61993J0348

ARREST VAN HET HOF VAN 4 APRIL 1995. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN ITALIAANSE REPUBLIEK. - ONWETTIGE STAATSSTEUN - STAATSSTEUN ONVERENIGBAAR MET GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT - TERUGVORDERING - OPENBARE HOLDING. - ZAAK C-348/93.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-00673


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Beroep wegens niet-nakoming ° Niet-nakoming van beschikking van Commissie inzake steunmaatregel van staat ° Geldigheid van beschikking als gevolg van verwerping van beroep tot nietigverklaring ° Verweermiddel ° Volstrekte onmogelijkheid van uitvoering

(EEG-Verdrag, art. 93, lid 2, tweede alinea)

2. Steunmaatregelen van de staten ° Beschikking van Commissie waarin zij vaststelt dat steun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt ° Moeilijkheden bij uitvoering ° Verplichting van Commissie en Lid-Staat tot samenwerking bij zoeken van oplossing die Verdrag eerbiedigt

(EEG-Verdrag, art. 5 en 93, lid 2, eerste alinea)

3. Steunmaatregelen van de staten ° Beschikking van Commissie waarin zij vaststelt dat steun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt, en intrekking gelast ° Vaststelling van verplichtingen van Lid-Staat ° Verplichting tot terugvordering ° Draagwijdte ° Herstel van vroegere toestand

(EEG-Verdrag, art. 93, lid 2, eerste alinea)

Samenvatting


1. Wanneer de Commissie krachtens artikel 93, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag tegen een Lid-Staat beroep wegens niet-nakoming instelt op grond dat deze Lid-Staat geen uitvoering heeft gegeven aan een beschikking waarbij een steunmaatregel in strijd met het Verdrag is verklaard en de steun is teruggevorderd, tegen welke beschikking beroep tot nietigverklaring is ingesteld hetwelk is verworpen, is het enige verweer dat de betrokken Lid-Staat kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid om de beschikking correct uit te voeren.

2. Een Lid-Staat die bij de uitvoering van een beschikking waarbij is vastgesteld dat een steunmaatregel onverenigbaar is met het Verdrag, op niet voorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit, of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, dient deze problemen aan het oordeel van laatstgenoemde voor te leggen en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voor te stellen. Op grond van het met name in artikel 5 van het Verdrag tot uitdrukking gebrachte beginsel dat de Lid-Staten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de Lid-Staat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen.

3. De uit een beschikking van de Commissie voortvloeiende verplichting voor een Lid-Staat tot opheffing van een steunmaatregel die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, beoogt het herstel in de vroegere toestand. Dit doel is bereikt, zodra de betrokken steun, eventueel vermeerderd met vertragingsrente, door de begunstigde is terugbetaald, waardoor deze het voordeel verliest dat hij op de markt ten opzichte van zijn concurrenten genoot.

Partijen


In zaak C-348/93,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur A. Abate en door V. Di Bucci, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de aan de Alfa Romeo groep onrechtmatig betaalde steun ten bedrage van 615,1 miljard LIT, vermeerderd met vertragingsrente berekend vanaf september 1991 tot de dag van betaling van het betrokken bedrag, op te heffen en terug te vorderen, en/of de Commissie niet in kennis te stellen van de daartoe getroffen maatregelen, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens beschikking 89/661/EEG van de Commissie van 31 mei 1989 betreffende steunverlening door de Italiaanse regering aan Alfa Romeo (motorvoertuigensector) (PB 1989, L 394, blz. 9),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. A. Schockweiler (rapporteur), kamerpresident, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray, D. A. O. Edward en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: L. Hewlett, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 6 december 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 februari 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 7 juli 1993, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 93, lid 2, tweede alinea, EEG-Verdrag, verzocht vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de aan de Alfa Romeo groep onrechtmatig betaalde steun ten bedrage van 615,1 miljard LIT, vermeerderd met vertragingsrente berekend vanaf september 1991 tot de dag van betaling van het betrokken bedrag, op te heffen en terug te vorderen, en/of de Commissie niet in kennis te stellen van de daartoe getroffen maatregelen, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens beschikking 89/661/EEG van de Commissie van 31 mei 1989 betreffende steunverlening door de Italiaanse regering aan Alfa Romeo (motorvoertuigensector) (PB 1989, L 394, blz. 9; hierna: de "beschikking").

2 In de beschikking stelde de Commissie vast, dat de steun van de Italiaanse regering aan de Alfa Romeo groep in de vorm van langs de overheidsholdings IRI en Finmeccanica geleide kapitaalbijdragen tot een beloop van 615,1 miljard LIT, onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, omdat hij was toegekend in strijd met de procedureregels van artikel 93, lid 3, van het Verdrag en niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 92, lid 3, genoemde uitzonderingsbepalingen (artikel 1). Zij beschikte, dat de Italiaanse regering deze steun moest opheffen en van Finmeccanica moest eisen, dat deze de steun binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van de beschikking terugbetaalde. Ingeval binnen deze termijn geen terugbetaling zou plaatsvinden, moest de begunstigde tevens vertragingsrente betalen (artikel 2). De Italiaanse regering moest de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van de beschikking meedelen, welke maatregelen zij had genomen om daaraan gevolg te geven (artikel 3).

3 Het bedrag van 615,1 miljard LIT was samengesteld uit 206,2 miljard LIT aan dotaties uit de begroting, die de Italiaanse regering aan IRI had verstrekt met het oog op een kapitaalinjectie aan Alfa Romeo, en een bedrag van 408,9 miljard LIT dat Finmeccanica aan Alfa Romeo had betaald, welk bedrag afkomstig was van obligatieleningen die IRI was aangegaan krachtens een wet waarbij zij werd gemachtigd, obligaties uit te geven waarvan de rente ten laste van de staat kwam.

4 Bij arrest van 21 maart 1991 (zaak C-305/89, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1603) verwierp het Hof het tegen de beschikking ingestelde beroep tot nietigverklaring.

5 Na door de Commissie bij herhaling te zijn verzocht, de beschikking uit te voeren en haar mee te delen, welke maatregelen zij daartoe had getroffen, deelde de Italiaanse regering de Commissie op 13 maart 1992 mee dat Finmeccanica, die, als holding waarvan de vennootschap Alfa Romeo ten tijde van de feiten deel uitmaakte, als begunstigde van de steun werd beschouwd, de steun, vermeerderd met rente, aan de staatsholding IRI zou terugbetalen.

6 Bij nota van 26 juni 1992 deelde de Commissie de Italiaanse regering mee, dat deze niet alleen had moeten verlangen, dat de steun door Finmeccanica aan IRI werd terugbetaald, maar ook dat de steun aan de Italiaanse Staat werd overgemaakt.

7 Op 12 februari 1993 deelden de Italiaanse autoriteiten de Commissie mee, dat Finmeccanica aan IRI 719,1 miljard LIT, zijnde de hoofdsom van 615,1 miljard LIT en 104 miljard LIT rente, had terugbetaald. De hoofdsom bestond uit de kapitaalinbreng van 206,2 miljard LIT en het bedrag van 408,9 miljard LIT dat IRI door middel van obligatieleningen ten laste van de staat had gefinancierd. De Italiaanse regering preciseerde, dat bij financiële wet nr. 405 van 29 december 1990 (GURI nr. 303 van 31.12.1990) de verplichting om aan IRI in verband met de door deze uitgegeven obligaties een bedrag van 1 269 miljard LIT te betalen, was opgeheven.

8 Tot staving van haar beroep stelt de Commissie, dat de Italiaanse Republiek heeft gehandeld in strijd met artikel 93, lid 2, van het Verdrag, door de steun niet binnen twee maanden na kennisgeving van de beschikking terug te vorderen, de rente onjuist te berekenen en te verzuimen, terugbetaling van de steun door IRI aan de Italiaanse Staat te eisen.

De ontvankelijkheid van het beroep

9 De Italiaanse Republiek werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid op tegen het beroep, voor zover dit ertoe strekt de niet-nakoming te doen vaststellen van een verplichting, te weten de terugbetaling van de steun door IRI aan de Italiaanse Staat, welke niet in de beschikking is neergelegd. Bovendien zou het verzoekschrift, in strijd met artikel 38, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, niet de summiere uiteenzetting bevatten van de middelen volgens welke de niet-terugvordering van de steun van IRI in strijd zou zijn met de beschikking.

10 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de Commissie slechts stelt, dat de Italiaanse Republiek zich niet heeft gevoegd naar de beschikking waarvan de beweerde schending het voorwerp vormt van deze procedure. De vraag of de beschikking de Italiaanse Republiek verplicht, de steun van IRI terug te vorderen, komt bij het onderzoek van de gegrondheid van het beroep aan de orde en heeft geen invloed op de ontvankelijkheid ervan.

11 Voorts bevat het verzoekschrift een duidelijke uiteenzetting van de feiten en de argumenten van de Commissie, overeenkomstig de eisen van artikel 38, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, en heeft de Italiaanse regering op basis hiervan een gedetailleerd verweerschrift kunnen indienen.

12 De exceptie van niet-ontvankelijkheid moet derhalve worden verworpen.

De niet-uitvoering van de beschikking

13 De drie grieven van de Commissie moeten afzonderlijk worden onderzocht.

De grief dat de steun niet binnen de gestelde termijn is teruggevorderd

14 In de beschikking wordt de Italiaanse regering in duidelijke termen verplicht, binnen twee maanden na de kennisgeving van de beschikking, die plaatsvond op 31 juli 1989, de terugbetaling van de steun te eisen.

15 Evenwel hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie eerst op 12 februari 1993 in kennis gesteld van de door Finmeccanica aan IRI verrichte terugbetalingen.

16 Volgens vaste rechtspraak is het enige verweer dat een Lid-Staat tegen een door de Commissie krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag ingesteld beroep wegens niet-nakoming kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid om de beschikking correct uit te voeren (zie laatstelijk arrest van 23 februari 1995, zaak C-349/93, Commissie/Italië, Jurispr. 1995, blz. I-0000, r.o. 12, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

17 Het Hof heeft voorts verklaard, dat een Lid-Staat die bij de uitvoering van een beschikking van de Commissie inzake steunmaatregelen op niet voorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit, of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, deze problemen aan laatstgenoemde dient voor te leggen en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking dient voor te stellen. Op grond van het met name in artikel 5 van het Verdrag tot uitdrukking gebrachte beginsel dat de Lid-Staten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de Lid-Staat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende de steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen (zie het zojuist aangehaalde arrest Commissie/Italië, r.o. 13 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

18 De Italiaanse Republiek beroept zich evenwel niet op de volstrekte onmogelijkheid om de beschikking uit te voeren, noch op niet voorziene en onvoorzienbare moeilijkheden.

19 In die omstandigheden moet het beroep gegrond worden verklaard voor zover de Italiaanse Republiek de beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd.

De grief dat de vertragingsrente verkeerd is berekend

20 Ter terechtzitting heeft de Commissie ° zonder door verweerster te worden weersproken ° verklaard, dat zij in de conclusie van haar verzoekschrift per vergissing september 1991 voor het ingaan van de vertragingsrente heeft vermeld in plaats van september 1989, de maand die terecht eerder in het verzoekschrift was genoemd. Zij heeft beklemtoond, dat moet worden gelezen "1989".

21 Ingevolge artikel 2 van de beschikking moet de rente worden berekend vanaf het verstrijken van de termijn van twee maanden na de kennisgeving van de beschikking aan de Italiaanse regering, in casu vanaf 30 september 1989.

22 De Italiaanse regering betwist niet, dat zij de rente heeft berekend vanaf 28 februari 1990, op welke datum de termijn van twee maanden na bekendmaking van de beschikking in het Publikatieblad verstreek.

23 Derhalve dient te worden vastgesteld, dat het beroep tevens gegrond is voor zover de Commissie de Italiaanse Republiek verwijt, de vertragingsrente onjuist te hebben berekend.

De grief dat de steun niet door IRI aan de Italiaanse Staat is terugbetaald

24 Om deze grief te kunnen beoordelen, moet worden aangeknoopt bij het doel van de verplichting tot terugvordering van de onwettige steun en de draagwijdte die aan deze verplichting in de beschikking wordt gegeven.

25 Dienaangaande heet het in artikel 93, lid 2, van het Verdrag, dat indien de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zij bepaalt, dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn.

26 De verplichting voor een Lid-Staat tot opheffing van een steunmaatregel die de Commissie onverenigbaar acht met de gemeenschappelijke markt, beoogt volgens vaste rechtspraak het herstel in de vroegere toestand (zie arrest van 14 september 1994, gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, r.o. 75, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

27 Dit doel is bereikt zodra de betrokken steun, eventueel vermeerderd met vertragingsrente, door de begunstigde, in casu Finmeccanica, is terugbetaald aan IRI, een openbaar beheersorgaan voor staatsdeelnemingen. Door deze terugbetaling verliest de begunstigde immers het voordeel dat hij op de markt ten opzichte van zijn concurrenten genoot en wordt de toestand van vóór de steunverlening hersteld.

28 Vervolgens moet worden vastgesteld, dat de Commissie in artikel 2 van de beschikking uitsluitend heeft geëist, dat de Italiaanse regering de steun zou opheffen en Finmeccanica zou gelasten de steun binnen een bepaalde termijn, met vertragingsrente na het verstrijken daarvan, terug te betalen.

29 Ofschoon niet valt uit te sluiten, dat de verstrekking van fondsen door de staat aan een openbaar orgaan als IRI staatssteun in de zin van artikel 92 van het Verdrag kan zijn, heeft de Commissie, anders dan zij beweert, in de beschikking niet in aansluiting op de in het Verdrag neergelegde procedure vastgesteld, dat de terbeschikkingstelling van fondsen door de staat ten behoeve van IRI eveneens een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel opleverde.

30 In die omstandigheden moet het beroep ongegrond worden verklaard voor zover de Commissie de Italiaanse Republiek verwijt, dat deze niet de terugbetaling van de steun door IRI aan de Italiaanse Staat heeft geëist.

Het verzuim om de ter uitvoering van de beschikking getroffen maatregelen mee te delen

31 Het Hof behoeft zich niet uit te spreken over de conclusies die ertoe strekken, de Italiaanse Republiek te doen veroordelen op grond dat zij de Commissie geen mededeling heeft gedaan van de ter uitvoering van de beschikking getroffen maatregelen. De Italiaanse Republiek heeft de beschikking immers niet binnen de gestelde termijn uitgevoerd.

32 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de beschikking uit te voeren en door de vertragingsrente onjuist te berekenen, de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

33 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verweerster op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de aan de Alfa Romeo groep onrechtmatig betaalde steun ten bedrage van 615,1 miljard LIT, vermeerderd met vertragingsrente berekend vanaf 30 september 1989 tot de dag van betaling van het betrokken bedrag, op te heffen en terug te vorderen, heeft de Italiaanse Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens beschikking 89/661/EEG van de Commissie van 31 mei 1989 betreffende steunverlening door de Italiaanse regering aan Alfa Romeo (motorvoertuigensector).

2) Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3) De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.