61993C0447

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 29 juni 1994. - NICOLAS DREESSEN TEGEN CONSEIL NATIONAL DE L'ORDRE DES ARCHITECTES. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: CONSEIL D'APPEL D'EXPRESSION FRANCAISE DE L'ORDRE DES ARCHITECTES - BELGIE. - ERKENNING VAN TITELS OP HET GEBIED VAN DE ARCHITECTUUR. - ZAAK C-447/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-04087


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. Het Hof wordt voor de derde maal(1) verzocht om uitlegging van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma' s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten(2) (hierna: de "richtlijn").

2. Zoals men weet, bevat de richtlijn twee reeksen bepalingen betreffende de "diploma' s, certificaten en andere titels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur". De eerste ° onder hoofdstuk II ° is gewijd aan het commune recht van de uitoefening van het beroep. De tweede ° onder hoofdstuk III ° organiseert de overgangsregeling.

3. Wat het commune recht betreft, somt de richtlijn niet de diploma' s op, die de Lid-Staten moeten erkennen. Zij beperkt zich ertoe de criteria inzake de inhoud (artikel 3) en de duur (artikel 4) van de opleiding te bepalen, waaraan die diploma' s moeten voldoen om in de andere Lid-Staten dan die van afgifte te worden erkend. Elk van die staten moet de lijst van de diploma' s die volgens hem aan die criteria voldoen, alsook de instellingen en autoriteiten die ze afgeven, meedelen en bijwerken. De lijsten en bijwerkingen moeten door de Commissie worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en kunnen, nadat een Raadgevend comité ad hoc is ingeschakeld, voor het Hof van Justitie worden betwist.

4. Tegenover het open stelsel van de regeling van commuun recht staat een gesloten stelsel van de regeling van overgangsrecht die de toegang tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur "uit hoofde van verworven rechten of bestaande nationale bepalingen" beheerst.

5. De richtlijn heeft hier rekening willen houden met de situatie van de gemeenschapsonderdanen die bepaalde diploma' s hebben behaald of binnenkort zullen behalen, "ook al voldoen zij niet aan de minimumeisen" ° dat wil zeggen aan alle criteria ° "van de in hoofdstuk II bedoelde titels".(3) In artikel 11 volgt dan een lijst van die diploma' s, uitputtend opgesomd en verbindend voor iedere Lid-Staat, aangezien deze de vermelde diploma' s "erkent"(4), hetgeen elke procedure van betwisting uitsluit. Zoals het Hof in het arrest Bauer(5) opmerkte,

"[moeten de] Lid-Staten (...) mitsdien deze diploma' s erkennen zonder na te gaan of zij voldoen aan de in hoofdstuk II van de richtlijn gestelde criteria".(6)

6. Omdat zij een op verworven rechten berustend overgangsstelsel organiseren, omdat zij de Lid-Staten, zonder mogelijke betwisting van hun kant, verplichten op hun grondgebied bepaalde door andere Lid-Staten afgegeven diploma' s te erkennen, ook al voldoen zij niet aan minimumeisen, en omdat die diploma' s beperkend worden opgesomd, moeten de bepalingen van hoofdstuk III restrictief worden uitgelegd.

7. Maar er is meer. De in artikel 11 vermelde diploma' s zijn nationale titels. Te hunnen opzichte creëert dat artikel ° anders dan de artikelen 3 en 4 ° geen communautaire begrippen. Het beperkt zich ertoe, aan nationale begrippen een communautair gevolg te verbinden.

8. Dit beperkt nog de uitleggingsbevoegdheid van het Hof. Men mag immers niet vergeten, dat de richtlijn de vrucht is van een lange voorbereiding, waarvan men zegt dat zij achttien jaar heeft geduurd. Alles wijst erop, dat zij aanleiding heeft gegeven tot precieze en strakke onderhandelingen tussen gemeenschapsinstellingen en Lid-Staten.

9. Er kan dus geen sprake van zijn, onder het mom van uitlegging, en dan nog met betrekking tot een begrip van nationaal recht, de door de gemeenschapswetgever opgestelde lijsten van nationale diploma' s uit te breiden. Elk ander standpunt zou erop neerkomen, dat men zich in de plaats van die wetgever stelt.

10. Dat zijn de regels die het Hof volgens mij moet volgen bij de uitlegging van de bepalingen van hoofdstuk III, dus van de artikelen 13 tot en met 15 van de richtlijn. Ik vond het nodig erbij stil te staan, omdat die bepalingen de maatstaf zijn waarnaar de situatie van Dreessen, verzoeker in het hoofdgeding, moet worden beoordeeld.

11. Deze laatste, die de Belgische nationaliteit heeft en in België woont, behaalde op 16 februari 1966 in Duitsland het diploma van algemeen bouwkundig ingenieur ("Ingenieur fuer Hochbau, Abteilung allgemeiner Hochbau"), afgegeven door de Staatliche Ingenieurschule fuer Bauwesen Aachen.

12. Hij werkte van augustus 1966 tot december 1991 als loontrekkende bij verschillende architectenbureaus en verzocht, na het faillissement van zijn laatste werkgever, op 12 december 1991 om inschrijving op het tableau van de Orde van Architecten van de provincie Luik. Deze inschrijving werd hem op 29 april 1993 door de Nationale Raad van de Orde van Architecten geweigerd, op grond dat zijn diploma niet overeenkwam met een van die waarop de richtlijn doelt.

13. Dreessen betwistte deze beslissing voor de Franstalige Raad van Beroep van de Orde van Architecten, die het Hof verzoekt het begrip "afdeling 'Architektur/Hochbau' " in artikel 11 van de richtlijn uit te leggen en te zeggen "of een in 1966 door de afdeling 'Allgemeiner Hochbau' van de 'Staatliche Ingenieurschule fuer Bauwesen Aachen' voor de toepassing (...)" van hetzelfde artikel "met een door de afdeling 'Architektur' afgegeven diploma moet worden gelijkgesteld".

14. Het belang van de hier aan het Hof gestelde vraag is duidelijk: hoort het diploma van Dreessen in de opsomming van artikel 11 thuis, dan is België verplicht het te erkennen.

15. Al aanstonds zij erop gewezen, dat het niet aan het Hof staat, rechtstreeks het tweede onderdeel van deze vraag te beantwoorden. Het is immers de rechter a quo die dat moet doen, in het licht van de uitlegging die het Hof van de relevante gemeenschapsbepaling zal hebben gegeven.

16. Blijkens de bewoordingen van de vraag tracht de Raad van Beroep te bepalen, of het diploma van Dreessen als één van die bedoeld in het derde of het vierde streepje van artikel 11, sub a, kan worden beschouwd.

17. Met betrekking tot het derde streepje zal mijn uiteenzetting kort zijn. Men zal opmerken, dat Dreessen er in zijn opmerkingen slechts op wijst, dat de "Ingenieurschule" die hem zijn diploma heeft afgegeven een "Fachhochschule" in de zin van de richtlijn is geworden. Doch ook dan blijft het een feit, dat het diploma, om in België te worden erkend, zou moeten zijn afgegeven door de afdeling architectuur, hetgeen Dreessen niet beweert.

18. In werkelijkheid draait de discussie om het vierde streepje van artikel 11, sub a, van de richtlijn.

19. Deze laatste bepaling schrijft de erkenning door de Lid-Staten voor, van de "certificaten (' Pruefungszeugnisse' ) die vóór 1 januari 1973 zijn afgegeven door de afdeling architectuur van de 'Ingenieurschulen' (...)"

20. Het diploma van Dreessen dateert van vóór 1 januari 1973. Het is door een "Ingenieurschule" afgegeven. Dat neemt niet weg dat het niet van de afdeling "Architektur", maar van de afdeling "Allgemeiner Hochbau" uitgaat.

21. Weliswaar legt Dreessen attesten over van de Orde van Architecten van het Land Nordrhein-Westfalen en van het Ministerie van Wetenschap en Onderzoek van dat Land, die verklaren dat zijn diploma aan de voorwaarden van artikel 11, sub a, vierde streepje, voldoet. Die autoriteiten kunnen echter evenmin als het Hof de bepalingen van de richtlijn uitbreiden, zonder zich in de plaats van de gemeenschapswetgever te stellen.

22. Bijgevolg kan, wanneer een vóór 1 januari 1973 door een "Ingenieurschule" afgegeven diploma niet door een afdeling architectuur is afgegeven, de houder ervan zich niet uit dien hoofde op artikel 11, sub a, vierde streepje, beroepen.

23. Er is betoogd, dat de "Ingenieurschulen" vóór 1973 niet over een afdeling architectuur beschikten, zodat, om die bepaling zin te geven, een diploma als aan betrokkene afgegeven, in aanmerking moest worden genomen.

24. Dit argument is niet overtuigend. Weliswaar moet elke gemeenschapsbepaling een betekenis hebben. Zoals gezegd, moet echter in hoofdstuk III worden onderscheiden hetgeen tot het communautaire behoort ° zoals het navolgende voorschrift van artikel 10: "Elke Lid-Staat erkent (...)", alsook het uitputtende karakter van de opsomming in artikel 11 ° en hetgeen, zoals de in die bepaling bedoelde diploma' s, onder categorieën van nationaal recht valt.

25. Of de "Ingenieurschulen" vóór 1973 al dan niet over afdelingen architectuur beschikten, is wellicht essentieel voor de oplossing van het hoofdgeding, doch onverschillig wat de taak van het Hof betreft. Indien die benaming onjuist of onvolledig was, had de betrokken Lid-Staat, dat wil zeggen de Bondsrepubliek Duitsland, pogingen in het werk moeten stellen om rectificatie of aanvulling van de richtlijn op dit punt te verkrijgen.

26. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de Commissie verklaard, dat dit niet was geprobeerd. Het Hof kan zich niet door een extensieve uitlegging van een restrictieve bepaling en zelfs door de analyse van een nationaal begrip in de plaats van de gemeenschapswetgever of de betrokken Lid-Staat stellen.

27. Voor de Raad van Beroep beriep Dreessen zich op een andere bepaling van de richtlijn, namelijk artikel 12 dat luidt als volgt:

"Onverminderd artikel 10 erkent elke Lid-Staat, door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma' s, certificaten en andere titels van architect,

° de attesten die aan onderdanen van de Lid-Staten zijn afgegeven door de Lid-Staten die op het ogenblik van de kennisgeving van deze richtlijn een regeling kennen voor de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, en waaruit blijkt dat de houder ervan de toelating heeft gekregen de beroepstitel van architect te voeren vóór de tenuitvoerlegging van de richtlijn en dat hij in het kader van deze regeling daadwerkelijk de betrokken werkzaamheden heeft uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de afgifte van die attesten;

° (...)"(7)

28. Erop wijzend, dat Dreessen volgens zijn conclusies sedert het behalen van zijn diploma zijn beroepsactiviteiten uitsluitend in België heeft uitgeoefend, was de rechter a quo van oordeel, dat betrokkene zich niet op artikel 12 kon beroepen. Hij heeft het Hof dus niet om uitlegging van deze bepaling verzocht.

29. In zijn opmerkingen komt verzoeker in het hoofdgeding op deze laatste bepaling terug, en verzoekt hij het Hof zich erover uit te spreken om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven.

30. Zoals deze laatste ben ik van mening, dat artikel 12 irrelevant is in een situatie als de onderhavige.

31. Weliswaar verplicht die bepaling iedere Lid-Staat gevolg te geven aan een door een andere Lid-Staat aan een gemeenschapsonderdaan afgegeven attest betreffende de uitoefening door die onderdaan van een werkzaamheid van architect gedurende een bepaalde periode, maar een dergelijk attest ° de verwijzing naar "deze regeling"(8) bewijst het ° kan slechts betrekking hebben op de werkzaamheid uitgeoefend op het grondgebied van de staat die het afgeeft.

32. Een gemeenschapsonderdaan die zijn beroepsactiviteiten uitsluitend in een Lid-Staat heeft uitgeoefend, kan zich dus niet op een eventueel door een andere Lid-Staat afgegeven attest betreffende dergelijke werkzaamheden beroepen.

33. Mitsdien concludeer ik dat het Hof voor recht verklaart:

"Op richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma' s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, kan slechts een beroep worden gedaan door de gemeenschapsonderdanen die houder zijn van de diploma' s, certificaten en andere titels die in die bepaling uitdrukkelijk en beperkend worden opgesomd. Bijgevolg moet een vóór 1 januari 1973 door een 'Ingenieurschule' afgegeven certificaat, om door een Lid-Staat te worden erkend, door een afdeling architectuur zijn afgegeven."

(*) Oorspronkelijke taal: Frans.

(1) ° Arresten van 21 januari 1992 (zaak C-310/90, Egle, Jurispr. 1992, blz. I-177) en 8 april 1992 (zaak C-166/91, Bauer, Jurispr. 1992, blz. I-2797).

(2) ° PB 1985, L 223, blz. 15.

(3) ° Artikel 10.

(4) ° Ibidem.

(5) ° Reeds aangehaald, zie voetnoot 1.

(6) ° R.o. 9.

(7) ° Eigen cursivering.

(8) ° Eigen cursivering.