ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 11 AUGUSTUS 1995. - EDOUARD DUBOIS ET FILS SA EN GENERAL CARGO SERVICES SA TEGEN GARONOR EXPLOITATION SA. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR DE CASSATION - FRANKRIJK. - BIJ OVEREENKOMST TUSSEN PARTICULIEREN VASTGESTELDE DOORGANGSHEFFING - HEFFING VAN GELIJKE WERKING. - ZAAK C-16/94.
Jurisprudentie 1995 bladzijde I-02421
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Vrij verkeer van goederen ° Douanerechten ° Heffingen van gelijke werking ° Begrip ° Bij overeenkomst tussen particulieren vastgestelde "doorgangsheffing" die dient ter vergoeding van kosten, door particuliere onderneming gemaakt om douane en veterinaire diensten in staat te stellen hun overheidstaak te vervullen ° Daaronder begrepen
(EG-Verdrag, art. 9 en 12)
De artikelen 9 en 12 van het Verdrag, die de inning van douanerechten en heffingen van gelijke werking in het intracommunautaire handelsverkeer verbieden, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij van toepassing zijn op een "doorgangsheffing" die dient ter vergoeding van de kosten die door een particuliere onderneming zijn gemaakt om de douane en de veterinaire diensten in staat te stellen hun overheidstaak te vervullen, ook wanneer deze heffing niet is ingesteld door de staat, doch voortvloeit uit een overeenkomst tussen die particuliere onderneming en haar klanten.
Deze artikelen verplichten de Lid-Staten namelijk de kosten te dragen van de keuringen en formaliteiten die wegens grensoverschrijding worden verricht, en verbieden uit dien hoofde, dat in het kader van het intracommunautaire handelsverkeer de kosten van de door de douanekantoren verrichte controles en administratieve formaliteiten aan de verkeersdeelnemers worden opgelegd, ongeacht of dit krachtens een eenzijdige handeling van de overheid dan wel via een reeks overeenkomsten tussen particulieren geschiedt, daar enkel de lasten zijn toegestaan die de tegenprestatie vormen voor een bepaalde, daadwerkelijk en individueel aan de verkeersdeelnemer verleende dienst. Dat is echter niet het geval met een last die algemeen drukt op alle vrachtwagens in internationaal transitverkeer, waarvan de lading op het terrein van het vrachtwagenstation wordt in- of uitgeklaard, en die de verkeersdeelnemers in het kader van het vervullen van de douaneprocedures geen andere voordelen oplevert dan die welke voortvloeien uit de regeling communautair douanevervoer, die in het belang van de gemeenschappelijke markt bij de verordeningen nrs. 542/69 en 222/77 is ingesteld.
In zaak C-16/94,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Franse Cour de cassation, in het aldaar aanhangig geding tussen
Édouard Dubois et fils SA,
Général cargo services SA
en
Garonor exploitation SA,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 9, 12, 13 en 16 EEG-Verdrag (thans EG-Verdrag),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward (rapporteur) en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: A. M. La Pergola
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° Édouard Dubois et fils SA en Général cargo services SA, vertegenwoordigd door P. Ricard en A. Crosson du Cormier, advocaten te Parijs,
° Garonor exploitation SA, vertegenwoordigd door SCP Guiguet-Bachellier de la Varde, advocatenmaatschap te Parijs,
° de Franse regering, vertegenwoordigd door N. Eybalin, secretaris buitenlandse zaken bij de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. de Salins, onderdirecteur bij die directie,
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur R. Wainwright als gemachtigde, bijgestaan door H. Lehman, advocaat te Parijs,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Édouard Dubois et fils SA en Général cargo services SA, Garonor exploitation SA, vertegenwoordigd door B. Potier de la Varde en J. Dupichot, advocaten te Parijs, de Franse regering, vertegenwoordigd door I. Latournarie, civiel administrateur bij de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en de Commissie ter terechtzitting van 16 maart 1995,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 mei 1995,
het navolgende
Arrest
1 Bij arrest van 4 januari 1994, ingekomen bij het Hof op 17 januari daaraanvolgend, heeft de Franse Cour de cassation krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 9, 12, 13 en 16 EEG-Verdrag (thans EG-Verdrag).
2 Die vraag is gerezen in een geding tussen enerzijds de vennootschap Garonor exploitation (hierna: "Garonor"), beheerster van een internationaal vrachtwagenstation, en anderzijds de vennootschappen Édouard Dubois et fils en Général cargo services (hierna: "Dubois en Cargo"), twee van de gebruikers van dat station, over een contractuele heffing, "doorgangsheffing" (taxe de passage) genaamd, die laatstgenoemde vennootschappen weigeren te betalen.
3 Garonor is een particuliere onderneming, die te Aulnay-sous-Bois, in de omgeving van Parijs, een internationaal vrachtwagenstation exploiteert, op het terrein waarvan zowel particuliere als openbare diensten ten behoeve van het wegvervoer worden verricht. Zo is er een douanekantoor gevestigd, waar alle douaneverrichtingen kunnen worden verricht die gewoonlijk aan de staatsgrenzen plaatsvinden.
4 Dubois en Cargo zijn erkende douane-expediteurs. Zij doen onder eigen verantwoordelijkheid en in eigen naam goederen vervoeren voor rekening van klanten, en zorgen onder meer voor het vervullen van de douaneformaliteiten. Voor deze werkzaamheden huren zij van Garonor bureaus en sanitaire installaties en gebruiken zij de vrachtwagen- en spoorwegperrons van het station.
5 Behalve huur betalen Dubois en Cargo al vanaf het begin aan Garonor een forfaitaire "doorgangsheffing" voor elk voertuig in internationaal transitverkeer, dat hun gebouwen in- of uitgaat en dat in het vrachtwagenstation goederen in- en uitklaart. Deze doorgangsheffing, die wordt berekend aan de hand van maandelijkse opgaven van de vervoerbedrijven, is vastgesteld in de algemene voorwaarden van Garonor.
6 In 1984 weigerden Dubois en Cargo deze heffing nog te betalen, met het betoog dat zij diende ter dekking van de kosten die Garonor had gemaakt voor de aanleg en het onderhoud van een door de douane gebruikt TIR-parkeerterrein. Daar de douane sedert begin 1981 bereid was goederen in en uit te klaren in de eigen bedrijfsruimten van de vervoerbedrijven, had de doorgangsheffing volgens hen haar bestaansrecht verloren.
7 Op 10 mei 1988 dagvaardde Garonor Dubois en Cargo voor het Tribunal de commerce de Paris. Dit wees een deskundige aan, met name om de algemene voorwaarden van Garonor inzake de doorgangsheffing te onderzoeken in het licht van wat in andere vrachtwagenstations gebruikelijk was. De deskundige stelde vast, dat dergelijke heffingen waren ingesteld door alle internationale vrachtwagenstations die eerder dan Garonor waren opgericht, en dat zij een normale manier waren om niet op andere wijze gedekte kosten en uitgaven te financieren. Bij uitspraak van 12 juni 1990 verklaarde het Tribunal de commerce de Paris, dat Dubois en Cargo de doorgangsheffing verschuldigd waren, en veroordeelde het hen tot betaling van de achterstallige heffingen en tot schadevergoeding.
8 Bij arrest van 27 juni 1991 bevestigde de Cour d' appel de Paris deze uitspraak met verhoging van het bedrag tot betaling waarvan Dubois en Cargo waren veroordeeld. Deze laatsten stelden daarop beroep in cassatie in, waarin zij enkel aan het nationale recht ontleende middelen aanvoerden.
9 De Franse Cour de cassation overweegt ambtshalve een middel op te werpen, ontleend aan schending van de artikelen 9, 12, 13 en 16 EG-Verdrag. Erop wijzend, dat "met uitzondering van de kosten voor het onderhoud van een parkeerterrein, de bestreden 'heffing' bedoeld is ter dekking van de kosten van Garonor die voortvloeien uit de vervulling door de douane en de veterinaire diensten van hun overheidstaak", vraagt de Cour de cassation zich af, of die "heffing" een heffing van gelijke werking in de zin van genoemde bepalingen is.
10 Met de overweging, dat het Hof van Justitie zich tot op heden nog niet heeft uitgesproken over een geval waarin de geldelijke last niet door de staat of door een overheidsorgaan wordt opgelegd, maar voortvloeit uit een overeenkomst tussen particulieren, heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vraag gesteld:
"Zijn de artikelen 9, 12, 13 en 16 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ook van toepassing op een 'doorgangsheffing' die dient ter vergoeding van de kosten door een particuliere onderneming gemaakt om de douane en de veterinaire diensten in staat te stellen hun overheidstaak te vervullen, en die niet is ingesteld door de staat, doch voortvloeit uit een overeenkomst tussen die particuliere onderneming en haar klanten?"
11 Vooraf moet worden opgemerkt, dat de door de verwijzende rechter genoemde bepalingen uitsluitend betrekking hebben op goederen van oorsprong uit de Lid-Staten, alsook op goederen uit derde landen, die zich reeds in het vrije verkeer bevinden.
12 Daar voorts de feiten van het hoofdgeding zich na het verstrijken van de overgangsperiode hebben voorgedaan, kan ermee worden volstaan, de door de verwijzende rechter gestelde vraag te onderzoeken in het licht van de artikelen 9 en 12 van het Verdrag.
13 Blijkens het verwijzingsarrest is een groot deel van de bestreden heffing bestemd om de kosten te dekken die voortvloeien uit de vervulling door de douane en de veterinaire diensten van hun overheidstaak.
14 Ingevolge de artikelen 9 en 12 van het Verdrag moeten echter de Lid-Staten de kosten dragen van de keuringen en formaliteiten die wegens grensoverschrijding worden verricht. Het Hof heeft dan ook voor recht verklaard, dat de kosten van veterinaire keuringen uit de openbare middelen moeten worden bestreden, daar de voordelen van het vrije goederenverkeer aan het algemeen ten goede komen (zie arrest van 5 februari 1976, zaak 87/75, Bresciani, Jurispr. 1976, blz. 129, r.o. 10).
15 Volgens vaste rechtspraak valt een last die wegens grensoverschrijding op goederen wordt gelegd, niet onder de toepassing van de artikelen 9 en 12 van het Verdrag, indien hij de tegenprestatie vormt voor een bepaalde, daadwerkelijk en individueel aan de verkeersdeelnemer verleende dienst en het bedrag ervan evenredig is aan die dienst (zie arrest van 26 februari 1975, zaak 63/74, Cadsky, Jurispr. 1975, blz. 281).
16 Niets wijst er evenwel op, dat de in geding zijnde heffing aan deze voorwaarden voldoet.
17 Deze last drukt immers algemeen op alle vrachtwagens in internationaal transitverkeer, waarvan de lading op het terrein van het vrachtwagenstation wordt in- of uitgeklaard.
18 Ook al levert het vervullen van de douaneprocedures in het binnenland de verkeersdeelnemers zekere voordelen op, deze voordelen zijn toch verbonden met douaneformaliteiten die, waar ze ook plaatsvinden, steeds een verplichting vormen. Bovendien zijn die voordelen een uitvloeisel van de regeling communautair douanevervoer, die bij de verordeningen (EEG) nrs. 542/69 en 222/77 van de Raad van 18 maart 1969 (PB 1969, L 77, blz. 1) respectievelijk 13 december 1976 (PB 1977, L 38, blz. 1) is ingesteld om de goederenbewegingen vlotter te doen verlopen en het vervoer binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken. Er kan derhalve geen sprake van zijn, dat inklaringsfaciliteiten die in het belang van de gemeenschappelijke markt zijn verleend, op enigerlei wijze worden belast (zie arresten van 17 mei 1983, zaak 132/82, Commissie/België, Jurispr. 1983, blz. 1649, r.o. 13, en zaak 133/82, Commissie/Luxemburg, ibid., blz. 1669, r.o. 14).
19 Een Lid-Staat komt zijn verplichtingen krachtens de artikelen 9 en 12 van het Verdrag derhalve niet na, wanneer hij in het kader van het intracommunautaire handelsverkeer aan de verkeersdeelnemers de kosten in rekening brengt van de door de douanekantoren verrichte controles en administratieve formaliteiten (zie arrest van 30 mei 1989, zaak 340/87, Commissie/Italië, Jurispr. 1989, blz. 1483, r.o. 17).
20 Daarbij komt het niet aan op de aard van de handeling waardoor een deel van de apparaatskosten van de douanediensten aan een verkeersdeelnemer in rekening wordt gebracht. Of de geldelijke last nu krachtens een eenzijdige handeling van de overheid dan wel, zoals in het hoofdgeding, via een reeks overeenkomsten tussen particulieren aan de verkeersdeelnemer wordt opgelegd, hij is altijd al dan niet rechtstreeks een gevolg van het feit dat de betrokken Lid-Staat de krachtens de artikelen 9 en 12 van het Verdrag op hem rustende financiële verplichtingen niet is nagekomen.
21 Gelet op het voorgaande moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat de artikelen 9 en 12 EG-Verdrag van toepassing zijn op een "doorgangsheffing" die dient ter vergoeding van de kosten door een particuliere onderneming gemaakt om de douane en de veterinaire diensten in staat te stellen hun overheidstaak te vervullen, ook wanneer deze heffing niet is ingesteld door de staat, doch voortvloeit uit een overeenkomst tussen die particuliere onderneming en haar klanten.
Kosten
22 De kosten door de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door de Franse Cour de cassation bij arrest van 4 januari 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:
De artikelen 9 en 12 EG-Verdrag zijn van toepassing op een "doorgangsheffing" die dient ter vergoeding van de kosten door een particuliere onderneming gemaakt om de douane en de veterinaire diensten in staat te stellen hun overheidstaak te vervullen, ook wanneer deze heffing niet is ingesteld door de staat, doch voortvloeit uit een overeenkomst tussen die particuliere onderneming en haar klanten.