61993J0323

ARREST VAN HET HOF VAN 5 OKTOBER 1994. - SOCIETE CIVILE AGRICOLE DU CENTRE D'INSEMINATION DE LA CRESPELLE TEGEN COOPERATIVE D'ELEVAGE ET D'INSEMINATION ARTIFICIELLE DU DEPARTEMENT DE LA MAYENNE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR DE CASSATION - FRANKRIJK. - KUNSTMATIGE INSEMINATIE VAN RUNDEREN - TERRITORIAAL MONOPOLIE. - ZAAK C-323/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05077
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00207
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00209


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Mededinging ° Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan Lid-Staten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen ° Kunstmatige inseminatie van runderen ° Territoriaal monopolie ° Machtspositie ° Misbruik terug te voeren op nationale bepalingen ° Afwezigheid ° Toelaatbaarheid

(EEG-Verdrag, art. 86 en 90, lid 1)

2. Mededinging ° Machtspositie ° Misbruik ° Onderneming die over wettelijk monopolie beschikt ° Kunstmatige inseminatie van runderen ° Berekening van extra kosten voor levering van uit andere Lid-Staten afkomstig sperma aan gebruikers ° Beoordelingscriteria

(EEG-Verdrag, art. 86)

3. Vrij verkeer van goederen ° Afwijkingen ° Doel ° Bestaan van richtlijnen inzake harmonisatie van wetgevingen ° Gevolgen

(EEG-Verdrag, art. 30 en 36)

4. Vrij verkeer van goederen ° Afwijkingen ° Bescherming van gezondheid van dieren ° Verplichting voor invoerders van sperma van runderen om ingevoerd produkt te leveren aan een der erkende opslag- en inseminatiestations ° Toelaatbaarheid

(EEG-Verdrag, art. 30 en 36; richtlijnen 77/504 en 87/328 van de Raad)

Samenvatting


1. De artikelen 86 en 90, lid 1, van het Verdrag verzetten zich er niet tegen, dat een Lid-Staat aan erkende stations voor de inseminatie van sperma van runderen in een afgebakend rayon bepaalde uitsluitende rechten verleent.

Het loutere creëren van een machtspositie door de verlening van een uitsluitend recht in de zin van artikel 90, lid 1, is als zodanig namelijk niet onverenigbaar met artikel 86 van het Verdrag. Een Lid-Staat handelt pas in strijd met de in deze twee artikelen vervatte verbodsbepalingen, wanneer de betrokken onderneming door de enkele uitoefening van het haar toegekende uitsluitend recht misbruik van haar machtspositie maakt. Dit is niet het geval wanneer in de nationale wettelijke regeling enkel is bepaald, dat de inseminatiestations van veehouders die hun verzoeken sperma te leveren afkomstig van andere produktiestations, betaling kunnen verlangen van de uit die keuze voortvloeiende extra kosten. Ook al laat een dergelijke bepaling het aan de inseminatiestations over om die kosten te bepalen, toch brengt zij hen er niet toe, een onevenredig hoge kostenvergoeding te verlangen en op die manier misbruik van hun machtspositie te maken.

2. Artikel 86 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich niet ertegen verzet, dat inseminatiestations die binnen een bepaald rayon bij uitsluiting bevoegd zijn, gebruikers die hun verzoeken sperma te leveren afkomstig van produktiestations van andere Lid-Staten, extra kosten in rekening brengen, mits die kosten daadwerkelijk door de inseminatiestations zijn gemaakt om aan het verzoek van die gebruikers te voldoen.

3. Artikel 36 van het Verdrag bepaalt, dat een uitzondering wordt gemaakt op het verbod van beperkingen van de invoer, wanneer dergelijke maatregelen gerechtvaardigd zijn uit hoofde van onder meer de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren. Wanneer evenwel met toepassing van artikel 100 van het Verdrag communautaire richtlijnen de harmonisatie voorschrijven van maatregelen die nodig zijn ter bescherming van de gezondheid van mens en dier, en communautaire procedures instellen voor het toezicht op de naleving daarvan, is het beroep op artikel 36 niet meer gerechtvaardigd. Wel is een volledige harmonisatie vereist, zo niet kunnen de Lid-Staten zich geldig beroepen op sanitaire redenen om het vrije verkeer van de betrokken produkten te belemmeren, voor zover de beperkingen van het intracommunautaire handelsverkeer evenredig zijn aan het beoogde doel.

4. Zolang de sanitaire voorwaarden in het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen op communautair vlak nog niet volledig zijn geharmoniseerd, moeten de artikelen 30 en 36 van het Verdrag, te zamen beschouwd, artikel 2 van richtlijn 77/504 betreffende raszuivere fokrunderen, en artikel 4 van richtlijn 87/328 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, aldus worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die marktdeelnemers die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, de verplichting oplegt dit aan een erkend inseminatie- of produktiestation te leveren.

Partijen


In zaak C-323/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Franse Cour de cassation (chambre commerciale), in het aldaar aanhangig geding tussen

Société civile agricole du Centre d' insémination de la Crespelle

en

Coopérative d' élevage et d' insémination artificielle du département de la Mayenne,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5, 86 en 90, lid 1, en 30 en 36 EEG-Verdrag alsmede van artikel 2 van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen (PB 1977, L 206, blz. 8) en van artikel 4 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting (PB 1987, L 167, blz. 54),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, waarnemend voor de president, M. Diez de Velasco (rapporteur) en D. A. O. Edward, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg, P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: C. Gulmann

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° société civile agricole du Centre d' insémination de la Crespelle, vertegenwoordigd door J. Rouvière en R. Cathala, advocaten te Parijs,

° Coopérative d' élevage et d' insémination artificielle du département de la Mayenne, vertegenwoordigd door G. Lesourd en D. Baudin, advocaten te Parijs,

° de Franse regering, vertegenwoordigd door H. Duchêne, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. de Salins, adviseur buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van hetzelfde ministerie, als gemachtigden,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Marenco, juridisch adviseur, en V. Melgar, nationaal ambtenaar ter beschikking gesteld van de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van société civile agricole du Centre d' insémination de la Crespelle, Coopérative d' élevage et d' insémination artificielle du département de la Mayenne, vertegenwoordigd door D. Baudin, bijgestaan door C. Paulmier, advocaat te Parijs, de Franse regering en de Commissie ter terechtzitting van 23 maart 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 mei 1994,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 15 juni 1993, ingekomen bij het Hof op 24 juni daaraanvolgend, heeft de Franse Cour de cassation (chambre commerciale) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 5, 86 en 90, lid 1, alsmede de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag en over de uitlegging van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen (PB 1977, L 206, blz. 8) en van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting (PB 1987, L 167, blz. 54).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen société civile agricole du Centre d' insémination de la Crespelle (hierna: "Centre de la Crespelle") en Coopérative d' élevage et d' insémination artificielle du département de la Mayenne (hierna: "Coopérative de la Mayenne").

3 In Frankrijk is de kunstmatige inseminatie van dieren met name geregeld bij de veeteeltwet van 28 december 1966 (wet nr. 66-1005; JORF 1966, blz. 11619). Op grond van artikel 5, eerste alinea, van die wet is voor de exploitatie van kunstmatige-inseminatiestations een erkenning vereist. Die bepaling onderscheidt inseminatiestations die zijn belast met de produktie van sperma, en die welke voor het inbrengen van sperma zorgen, zonder echter uit te sluiten dat één station beide soorten activiteiten tegelijkertijd verricht. De werkzaamheden van produktiestations bestaan in het houden van een stal mannelijke fokdieren, de zorg voor de uitvoering van het nakomelingenonderzoek alsmede in het afnemen, behandelen, bewaren en leveren van sperma. De werkzaamheden van de inseminatiestations bestaan in het insemineren van vrouwelijke dieren of, wanneer de inseminatie wordt verricht door daartoe bevoegde veehouders, de controle daarvan.

4 Voormelde wet van 1966 bepaalt voorts, dat elk inseminatiestation een rayon bedient waarbinnen het als enige tot optreden bevoegd is (artikel 5, vierde alinea). Indien een dergelijk rayon wordt toegewezen aan een landbouwcooeperatie, moet deze niet-aangesloten veehouders als gebruikers accepteren (artikel 5, zesde alinea).

5 Volgens diezelfde wet betrekken de inseminatiestations die niet tegelijkertijd produktiestation zijn, de fokdieren of het sperma bij het of de produktiestations waarmee zij een bevoorradingscontract hebben afgesloten. De veehouders in het rayon van een inseminatiestation kunnen dit station verzoeken hen te voorzien van sperma afkomstig van produktiestations van hun keuze (artikel 5, vijfde alinea), doch de uit die keuze voortvloeiende extra kosten komen ten laste van de gebruikers.

6 Op dit moment bestaan er op het Franse grondgebied binnen Europa 51 inseminatiestations en 23 erkende produktiestations, waarvan er slechts drie eveneens zijn erkend als inseminatiestation. Alle inseminatiestations in Frankrijk zijn opgezet in de vorm van een landbouwcooeperatie. Op vier na zijn alle stations lid van de UNCEIA (Union nationale des coopératives agricoles d' élevage et d' insémination artificielle), de enige organisatie op Frans grondgebied waarin produktie- en inseminatiestations zijn verenigd. Volgens artikel 7 van de statuten verplicht de aansluiting bij de UNCEIA haar leden om exclusief gebruik te maken van haar diensten. Volgens artikel 29 van die statuten zijn de besluiten van de algemene vergadering van de UNCEIA voor alle leden bindend, ook voor diegenen die niet aanwezig zijn of hebben tegengestemd.

7 De invoer in Frankrijk van sperma van runderen is geregeld bij een besluit van de Minister van Landbouw van 17 april 1969 (JORF van 30.4.1969, blz. 4349), gewijzigd bij een ander besluit van 24 januari 1989, betreffende de exploitatievergunningen voor kunstmatige-inseminatiestations (JORF van 31.1.1989, blz. 1469). Volgens artikel 2 van laatstgenoemd besluit mag elke onderdaan van een Lid-Staat vrij sperma invoeren, op voorwaarde dat dit afkomstig is van door het Ministerie van Landbouw geselecteerde produktiestations en van stieren die voldoen aan de zooetechnische en veterinairrechtelijke voorwaarden, als bepaald in de Franse en de communautaire wetgeving. Ten slotte bepaalt artikel 2, dat elke particuliere marktdeelnemer die sperma invoert afkomstig uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap, dit sperma moet leveren aan een erkend inseminatie- of produktiestation. In het gekozen station kan hij een voorraad ingevoerd sperma aanhouden.

8 In het gemeenschapsrecht bepalen artikel 2, tweede streepje, van richtlijn 77/504 en artikel 2, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 87/328, dat de Lid-Staten erop toezien dat de intracommunautaire handel in sperma en bevruchte eicellen van raszuivere fokrunderen niet wordt verboden, beperkt of belemmerd om zooetechnische redenen. Op grond van artikel 3 van eerstgenoemde richtlijn diende de Raad vóór 1 juli 1980 de communautaire bepalingen vast te stellen voor de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, daaronder begrepen het gebruik van hun sperma; dit is gebeurd bij richtlijn 87/328.

9 Artikel 4 van laatstgenoemde richtlijn verplicht de Lid-Staten erop toe te zien, dat voor het intracommunautaire handelsverkeer het sperma van raszuivere stieren wordt verzameld, behandeld en opgeslagen in een officieel erkend centrum voor kunstmatige inseminatie. Volgens de vierde en zevende overweging van de considerans kan ter voorkoming van elke achteruitgang van de fokwaarde worden volstaan met het voorschrift, dat het sperma afkomstig moet zijn van officieel erkende centra voor kunstmatige inseminatie van andere Lid-Staten.

Deze richtlijn is aangevuld bij richtlijn 91/174/EEG van de Raad van 25 maart 1991 inzake zooetechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de richtlijnen 77/504/EEG en 90/425/EEG (PB 1991, L 85, blz. 37).

11 Ten slotte zijn in artikel 3 van richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijk voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan (PB 1988, L 194, blz. 10), de veterinairrechtelijke voorwaarden opgenomen waaraan sperma moet voldoen dat tot het intracommunautaire handelsverkeer is toegelaten. Deze richtlijn is gewijzigd bij richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zooetechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB 1990, L 224, blz. 29).

12 Blijkens de stukken houdt Centre de la Crespelle sinds 1961 een depot van sperma van runderen, waarmee het in een deel van het departement Mayenne inseminaties verricht. Coopérative de la Mayenne, die in die regio sinds 1970 uitsluitende rechten bezit, dagvaardde Centre de la Crespelle voor het Tribunal de grande instance de Rennes wegens inbreuk op die rechten. Het Tribunal veroordeelde Centre de la Crespelle bij vonnis van 25 juni 1991. Nadat dit vonnis was bekrachtigd door de Cour d' appel de Rennes, stelde Centre de la Crespelle cassatieberoep in, stellende dat het Franse exploitatiestelsel voor insemiatiestations in strijd met bepaalde verdragsbepalingen was.

13 Twijfelend over de uitlegging van het gemeenschapsrecht heeft de Cour de Cassation het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Verzetten de bepalingen van de artikelen 5, 86 en 90, lid 1, EEG-Verdrag zich ertegen, dat bij een nationale wettelijke regeling als in casu aan de orde is, kunstmatige-inseminatiestations worden opgericht, die binnen een bepaald rayon bij uitsluiting bevoegd zijn en die extra kosten in rekening mogen brengen, wanneer de veehouders in het rayon waarbinnen het station over een uitsluitende bevoegdheid beschikt, de levering van sperma vragen afkomstig van erkende produktiestations van hun keuze?

2) Verzetten de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, artikel 2 van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen, en artikel 4 van richtlijn 87/328/EEG van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, zich tegen een nationale regeling als die welke thans aan de orde is, die marktdeelnemers die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, verplicht dit aan een erkend station voor kunstmatige inseminatie of produktie te leveren?"

De eerste vraag

14 Met de eerste vraag stelt de verwijzende rechter in wezen twee verschillende problemen aan de orde. Om te beginnen vraagt hij, of de artikelen 5, 86 en 90, lid 1, EEG-Verdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan, dat een Lid-Staat erkende stations voor de inseminatie van rundersperma in een afgebakend gebied bepaalde uitsluitende rechten verleent. Vervolgens vraagt hij, of die bepalingen zich ertegen verzetten, dat wanneer veehouders in het rayon waarbinnen een erkend station over een uitsluitende bevoegdheid beschikt, dit station vragen sperma te leveren afkomstig van een produktiestation van hun keuze, het station hun de extra kosten in rekening brengt die uit hun keuze kunnen voortvloeien.

Het eerste onderdeel van de eerste vraag

15 Wat de betrokken verdragsbepalingen betreft zij om te beginnen opgemerkt, dat artikel 5 de Lid-Staten verplicht hun communautaire verplichtingen loyaal na te komen. Volgens vaste rechtspraak kan van een autonome toepassing van die bepaling echter geen sprake zijn, wanneer de betrokken situatie wordt beheerst door een specifieke bepaling van het Verdrag, zoals in casu het geval is (zie arrest van 11 maart 1992, gevoegde zaken C-78/90 tot en met C-83/90, Compagnie commerciale de L' Ouest e.a., Jurispr. 1992, blz. I-1847, r.o. 19). De vraag moet derhalve worden onderzocht in het licht van de artikelen 90, lid 1, en 86 van het Verdrag.

16 Artikel 90, lid 1, bepaalt, dat de Lid-Staten met betrekking tot de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel nemen of handhaven welke in strijd is met de regels van het Verdrag, met name die bedoeld in de artikelen 7 en 85 tot en met 94.

17 In het onderhavige geval worden aan de inseminatiestations uitsluitende rechten toegekend door de nationale wetgeving: hun exploitatie is immers aan een vergunning gebonden en elk station verzorgt exclusief een bepaald rayon. Doordat aldus ten gunste van die ondernemingen een aantal naast elkaar liggende monopolies wordt gecreëerd die weliswaar territoriaal begrensd zijn, doch in hun totaliteit het gehele grondgebied van een Lid-Staat beslaan, doen die nationale bepalingen een machtspositie ontstaan op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 86 van het Verdrag.

18 Het creëren van een machtspositie door de verlening van een uitsluitend recht in de zin van artikel 90, lid 1, is als zodanig niet onverenigbaar met artikel 86 EEG-Verdrag. Een Lid-Staat handelt pas in strijd met de in deze twee artikelen vervatte verbodsbepalingen, wanneer de betrokken onderneming door de enkele uitoefening van het haar toegekende uitsluitend recht misbruik van haar machtspositie maakt (zie arresten van 23 april 1991, zaak C-41/90, Hoefner en Elser, Jurispr. 1991, blz. I-1979, r.o. 29, en, laatstelijk, van 10 december 1991, zaak C-179/90, Merci convenzionali porto di Genova, Jurispr. 1991, blz. I-5889, r.o. 17).

19 In casu bestaat het gestelde misbruik in de exorbitant hoge prijzen die de inseminatiestations berekenen.

20 Er moet dus worden onderzocht, of het gestelde misbruik het rechtstreekse gevolg van de wet is. De wet nu bepaalt enkel, dat de inseminatiestations van veehouders die hun verzoeken sperma te leveren afkomstig van andere produktiestations, betaling kunnen verlangen van de uit die keuze voortvloeiende extra kosten.

21 Ook al laat een dergelijke bepaling het aan de inseminatiestations over om die kosten te bepalen, zij brengt hen er echter niet toe om een onevenredig hoge kostenvergoeding te verlangen en op die manier misbruik van hun machtspositie te maken.

22 Mitsdien moet op dit onderdeel van de vraag worden geantwoord, dat de artikelen 90, lid 1, en 86 EEG-Verdrag zich er niet tegen verzetten, dat een Lid-Staat aan erkende stations voor de inseminatie van sperma van runderen binnen een bepaald rayon uitsluitende rechten verleent.

Het tweede onderdeel van de eerste vraag

23 Artikel 5, vijfde alinea, van de Franse veeteeltwet van 28 december 1966 (wet nr. 66-1005) bepaalt, dat veehouders in het rayon van een inseminatiestation dit station kunnen verzoeken, hen te voorzien van sperma afkomstig van een produktiestation van eigen keuze, en dat de uit die keuze voortvloeiende extra kosten ten laste van de gebruikers komen.

24 Artikel 86 nu verbiedt, dat de stations bij de zelfstandige uitoefening van hun economische activiteit misbruik maken van hun machtspositie.

25 Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, is er sprake van misbruik van machtspositie, wanneer een onderneming met een administratief monopolie voor haar diensten een overdreven hoge prijs toepast in verhouding tot de economische waarde van de verrichte prestatie (zie arresten van 13 november 1975, zaak 26/75, General Motors, Jurispr. 1975, blz. 1367, r.o. 12, en 11 november 1986, zaak 226/84, British Leyland, Jurispr. 1986, blz. 3263, r.o. 27).

26 De erkende stations zouden eveneens misbruik van hun machtspositie maken, indien zij de gebruikers hogere kosten berekenden dan de extra kosten die zij daadwerkelijk hebben gemaakt om het op verzoek van een gebruiker uit een andere Lid-Staat ingevoerde sperma te verkrijgen en tot aan de inseminatie te bewaren.

27 Uit het voorgaande volgt, dat artikel 86 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het zich niet ertegen verzet, dat inseminatiestations die binnen een bepaald rayon bij uitsluiting bevoegd zijn, gebruikers die hun verzoeken sperma te leveren afkomstig van produktiestations van andere Lid-Staten, extra kosten in rekening brengen, mits die kosten daadwerkelijk door de inseminatiestations zijn gemaakt om aan het verzoek van die gebruikers te voldoen.

De tweede vraag

28 Voor de beantwoording van de tweede vraag van de verwijzende rechter, over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag alsmede van de richtlijnen 77/504 en 87/328, zij eraan herinnerd dat, gelijk het Hof steeds heeft geoordeeld (zie, in de eerste plaats, arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837), als maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking moet worden beschouwd iedere handelsregeling van de Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren.

29 Een regeling van een Lid-Staat die particuliere marktdeelnemers die op zijn grondgebied rundersperma afkomstig uit een andere Lid-Staat invoeren, verplicht om het tegen betaling te bewaren bij een erkend station met een exclusieve concessie voor de opslag en de inseminatie van sperma, vormt een dergelijke belemmering van de invoer. Omdat dit vereiste geldt voor het stadium dat onmiddellijk volgt op de invoer en voor de importeurs een economische last betekent, kan het de omvang van de invoer beperken.

30 Artikel 36 EEG-Verdrag bepaalt, dat een uitzondering wordt gemaakt op het verbod van beperkingen van de invoer, uitvoer of doorvoer, wanneer dergelijke maatregelen gerechtvaardigd zijn uit hoofde van onder meer de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren (zie arrest van 15 december 1976, zaak 35/76, Simmenthal, Jurispr. 1976, blz. 1871, r.o. 18).

31 Het is echter vaste rechtspraak, dat wanneer met toepassing van artikel 100 EEG-Verdrag communautaire richtlijnen de harmonisatie voorschrijven van maatregelen die nodig zijn ter bescherming van onder meer de gezondheid van mens en dier, en communautaire procedures instellen voor het toezicht op de naleving daarvan, het beroep op artikel 36 niet meer gerechtvaardigd is en de harmonisatierichtlijn het kader vormt waarbinnen voortaan de geëigende controles moeten worden uitgevoerd en de beschermende maatregelen moeten worden getroffen (zie arresten van 5 oktober 1977, zaak 5/77, Tedeschi, Jurispr. 1977, blz. 1555, r.o. 35; 5 april 1979, zaak 148/78, Ratti, Jurispr. 1979, blz. 1629, r.o. 36; 8 november 1979, zaak 251/78, Denkavit, Jurispr. 1979, blz. 3369, r.o. 14, en 20 september 1988, zaak 190/87, Moormann, Jurispr. 1988, blz. 4689, r.o. 10).

32 Zich baserend op deze rechtspraak, rechtvaardigt de Franse regering de regeling enerzijds met de noodzaak, de rundveestapel genetisch te verbeteren, en anderzijds met sanitaire overwegingen.

33 Wat de redenen betreft die verband houden met de genetische verbetering van de rundveestapel zij eraan herinnerd, dat richtlijn 87/328, die de zooetechnische belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen wil opheffen, de Lid-Staten in artikel 2, lid 1, verplicht, elke belemmering op te heffen van de toelating en het gebruik op hun grondgebied van sperma van runderen dat uit andere Lid-Staten onder de in artikel 4 genoemde voorwaarden wordt ingevoerd (zie r.o. 9 hierboven). Voorts bepaalt artikel 2 van richtlijn 91/174, dat de handel in sperma van rasdieren niet om genealogische redenen mag worden verboden, beperkt of belemmerd. Uit deze bepalingen volgt, dat de zooetechnische en genealogische voorwaarden op communautair vlak volledig zijn geharmoniseerd.

34 De sanitaire aspecten zijn het voorwerp van richtlijn 88/407, die volgens artikel 1 ervan van toepassing is op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan uit derde landen. Artikel 3 van de richtlijn en bijlage C erbij, die de algemene voorwaarden voor het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen regelen, bevatten alleen nadere bepalingen over de verkrijging en de behandeling van het sperma in de Lid-Staat van uitvoer en over het vervoer naar het bestemmingsland. Geen enkele bepaling van de richtlijn heeft dus betrekking op de opslag of het gebruik van sperma in het bestemmingsland.

35 De sanitaire voorwaarden in het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen zijn derhalve, wat het bestemmingsland van het sperma betreft, op communautair vlak nog niet volledig geharmoniseerd. De Lid-Staten kunnen zich derhalve geldig beroepen op sanitaire redenen om het vrije verkeer van sperma van runderen te belemmeren, voor zover de beperkingen van het intracommunautaire handelsverkeer evenredig zijn aan het beoogde doel.

36 Voor de beoordeling van de vraag, of de beperkende gevolgen van de betrokken regeling op het intracommunautaire handelsverkeer niet verder gaan dan ter bereiking van het beoogde doel noodzakelijk is, moet worden nagegaan, of die gevolgen rechtstreeks, indirect of enkel hypothetisch zijn en of zij de handel in ingevoerde produkten niet meer belemmeren dan die in nationale produkten (zie arrest van 16 december 1992, zaak C-169/91, B & Q, Jurispr. 1992, blz. I-6635, r.o. 15).

37 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat op grond van artikel 2, lid 3, van het Franse besluit van 24 januari 1989 alleen ingevoerd sperma moet worden opgeslagen bij erkende stations. Volgens de toelichting van de Franse regering ter terechtzitting, die door de andere interveniënten niet is bestreden, heeft het monopolie van de inseminatiestations echter een soortgelijke verplichting tot gevolg voor op Frans grondgebied verkregen sperma, omdat alleen die stations in Frankrijk sperma mogen produceren en opslaan.

38 Wat de praktische gevolgen betreft van de verplichting tot opslag van sperma kan niet worden uitgesloten, dat ook al geldt die beperking zonder onderscheid voor nationale en ingevoerde produkten, laatstgenoemde produkten worden benadeeld ten opzichte van de nationale produktie. Aangezien in de nationale wetgeving in casu niets is geregeld over de opslagvoorwaarden, met name over de prijs die de importeur het erkende station moet betalen, en die prijs gewoonlijk forfaitair wordt vastgesteld, is er geen enkele bepaling die de erkende stations belet om bij de opslag van door particulieren ingevoerd sperma voorwaarden toe te passen die in geen verhouding staan tot deze prestatie.

39 De vraag of de werking van de erkende stations wat de voorwaarden voor de opslag van sperma betreft, in de praktijk leidt tot discriminatie van het ingevoerde produkt, is een feitelijke vraag waarover de nationale rechter heeft te beslissen.

40 Mitsdien moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, te zamen beschouwd, artikel 2 van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen, en artikel 4 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die marktdeelnemers die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, de verplichting oplegt dit aan een erkend inseminatie- of produktiestation te leveren.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

10 De kosten door de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Franse Cour de cassation bij arrest van 15 juni 1993 gestelde prejudiciële vragen, verklaart voor recht:

1) De artikelen 90, lid 1, en 86 EEG-Verdrag verzetten zich er niet tegen, dat een Lid-Staat aan erkende stations voor de inseminatie van sperma van runderen in een afgebakend rayon bepaalde uitsluitende rechten verleent.

2) Artikel 86 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich niet ertegen verzet, dat inseminatiestations die binnen een bepaald rayon bij uitsluiting bevoegd zijn, gebruikers die hun verzoeken sperma te leveren afkomstig van produktiestations van andere Lid-Staten, extra kosten in rekening brengen, mits die kosten daadwerkelijk door de inseminatiestations zijn gemaakt om aan het verzoek van die gebruikers te voldoen.

3) De artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, te zamen beschouwd, artikel 2 van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen, en artikel 4 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die marktdeelnemers die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, de verplichting oplegt dit aan een erkend inseminatie- of produktiestation te leveren.