61993J0439

ARREST VAN HET HOF VAN 6 APRIL 1995. - LLOYD'S REGISTER OF SHIPPING TEGEN SOCIETE CAMPENON BERNARD. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR DE CASSATION - FRANKRIJK. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - ARTIKEL 5, SUB 5 - GESCHIL BETREFFENDE DE EXPLOITATIE VAN EEN FILIAAL. - ZAAK C-439/93.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-00961


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Bijzondere bevoegdheden ° Geschil betreffende exploitatie van filiaal, agentschap of enige andere vestiging ° Begrip "exploitatie" ° Verbintenissen door filiaal namens moedermaatschappij aangegaan ° Verbintenissen die in het buitenland moeten worden uitgevoerd ° Daaronder begrepen

(EEG-Executieverdrag, art. 5, sub 5)

Samenvatting


Het begrip "geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging (...)", bedoeld in artikel 5, sub 5, van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, onderstelt niet, dat de betrokken verbintenissen die door het filiaal namens de moedermaatschappij zijn aangegaan, moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het filiaal is gevestigd.

Partijen


In zaak C-439/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van de Franse Cour de cassation, in het aldaar aanhangig geding tussen

Lloyd' s Register of Shipping

en

Société Campenon Bernard,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 5, sub 5, van genoemd Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1 en ° gewijzigde tekst ° blz. 77),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. A. Schockweiler (rapporteur), P. J. G. Kapteyn en C. Gulmann, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray, D. A. O. Edward en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: M. B. Elmer

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° The Lloyd' s Register of Shipping, vertegenwoordigd door D. Le Prado en L. Grellet, advocaten te Parijs,

° de Société Campenon Bernard, vertegenwoordigd door A. Moquet en A. Lyon-Caen, advocaten te Parijs,

° de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken en N. Eybalin, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van hetzelfde ministerie, als gemachtigden,

° de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Apessos, adjunct-juridisch adviseur, en V. Pelekou, procesgemachtigde, als gemachtigden,

° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. L. Hudson, van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, bijgestaan door S. Lee, Barrister,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M.-J. Jonczy, juridisch adviseur, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van The Lloyd' s Register of Shipping, de vennootschap Campenon Bernard, vertegenwoordigd door E. Kleiman, advocaat te Parijs, de Griekse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter terechtzitting van 10 januari 1995,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 februari 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 26 oktober 1993, ingekomen ten Hove op 10 november daaraanvolgend, heeft de Franse Cour de cassation (hierna: "Cour de cassation") krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 5, sub 5, van genoemd Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (PB 1978, L 304, blz. 1, en ° gewijzigde tekst ° blz. 77; hierna: "Executieverdrag").

2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen de vennootschap naar Frans recht Campenon Bernard (hierna: "Campenon Bernard"), gevestigd te Clichy (Frankrijk), en The Lloyd' s Register of Shipping (hierna: "Lloyd' s Register"), vereniging zonder winstoogmerk naar Engels recht, gevestigd te Londen, betreffende de juiste uitvoering van een opdracht tot inspectie van betonstaal.

3 Eind november 1985 nam Campenon Bernard contact op met het Franse filiaal van Lloyd' s Register met het oog op de inspectie van betonstaal dat zij voor de bouw van een autosnelweg in Koeweit moest gebruiken. Volgens de opdracht moest worden gecontroleerd of het betonstaal voldeed aan een Amerikaanse technische norm die door het Ministerie van Openbare werken te Koeweit in het bestek was opgenomen en, indien dit het geval was, een certificaat van conformiteit worden afgegeven.

4 Na onderhandelingen verleende Campenon Bernard bij brief van 3 december 1985 de opdracht aan het genoemde Franse filiaal. In de brief werd gepreciseerd, dat de inspectie in Spanje zou plaatsvinden en door het Spaanse filiaal van Lloyd' s Register zou worden verricht. Daarin werd ook vermeld, dat de betaling in peseta' s zou geschieden. Op 9 december 1985 deelde het Franse filiaal van Lloyd' s Register mee, dat het de opdracht aanvaardde.

5 Hoewel het Spaanse filiaal van Lloyd' s Register certificaten van conformiteit had afgegeven, weigerde het Ministerie van Openbare werken te Koeweit het betonstaal, omdat het niet in overeenstemming was met de Amerikaanse technische norm.

6 Onder druk van het Franse filiaal van Lloyd' s Register heeft Campenon Bernard, onder voorbehoud van al haar rechten, de haar door het Spaanse filiaal op 2 februari 1988 toegestuurde rekening betaald. Aangezien zij Lloyd' s Register verweet, dat zij het betonstaal ten onrechte in overeenstemming met de Amerikaanse technische norm had verklaard, heeft zij vervolgens bij het Tribunal de commerce de Paris tegen Lloyd' s Register, in de persoon van haar Franse filiaal, een vordering tot schadevergoeding ingesteld.

7 Lloyd' s Register betwistte de bevoegdheid van de Franse rechterlijke instanties.

8 Deze exceptie is in eerste aanleg afgewezen op grond van het nationale recht. Pas in hoger beroep is zij onderzocht met inachtneming van de artikelen 5, sub 1 en 5, van het Executieverdrag, die luiden als volgt:

"De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, kan in een andere Verdragsluitende Staat (...) worden opgeroepen:

1) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats, waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

(...)

5) ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging: voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn."

9 In zijn arrest van 5 juni 1991 oordeelde de Cour d' appel de Paris, dat het geschil de exploitatie van een Frans filiaal van Lloyd' s Register in de zin van artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag betrof en dat zij dus bevoegd was daarvan kennis te nemen. Ter zake merkte zij in de eerste plaats op, dat dit filiaal de enige partner van Campenon Bernard was geweest, aangezien dit filiaal de onderhandelingen had gevoerd en de overeenkomst had gesloten, en vervolgens om betaling had verzocht. Vervolgens merkte de Cour d' appel op, dat het feit, dat de verbintenissen in Spanje waren uitgevoerd, van weinig belang was. Haars inziens vereist artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag niet, dat de verbintenissen moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het centrum van werkzaamheid is gevestigd. Zou een dergelijke beperking worden aanvaard, dan zou artikel 5, sub 5, overbodig worden ten opzichte van artikel 5, sub 1, dat reeds bevoegdheid toekent aan het gerecht van de plaats waar de betrokken verbintenis is uitgevoerd.

10 Lloyd' s Register ging in cassatie en voerde daarbij onder meer schending van artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag als middel aan. Haars inziens heeft een geschil slechts betrekking op de exploitatie van een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging, in de zin van deze bepaling, voor zover de door dit centrum van werkzaamheid aangegane verbintenissen moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar dit centrum is gevestigd.

11 Onder deze omstandigheden heeft de Cour de cassation bij arrest van 26 oktober 1993 het Hof de volgende vraag gesteld:

"Houdt het begrip 'geschil betreffende de exploitatie van een filiaal (...)' , bedoeld in artikel 5, sub 5, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gelet op het bepaalde in artikel 5, sub 1, van dit Verdrag, noodzakelijkerwijs in, dat de betrokken verbintenissen die door het filiaal namens de moedermaatschappij zijn aangegaan, moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het filiaal is gevestigd?"

12 Lloyd' s Register voert aan, dat het Hof in zijn arrest van 22 november 1978 (zaak 33/78, Somafer, Jurispr. 1978, blz. 2183, r.o. 13), heeft verklaard, dat de in artikel 5, sub 5, neergelegde regel betrekking heeft op geschillen inzake verbintenissen die door de nevenvestiging namens de moedermaatschappij zijn aangegaan, mits deze verbintenissen in de Verdragsluitende Staat van die vestiging moeten worden uitgevoerd.

13 Volgens Lloyd' s Register beantwoordt een dergelijk lokalisatievereiste aan het streven naar een goede rechtsbedeling, die aan deze bepaling ten grondslag ligt. Het dient het namelijk mogelijk te maken dat een geschil dat zijn oorsprong vindt in de feitelijke werkzaamheden van een filiaal, om praktische redenen en omdat het bewijs gemakkelijker is, wordt beslecht door de rechter van de plaats waar het filiaal gelegen is.

14 Aangezien een nevenvestiging zich niet kan bepalen tot het doorgeven van opdrachten aan de moedermaatschappij, maar zich ook met de uitvoering ervan moet bezighouden, en de radius van de activiteiten van een nevenvestiging in dit verband van nature beperkt is tot het grondgebied van de Verdragsluitende Staat waar zij gelegen is, zou de in artikel 5, sub 5, voorziene bevoegdheid enkel gegrond zijn, wanneer de betrokken verbintenissen die door de nevenvestiging namens de moedermaatschappij zijn aangegaan, moeten worden uitgevoerd op het grondgebied van de Verdragsluitende Staat, waar zij is gelegen.

15 Deze stelling kan niet worden aanvaard.

16 Om te beginnen eist artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag naar de letter geenszins, dat de door een filiaal aangegane verbintenissen worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het is gevestigd, om deel uit te maken van de exploitatie van het filiaal.

17 Verder zou de door verzoekster in het hoofdgeding verdedigde uitlegging vrijwel elke nuttige werking aan artikel 5, sub 5, ontnemen. Aangezien de verzoeker een geschil ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst reeds op grond van artikel 5, sub 1, aanhangig kan maken bij het gerecht van de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan zijn eis ten grondslag ligt, zou artikel 5, sub 5, door deze bepaling overbodig zijn, wanneer het enkel van toepassing zou zijn op de door het filiaal aangegane verbintenissen die moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het is gevestigd. Hooguit zou in dat geval een tweede bijzondere bevoegdheid in het leven worden geroepen, wanneer binnen de Verdragsluitende Staat van het filiaal de plaats van uitvoering van de betrokken verbintenis in een ander rechtsgebied dan dat van het filiaal is gelegen.

18 In de derde plaats moet eraan worden herinnerd, dat een nevenvestiging een centrum van werkzaamheid is, dat zich naar buiten duurzaam manifesteert als het verlengstuk van een moedermaatschappij, met een eigen directie en materiële uitrusting, zodat het zaken met derden kan doen, en wel zodanig dat dezen, ofschoon wetend dat eventueel een rechtsband met het in het buitenland gevestigde moedermaatschappij zou ontstaan, zich niet rechtstreeks tot haar behoeven te wenden (zie arrest Somafer, reeds aangehaald, r.o. 12).

19 In de zin van artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag is een filiaal, een agentschap of enige andere nevenvestiging dus een eenheid die de voornaamste, en zelfs de enige partner van derden bij de onderhandelingen over overeenkomsten kan zijn.

20 Er bestaat dus niet noodzakelijkerwijs een nauwe band tussen de eenheid waarmee een cliënt onderhandelt en waarbij hij een bestelling plaatst, en de plaats waar deze bestelling zal worden uitgevoerd. Verbintenissen kunnen dus deel uitmaken van de exploitatie van een nevenvestiging in de zin van artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag, zelfs wanneer zij in voorkomend geval buiten de Verdragsluitende Staat van deze vestiging door een andere nevenvestiging moeten worden uitgevoerd.

21 Deze uitlegging is overigens in overeenstemming met het doel van de bijzondere bevoegdheidsregels. Zoals uit het rapport Jenard (PB 1979, C 59, in het bijzonder blz. 22) blijkt, kan de verzoeker het geschil namelijk op grond van deze bijzondere bevoegdheidsregels bij een andere rechter dan die van de woonplaats van de verweerder aanhangig maken, omdat er een bijzonder nauwe band bestaat tussen het geschil en de rechter die daarvan kennis moet nemen.

22 Gelet op het voorgaande, moet dus op de vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat het begrip "geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging (...)", bedoeld in artikel 5, sub 5, van het Executieverdrag, niet onderstelt, dat de betrokken verbintenissen die door het filiaal namens de moedermaatschappij zijn aangegaan, moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het filiaal is gevestigd.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 De kosten door de Franse, de Griekse en de Britse regering, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Cour de cassation van de Franse Republiek bij arrest van 26 oktober 1993 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Het begrip "geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging (...)", bedoeld in artikel 5, sub 5, van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, onderstelt niet, dat de betrokken verbintenissen die door het filiaal namens de moedermaatschappij zijn aangegaan, moeten worden uitgevoerd in de Verdragsluitende Staat waar het filiaal is gevestigd.