkomt, in beginsel strijdig kan worden geacht met artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92, mits dat systeem volgens objectieve criteria werkt.
69 Onder deze omstandigheden moet worden geantwoord, dat artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92 zich niet ertegen verzet dat bij voorbaat en volgens een forfaitaire berekeningsmethode gedifferentieerde reserves per tabakssoort worden gevormd voor verdeling over de producenten wier produktie om uitzonderlijke redenen is gedaald, zonder dat volledig rekening wordt gehouden met het werkelijk geleden verlies van elke producent.
De vierde vraag in zaak C-254/94
70 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de bepalingen van de artikelen 2, derde streepje, juncto 21 van verordening nr. 3477/92 zich verzetten tegen een nationale regeling die niet toestaat dat aan een producentengroepering, die is opgericht ter bevordering van de tabaksteelt door haar leden en die tevens de eerste bewerking van de tabak in haar eigen fabriek verzorgt, één enkel teeltcertificaat wordt afgegeven of één enkel produktiequotum wordt toegewezen.
71 Volgens verzoekster in het hoofdgeding kan er, gelet op haar functionele en structurele kenmerken, geen enkele twijfel bestaan aan haar hoedanigheid van "producent" zoals gedefinieerd in artikel 2, derde streepje, van verordening nr. 3477/92, en behoort zij zich dus te kunnen beroepen op de bepalingen van artikel 21 van deze verordening. Zij had bijgevolg één enkel quotum of produktiecertificaat moeten ontvangen, berekend over de som van de quota of de produktiecertificaten die ° enkel in theorie ° haar vennoten hadden moeten ontvangen.
72 Er zij op gewezen, dat de definitie van producent in artikel 2, derde streepje, van verordening nr. 3477/92 elke natuurlijke of rechtspersoon of groepering van deze personen omvat die in eigen naam en voor eigen rekening, op grond van een door hem of in zijn naam gesloten teeltcontract, door hemzelf of zijn leden geproduceerde ruwe tabak aan een bewerkingsbedrijf levert; groeperingen als die in het hoofdgeding, die de ruwe tabak eveneens bewerken, worden hiervan niet uitgesloten.
73 Artikel 21 van verordening nr. 3477/92 preciseert, dat als het teeltcertificaat geldt voor een producentengroepering die overeenkomstig artikel 2, derde streepje, van deze verordening zelf tabaksproducent is, de betrokken Lid-Staat erop toeziet dat de betrokken hoeveelheden billijk over alle leden van de groepering worden verdeeld, doch dat met instemming van alle leden van de groepering deze de hoeveelheden, met het oog op een betere organisatie van de produktie, evenwel anders kan verdelen.
74 Uit deze laatste bepaling volgt, dat een producentengroepering in de zin van artikel 2 van deze verordening één enkel quotum of één enkel teeltcertificaat moet kunnen krijgen, in welk geval de betrokken Lid-Staat erop moet toezien, dat de betrokken hoeveelheid in beginsel billijk over alle leden van de groepering wordt verdeeld.
75 Zoals de Commissie terecht opmerkt, mag de toewijzing van één enkel quotum of de afgifte van één enkel certificaat evenwel de keuzevrijheid van de producenten van een groepering ten aanzien van de onderneming waaraan zij hun tabak willen leveren, niet belemmeren, wat het geval zou zijn indien de betrokkenen bij een verandering van bewerkingsbedrijf wat de toegewezen hoeveelheden betreft, verlies zouden lijden. Dat zou de vrije mededinging tussen de bewerkingsbedrijven immers verhinderen en dus in strijd zijn met een van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, te weten de tabaksproducenten een billijke levensstandaard te garanderen.
76 Gelet op het voorgaande moet worden geantwoord, dat de bepalingen van de artikelen 2, derde streepje, juncto 21 van verordening nr. 3477/92 zich verzetten tegen een nationale regeling die niet toestaat dat aan een producentengroepering, die is opgericht ter bevordering van de tabaksproduktie door haar leden en die tevens de eerste bewerking van de tabak in haar eigen fabriek verzorgt, één enkel teeltcertificaat wordt afgegeven of één enkel produktiequotum wordt toegewezen.
De vijfde vraag in zaak C-255/94
77 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 9, lid 1, en 10, lid 1, van verordening nr. 3477/92 aldus moeten worden uitgelegd, dat de bewerkingsbedrijven in zeven verschillende groepen kunnen worden ingedeeld, waarbij voor elke groep een andere regeling geldt voor de berekening van de referentieperiode van drie jaar, afhankelijk van de periode waarin zij hun bedrijf zijn begonnen, en zodat voor de producenten verschillende regels voor de berekening van het bewerkingsquotum gelden, al naargelang van het bedrijf waaraan zij tijdens de referentieperiode hebben geleverd.
78 Verzoekers in het hoofdgeding stellen, dat voor de ten behoeve van de afgifte van de teeltcertificaten te berekenen hoeveelheid tabak die door de producent aan het bewerkingsbedrijf is geleverd, de bewerkingsbedrijven in de circulaire vooraf in zeven verschillende groepen zijn ingedeeld: voor elke groep geldt een andere berekeningsmethode van de referentiehoeveelheden die dienen ter vaststelling van de bewerkingsquota. Aangezien het produktiequotum voor 1993 volgens dezelfde formule is berekend als is gebruikt voor de berekening van de referentiehoeveelheid van de onderneming waaraan de producent tijdens de referentieperiode heeft geleverd, heeft dit systeem tot gevolg dat voor producenten die dezelfde hoeveelheid tabak van dezelfde soortengroep hebben geproduceerd, het produktiequotum telkens op een andere wijze wordt berekend, al naargelang aan welk bewerkingsbedrijf zij deze tabak hebben geleverd, hetgeen willekeurig is.
79 Voorts heeft de toepassing van de circulaire tot gevolg, dat voor bedrijven die eerst in 1991 zijn begonnen, het bewerkingsquotum enkel op basis van de produktie van 1991 wordt berekend, waardoor bedrijven die tijdens de drie jaren van de referentieperiode tabak hebben bewerkt, worden benadeeld.
80 Dit betoog kan niet slagen.
81 Aanstonds moet worden opgemerkt dat, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, de in de prejudiciële vraag bedoelde artikelen 9 en 10 van verordening nr. 3477/92 niets toe- of afdoen aan de regels voor de berekening van de bewerkingsquota van artikel 9 van verordening nr. 2075/92, doch alleen de gevolgen ervan beogen te regelen. Zo wordt het overeenkomstig artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2075/92 berekende bewerkingsquotum vervolgens conform artikel 9, lid 1, van verordening nr. 3477/92 door het bewerkingsbedrijf binnen de grenzen van dit quotum over de producenten verdeeld naar rata van de voor de drie oogsten 1989, 1990 en 1991 door hen geleverde tabak.
82 Artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2075/92 onderscheidt drie situaties. Allereerst de bedrijven die tijdens de drie jaar van de referentieperiode tabak hebben bewerkt; zij ontvangen een referentiehoeveelheid, gelijk aan het gemiddelde van de tijdens deze drie jaren bewerkte hoeveelheden (eerste alinea). In de tweede plaats de bedrijven die eerst na het begin van de referentieperiode met hun activiteiten zijn begonnen; zij hebben recht op een hoeveelheid in verhouding tot het gemiddelde van de hoeveelheden die hun sedert het begin van hun activiteiten voor bewerking zijn geleverd (tweede alinea). In de derde plaats de bedrijven die tijdens het oogstjaar of het daaraan voorafgaande jaar met hun activiteiten beginnen; zij krijgen een volgens de derde alinea van voormelde bepaling vastgestelde hoeveelheid.
83 Zoals de advocaat-generaal in de punten 73 en 74 van zijn conclusie heeft aangetoond, ware het onbillijk dat voor bewerkingsbedrijven die na het begin van de referentieperiode met hun activiteiten zijn begonnen, de tijdens de referentieperiode door hen bewerkte hoeveelheid tabak door drie wordt gedeeld alsof zij tijdens de drie referentiejaren tabak hadden bewerkt; daarom is in verordening nr. 2075/92 bepaald, dat in een dergelijk geval een quotum in verhouding tot het gemiddelde van de tijdens de periode van hun bedrijvigheid geleverde hoeveelheden wordt vastgesteld. Producenten die in 1991 hebben geleverd aan een bewerkingsbedrijf dat eerst in 1990 met zijn activiteiten is begonnen, krijgen weliswaar een hoger quotum dan degenen die aan een bedrijf hebben geleverd dat in 1989, een jaar met een slechte oogst, reeds tabak bewerkte, omdat het eerste over een hoger bewerkingsquotum dan het tweede zal beschikken, doch in een dergelijk geval kan krachtens artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92 een aanvullend quotum worden toegewezen aan de telers wier produktie ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden abnormaal laag was, en kan de aan het betrokken bewerkingsbedrijf toegewezen referentiehoeveelheid dienovereenkomstig worden aangepast.
84 Binnen de in de drie alinea' s van artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2075/92 aangegeven drie groepen bewerkingsbedrijven kan een Lid-Staat weliswaar verfijningen aanbrengen, dit neemt niet weg dat ingevolge deze bepaling de bewerkingsquota van deze verschillende ondernemingen moeten worden berekend overeenkomstig die van de drie in artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2075/92 genoemde methodes, die van toepassing is op de groep waaronder elk van hen valt.
85 Onder deze omstandigheden moet worden geantwoord, dat artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2075/92 aldus moet worden uitgelegd, dat de bewerkingsbedrijven in zeven verschillende groepen kunnen worden ingedeeld, mits het bewerkingsquotum wordt vastgesteld volgens de berekeningsmethode die is voorgeschreven voor de groep waaronder de betrokken subgroep valt. Artikel 9, lid 1, van verordening nr. 3477/92 moet aldus worden uitgelegd, dat voor de producenten verschillende regels voor de berekening van het bewerkingsquotum kunnen gelden, al naar gelang van het bedrijf waaraan zij tijdens de referentieperiode hebben geleverd.
Kosten
86 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunale amministrativo regionale del Lazio, bij beschikkingen van 27 januari 1994 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de artikelen 3, lid 3, 9 en 10 van verordening (EEG) nr. 3477/92 van de Commissie van 1 december 1992 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de quotaregeling in de sector ruwe tabak voor de oogsten 1993 en 1994, kunnen aantasten.
2) Artikel 9, lid 3, van verordening nr. 3477/92 verzet zich niet ertegen, dat bij voorbaat en volgens een forfaitaire berekeningsmethode gedifferentieerde reserves per tabakssoort worden gevormd voor verdeling over de producenten wier produktie om uitzonderlijke redenen is gedaald, zonder dat volledig rekening wordt gehouden met het werkelijk geleden verlies van elke producent.
3) De artikelen 2, derde streepje, juncto 21 van verordening nr. 3477/92 verzetten zich tegen een nationale regeling die niet toestaat dat aan een producentengroepering, die is opgericht ter bevordering van de tabaksproduktie door haar leden en die tevens de eerste bewerking van de tabak in haar eigen fabriek verzorgt, één enkel teeltcertificaat wordt afgegeven of één enkel produktiequotum wordt toegewezen.
4) Artikel 9, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak, moet aldus worden uitgelegd, dat de bewerkingsbedrijven in zeven verschillende groepen kunnen worden ingedeeld, mits het bewerkingsquotum wordt vastgesteld volgens de berekeningsmethode die is voorgeschreven voor de groep waaronder de betrokken subgroep valt. Artikel 9, lid 1, van verordening nr. 3477/92 moet aldus worden uitgelegd, dat voor de producenten verschillende regels voor de berekening van het bewerkingsquotum kunnen gelden, al naar gelang van het bedrijf waaraan zij tijdens de referentieperiode hebben geleverd.