61993C0355

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 12 juli 1994. - HAYRIYE EROGLU TEGEN LAND BADEN-WUERTTEMBERG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: VERWALTUNGSGERICHT KARLSRUHE - DUITSLAND. - ASSOCIATIEOVEREENKOMST EEG-TURKIJE - BESLUIT VAN ASSOCIATIERAAD - VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS - RECHT VAN VERBLIJF. - ZAAK C-355/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05113


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. Naar aanleiding van de arresten Sevince(1) en Kus(2) heeft het Verwaltungsgericht Karlsruhe twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980, in het leven geroepen bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, ondertekend te Ankara op 12 september 1963(3) (hierna: "de Associatieovereenkomst").(4)

2. In deze Associatieovereenkomst komen "de Overeenkomstsluitende Partijen (onder meer) overeen zich te laten leiden door de artikelen 48, 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap, teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers (tussen de Overeenkomstsluitende Partijen) tot stand te brengen".(5) Artikel 36 van het aanvullend protocol stelt termijnen voor de gelijdelijke totstandbrenging van dat vrije verkeer; daartoe bepaalt de Associatieraad de nodige regels.

3. De artikelen 6 en 7 van besluit nr. 1/80 "betreffende de ontwikkeling van de Associatie" (hierna: "het besluit") luiden als volgt:

"Artikel 6

1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:

° na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;

° na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;

° na vier jaar legale arbeid, in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.

(...)

Artikel 7

Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:

° hebben het recht om ° onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang ° te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste drie jaar aldaar legaal wonen;

° hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen.

Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe lang zij in de betreffende Lid-Staat wonen, in die Lid-Staat op ieder arbeidsaanbod reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken Lid-Staat heeft gewerkt."

4. Deze bepalingen staan centraal in de onderhavige zaak.

5. Vooraf wil ik twee opmerkingen maken.

6. Om te beginnen is het vaste rechtspraak(6), dat het Hof bevoegd is "(...) om zich op basis van artikel 177 van het Verdrag uit te spreken over de uitlegging van de besluiten van een bij een associatieovereenkomst in het leven geroepen orgaan dat de tenuitvoerlegging van die overeenkomst dient te verzekeren".(7) Op dit punt verwijs ik naar mijn conclusie in de zaken Sevince(8) en Kus.(9)

7. Voorts moet de werkingssfeer van de artikelen 6 en 7 van het besluit nauwkeurig worden gepreciseerd. Het gaat om de bepaling van het juridisch statuut van een Turks onderdaan die naar nationaal recht reeds houder is van een arbeidsvergunning en ° voor zover nodig ° van een recht van verblijf, daar hij tot de legale arbeidsmarkt behoort.(10) De voorwaarden waaronder de belanghebbende een inreis- en verblijfsrecht in het gastland heeft gekregen worden immers uitsluitend door het nationale recht bepaald.

8. De verwijzende rechter verzoekt het Hof om een uitlegging in de volgende context.

9. De heer Eroglu werkt en woont sedert 1976 ononderbroken in de Bondsrepubliek Duitsland. Zijn dochter, H. Eroglu, verzoekster in het hoofdgeding, is geboren in 1960 en is in april 1980 naar haar vader in Duitsland gekomen. Zij studeerde economie aan de universiteit te Hamburg en behaalde in 1987 haar universitair diploma. In oktober 1989 verhuisde zij naar de Kreis Neckar-Odenwald. Van 1 maart 1990 tot 15 april 1991 werkte zij in het kader van een hotelproject voor de firma B. te Hardheim. Daarna verrichtte zij een praktijk-stage bij die firma. Van 15 april 1992 tot 18 mei 1992 werkte zij als stagiair (marketing assistente) bij de firma F. te Tauberbischofsheim.

10. Wat het recht van verblijf van Eroglu betreft, werden haar slechts tijdelijke vergunningen afgegeven, teneinde haar in eerste instantie in staat te stellen haar studie te voltooien en vervolgens bij firma B. en nadien bij de firma F. te werken.

11. Wat van haar arbeidsvergunning betreft, werd haar toegestaan om van 6 februari 1990 tot 14 januari 1991 en van 25 april 1991 tot 1 maart 1992 een bepaalde beroepsactiviteit uit te oefenen, namelijk die van commerciële directie-assistente en die van marketing assistente. Van 15 januari 1991 tot 14 april 1991 was haar arbeidsvergunning beperkt tot de activiteit van stagiair.

12. Op 24 februari 1992 vroeg Eroglu een verblijfsvergunning aan om bij haar laatste werkgever te kunnen blijven werken; op 27 juli 1992 wees het Landratsamt die aanvraag af.

13. Haar bezwaarschrift tegen die afwijzing werd op 22 april 1993 door het Regierungspraesidium Karlsruhe afgewezen op grond dat zij aan artikel 6, lid 1, eerste streepje, van het besluit geen een recht van verblijf kon ontlenen: zij mocht geen bezoldigde activiteit uitoefenen, behoorde niet tot de legale arbeidsmarkt en had laatstelijk geen legale arbeid in de zin van die bepaling verricht.

14. Voor het Verwaltungsgericht Karlsruhe beriep Eroglu zich op de artikelen 6, lid 1, eerste streepje, en 7, tweede alinea, van het besluit: als kind van een Turkse werknemer die sedert 1976 legale arbeid op het grondgebied van de Bondsrepubliek verricht, heeft zij het recht op ieder arbeidsaanbod te reageren.

15. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of een Turks onderdaan die zich in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding bevindt, voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, eerste streepje, om verlenging van zijn arbeidsvergunning te kunnen verkrijgen.

16. In de tweede plaats vraagt hij het Hof, of een Turks onderdaan die aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, voldoet, op grond daarvan verlenging van zijn verblijfsvergunning kan eisen.

Toepasselijkheid van artikel 6, lid 1, eerste streepje

17. Is artikel 6, lid 1, eerste streepje, van toepassing op een Turks onderdaan die

° aan een Duitse universiteit een diploma heeft behaald;

° in het bezit is van een voorwaardelijke verblijfsvergunning van twee jaar;

° een arbeidsvergunning heeft verkregen dankzij welke zij in het kader van een beroepsactiviteit of een gespecialiseerde praktijk-stage haar kennis kon verdiepen;

° gedurende een jaar bij een werkgever heeft gewerkt, daarna tien maanden bij een andere werkgever, en die opnieuw een baan krijgt aangeboden door haar eerste werkgever?

18. In het arrest Sevince erkende het Hof dat artikel 6 rechtstreekse werking in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap heeft.(11)

19. Een Turks onderdaan kan zich slechts op die bepaling beroepen, wanneer hij aan de drie volgende voorwaarden voldoet:

a) hij moet een "werknemer" in de zin van de Associatieovereenkomst zijn;

b) hij moet tot de legale arbeidsmarkt van het gastland behoren; en

c) hij moet een baan hebben en om verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever verzoeken.

20. Bezien wij achtereenvolgens deze drie voorwaarden.

- a -

21. Is een Turks onderdaan die zich in de situatie van Eroglu bevindt, een "werknemer" in de zin van de Associatieovereenkomst en het besluit?

22. Zoals bekend, bepaalt artikel 12 van de Associatieovereenkomst, dat tot titel II betreffende de overgangsfase van de Associatie behoort: "De Overeenkomstsluitende Partijen komen overeen zich te laten leiden door de artikelen 48, 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap, teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen."

23. In mijn conclusie in de zaak Kus(12) heb ik aangetoond, dat Turkse werknemers zich niet langer in dezelfde de situatie als onderdanen van andere derde landen bevinden. Artikel 8, lid 1, van het besluit verleent hun voorrang inzake tewerkstelling. Het gastland kan de verlenging van de arbeidsvergunning slechts onder de in het besluit voorziene voorwaarden weigeren, enzovoort.

24. Dat betekent daarom nog niet, dat zij gelijk te stellen zijn met werknemers uit de Gemeenschap (of thans met onderdanen van de Europese Economische Ruimte): alleen het nationale recht bepaalt de voorwaarden voor toelating tot het nationale grondgebied; hier heeft het besluit geen enkel effect. Hun recht van verblijf is beperkt tot het grondgebied van de Lid-Staat waar zij werken. Het recht op verlenging van hun arbeidsvergunning en op vrije toegang tot bezoldigde activiteiten is, aan een aantal strikte voorwaarden onderworpen, met name inzake termijnen.

25. Men kan dus niet zonder meer naar analogie concluderen, dat werknemer in de zin van de Associatieovereenkomst is, hij die aan de gemeenschapsrechtelijke definitie van dat begrip beantwoordt.

26. Zijn statuut brengt hem echter wel dicht bij die definitie.

27. Zo heeft het Hof in zijn arresten van 31 januari 1991, Kziber(13), en 20 april 1994, Yousfi(14), die de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en Marokko betroffen, het begrip werknemer in het licht van de bepalingen en de doelstellingen van die overeenkomst uitgelegd.

28. Voorts is de vrije toegang van Turkse onderdanen tot de arbeidsmarkt krachtens het besluit weliswaar aan voorwaarden inzake duur van eerste tewerkstelling, verblijfsduur en voorrang bij tewerkstelling onderworpen, doch hij wordt niet beperkt door een restrictieve definitie van het begrip werknemer, in die zin dat werknemers in opleiding of stagiairs niet onder dat begrip zouden vallen.

29. Aangezien het betrokken besluit een "op artikel 48 geïnspireerde" regeling is, die ertoe strekt "de regeling die geldt voor de werknemers en hun gezinsleden te verbeteren ten opzichte van de regeling ingesteld bij besluit nr. 2/76 van de Associatieraad"(15) en "de uitwisseling van jonge werknemers" te begunstigen(16), breidt de Associatieovereenkomst de werkingssfeer van een van de fundamentele vrijheden van de Gemeenschap, namelijk de toegang tot de arbeidsmarkt, geleidelijk uit tot Turkse onderdanen. Zij streeft dus hetzelfde doel na als het EEG-Verdrag voor gemeenschapsonderdanen.

30. Het begrip werknemer in de Associatieovereenkomst kan dus ° bij gebreke van enige aanwijzing dat het restrictief zou moeten worden uitgelegd ° niet worden uitgelegd op een wijze die sterk afwijkt van die waarop het Hof het communautaire begrip werknemer in het arrest van 21 november 1991, Le Manoir(17) heeft uitgelegd:

"het begrip werknemer in de zin van artikel 48 EEG-Verdrag (...) (heeft) een communautaire betekenis. (...) is als werknemer te beschouwen degene die reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst verricht, die niet van zo geringe omvang is dat hij louter marginaal en bijkomstig blijkt. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een beloning ontvangt."(18)

31. Het Hof leidde daaruit af, dat "het feit dat de betrokken persoon prestaties levert in het kader van een stagecontract, geen reden (is) om hem niet als een werknemer te beschouwen, mits hij reële en daadwerkelijke werkzaamheden verricht en aan het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding is voldaan".(19)

32. Derhalve ben ik van mening, dat het besluit niet aldus kan worden uitgelegd, dat een stagiair niet onder het begrip werknemer valt.

- b -

33. Wat betekent de uitdrukking "tot de legale arbeidsmarkt behoren" in de zin van het besluit?

34. Deze uitdrukking komt in de besluiten nrs. 2/76 en 1/80 verschillende keren voor.

35. In het arrest Sevince heeft het Hof deze uitdrukking op negatieve wijze uitgelegd en geoordeeld, dat daarmee niet wordt gedoeld op "(...) de situatie van een Turkse werknemer die vergunning had om arbeid te verrichten gedurende de periode waarin de tenuitvoerlegging van een beschikking houdende weigering van een verblijfsvergunning was geschorst, wanneer zijn beroep tegen die beschikking is verworpen".(20)

36. In het arrest Kus oordeelde het Hof met betrekking tot een feitelijke situatie die sterk geleek op die van het arrest Sevince, dat

"een Turkse werknemer niet aan de (in artikel 6, lid 1, derde streepje, van besluit nr. 1/80 gestelde) voorwaarde voldoet, dat hij ten minste vier jaar legale arbeid moet hebben verricht, wanneer hij deze arbeid heeft verricht in het kader van een verblijfsrecht dat hem slechts krachtens een nationale regeling was verleend, op grond waarvan hangende de procedure voor toekenning van een verblijfsvergunning een verblijf in het gastland geoorloofd is; dit geldt ook wanneer het verblijfsrecht van de betrokkene is bekrachtigd bij vonnis van een rechter in eerste aanleg, waartegen hoger beroep is ingesteld".(21)

37. Het is duidelijk, dat een Turkse werknemer geen rechten kan opbouwen in de loop van een periode tijdens welke hem slechts een precair recht van verblijf is verleend, in afwachting van de beslechting van het geschil betreffende de vraag, of hij voor een dergelijk recht in aanmerking komt, "daar anders een rechterlijke beslissing waarbij hem dat recht wordt ontzegd, volstrekt zinledig zou worden".(22)

38. "Tot de legale arbeidsmarkt behoren" betekent dus in de eerste plaats, dat de belanghebbende een onbetwist recht van verblijf moet bezitten.

39. Dit recht kan echter ratione temporis of zelfs ratione materiae tot bepaalde soorten arbeid beperkt zijn.

40. Bij werknemers van derde landen die op het grondgebied van de Lid-Staten van de Gemeenschap mogen verblijven is dit overigens meestal de regel. Een "duurzame en stabiele situatie op de arbeidsmarkt" sluit niet uit, dat die situatie tijdelijk of voorlopig is, zolang zij maar legaal is.

41. Van belang is dus, dat de werknemer zich volgens de wetgeving van het gastland in een "regelmatige" situatie bevindt.

42. In dit verband kan de verwijzende rechter niet heenstappen over het feit dat verzoekster in het hoofdgeding in het bezit was van een tot 1 maart 1992 geldige, niet-verlengbare verblijfsvergunning om als stagiair bij de firma F. te werken en dat zij een algemene arbeidsvergunning voor onbepaalde tijd bezat.

- c -

43. Staan wij hier voor het geval waarin om verlenging van een arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever wordt verzocht?

44. De Duitse regering heeft erop gewezen, dat "artikel 6, lid 1, eerste streepje, ertoe strekt te waarborgen, dat de continuïteit van een arbeidsverhouding niet wordt verhinderd doordat de arbeidsvergunning wegens redenen verband houdend met de arbeidsmarkt niet wordt verlengd".

45. De in deze tekst bedoelde verlenging van de arbeidsverhouding is aan de minst restrictieve voorwaarde onderworpen: het volstaat minstens één jaar bij dezelfde werkgever te hebben gewerkt.

46. Voor de verandering van werkgever daarentegen gelden strengere voorwaarden: drie jaar legale arbeid in hetzelfde beroep, onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang.(23)

47. Het staat evenwel vast, dat verzoekster in het hoofdgeding niet om verlenging van haar arbeidsvergunning "bij dezelfde werkgever" verzoekt, maar dat zij die verlenging aanvraagt om terug bij haar vorige werkgever te kunnen werken.

48. Dit geval valt niet onder artikel 6, lid 1, eerste streepje.

49. De omgekeerde conclusie zou erop neerkomen, dat de werknemers uit de Gemeenschap de hun bij artikel 6, lid 1, tweede streepje, verleende voorrang wordt ontzegd, enkel omdat de Turkse werknemer tevoren bij de betrokken werkgever heeft gewerkt.

Toepasselijkheid van artikel 7, tweede alinea

50. De verwijzende rechter gaat ervan uit, dat Eroglu aan de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling voldoet: zij is het kind van een Turkse werknemer, heeft in het gastland een beroepsopleiding voltooid en een van haar ouders werkt sedert ten minste drie jaar in de betrokken staat.

51. Krachtens artikel 7 heeft een dergelijk persoon, ongeacht hoe lang hij in het gastland woont, het recht aldaar op ieder arbeidsaanbod te reageren. Kan iemand die gerechtigd is te arbeiden, zich op dat recht beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te eisen?

52. Ik zal achtereenvolgens drie punten onderzoeken:

a) Heeft artikel 7, tweede alinea, rechtstreekse werking?

b) Is voor de toepassing van die bepaling noodzakelijk, dat oorspronkelijk een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging werd afgegeven?

c) Kan uit het recht op arbeid een recht van verblijf worden afgeleid?

- a -

53. In het arrest van 20 september 1987, Demirel(24), oordeelde het Hof:

"Een bepaling van een door de Gemeenschap met derde landen gesloten overeenkomst moet worden geacht rechtstreeks toepasselijk te zijn, wanneer zij, gelet op haar bewoordingen en op het doel en de aard van de overeenkomst, een duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting behelst, voor welker uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is."(25)

54. In het arrest Sevince heeft het Hof onder verwijzing naar deze overweging daaraan toegevoegd:

"Voor de vraag of de bepalingen van een besluit van de Associatieraad rechtstreekse werking kunnen hebben, gelden dezelfde criteria."(26)

55. Zoals ik in mijn conclusie in de zaak Sevince heb gezegd(27), volgt uit het arrest Demirel, waarin het Hof overwoog, dat "alleen de Associatieraad de bevoegdheid (heeft) om nauwkeurige regels vast te stellen voor de geleidelijke verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers"(28), dat de besluiten van de Associatieraad "als het ware de functie hebben, nadere regelen op dat gebied te geven".

56. Tot de conclusie dat artikel 6, lid 1, derde streepje, van het besluit rechtstreekse werking heeft, kwam het Hof in het arrest Sevince nadat het het doel en de aard van dit besluit had onderzocht en vastgesteld, dat

° het programmatisch karakter van artikel 12 van de Overeenkomst en artikel 36 van het aanvullend Protocol(29) "er niet aan in de weg (staat), dat de besluiten van de Associatieraad, die op bepaalde punten de in de overeenkomst bedoelde programma' s verwezenlijken, rechtstreekse werking kunnen hebben"(30);

° de Lid-Staten weliswaar bevoegd zijn administratieve maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van de besluiten van de Associatieraad vast te stellen, doch dat zij "de toepassing van het nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijke recht dat (deze) bepalingen aan de Turkse werknemers toekennen, (niet) aan voorwaarden (mogen) binden of (...) beperken"(31);

° het feit dat deze besluiten niet worden gepubliceerd, particulieren niet de mogelijkheid kan ontnemen "de rechten die die besluiten hun verlenen, tegen een overheidsinstantie te doen gelden".(32)

57. Voorts stelde het Hof vast, dat artikel 6, lid 1, derde streepje, van het besluit "in duidelijke en onvoorwaardelijke termen aan een Turkse werknemer die een aantal jaren legale arbeid in een Lid-Staat heeft verricht, het recht toekent op vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze".(33)

58. In verband met de vraag, of deze beoordeling ook voor artikel 7 geldt, wil ik erop wijzen, dat dit artikel de gezinsleden van de Turkse werknemer op even duidelijke en nauwkeurige wijze als artikel 6 rechten verleent, welke rechten onvoorwaardelijk en zonder enige uitvoeringsmaatregel van toepassing zijn. Daaruit volgt, dat de belanghebbenden zich voor de nationale rechterlijke instanties rechtstreeks op die rechten kunnen beroepen.

- b -

59. Artikel 7 regelt de toegang tot de arbeidsmarkt van gezinsleden van een Turkse werknemer "die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen". Veronderstelt deze voorwaarde een vergunning met het oog op gezinshereniging? Zo ja, moet aan deze voorwaarde voldaan zijn, wanneer het gaat om de kinderen van de Turkse werknemer wier situatie door de tweede alinea van dat artikel wordt geregeld?

60. Bezien wij de structuur van deze bepaling.

61. Met betrekking tot het recht op arbeid van gezinsleden van een Turkse werknemer worden in de eerste alinea twee voorwaarden gesteld:

° de Turkse werknemer moet tot de legale arbeidsmarkt behoren;

° het gezinslid moet toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen.

62. Deze rechten zijn afhankelijk van de verblijfsduur van het gezinslid in het gastland:

° wanneer het sedert drie jaar in het gastland woont, heeft het betrokken gezinslid het recht om ° onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang ° te reageren op een arbeidsaanbod;

° wanneer het sedert vijf jaar in het gastland woont, heeft het vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst, zonder voorrang van de werknemers uit de Gemeenschap.

63. Als "gezinsleden" kunnen de kinderen van de werknemer zich ongetwijfeld op die bepaling beroepen.

64. De tweede alinea biedt hun evenwel een andere mogelijkheid om op ieder arbeidsaanbod te reageren (zonder voorrang van de werknemers uit de Gemeenschap). Voor deze mogelijkheid gelden twee voorwaarden:

° één van de ouders moet gedurende ten minste drie jaar legaal in het gastland hebben gewerkt;

° het kind moet er een beroepsopleiding hebben voltooid (het vereiste dat het kind drie jaar in het gastland moet hebben gewoond, valt weg).

65. Andere voorwaarden met betrekking tot de leeftijd van het kind of de redenen waarom de inreisvergunning is afgegeven, worden niet gesteld; met name wordt niet verlangd, zoals dat in de eerste alinea wel het geval is, dat het kind "toestemming heeft gekregen" om zich bij zijn ouders te voegen.

66. In casu heeft Eroglu in 1980 een verblijfsvergunning verkregen, niet met het oog op gezinshereniging, maar voor studiedoeleinden, dus om de beroepsopleiding te voltooien, hetgeen artikel 7, tweede alinea, juist als voorwaarde voor het recht op arbeid stelt.

67. Deze bepaling stelt geen bijzondere voorwaarden voor de toegang tot het grondgebied van de Lid-Staat en de afgifte van de verblijfsvergunning. De uitdrukking "die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen" in de eerste alinea van artikel 7 geldt niet voor de tweede alinea. Laatstbedoelde alinea sluit niet uit, dat de vergunning met het oog op universitaire studies wordt afgegeven.

68. Iedere andere uitlegging zou tot gevolg hebben, dat de werkingssfeer van artikel 7, tweede alinea, wordt beperkt, ja zelfs van elke nuttige werking wordt beroofd. Een kind dat zich in een Lid-Staat bij zijn ouders zou voegen, niet met het oog op gezinshereniging maar om aan de universiteit te studeren, zou zich alsdan niet op dat artikel kunnen beroepen, hoewel het aan de andere voorwaarden voldoet.

69. Wanneer zou worden verlangd, dat het kind met het oog op gezinshereniging naar het nationale grondgebied komt, zou dat bovendien erop neerkomen, dat die bepaling niet-toepasselijk wordt op alle kinderen ouder dan 18 jaar, die, althans in een aantal Lid-Staten, om die reden geen inreisvergunning meer kunnen krijgen.

70. Ten slotte heeft het Hof geoordeeld, dat artikel 6, lid 1, van het besluit het recht op verlenging van de arbeidsvergunning niet afhankelijk stelt "van de voorwaarden waaronder het recht op toegang en verblijf is verkregen".(34)

71. Evenzo stelt artikel 7, tweede alinea (anders dan artikel 7, eerste alinea), geen enkele voorwaarde met betrekking tot het inreis- en verblijfsrecht en is het, evenals artikel 6, lid 1, eerste streepje, van toepassing, ongeacht de reden waarom de belanghebbende naar het grondgebied van het gastland is gekomen.

72. Daaruit volgt, dat een kind van een Turkse werknemer, om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, niet naar het grondgebied van een Lid-Staat moet zijn gekomen op grond van een verblijfsvergunning die met het oog op gezinshereniging is afgegeven.

- c -

73. In het arrest Kus oordeelde het Hof:

"Een Turks werknemer die aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, eerste en derde streepje, voldoet, kan zich rechtstreeks op deze bepalingen beroepen en niet alleen aanspraak maken op verlenging van zijn arbeidsvergunning maar ook op verlenging van zijn verblijfsvergunning."(35)

74. Onder verwijzing naar het arrest Sevince merkte het Hof in het arrest Kus met betrekking tot artikel 6, lid 1, derde streepje op, dat

"deze bepaling weliswaar enkel de arbeidsrechtelijke en niet de verblijfsrechtelijke positie van de Turkse werknemer regelt, maar dat die twee aspecten van de persoonlijke situatie van de Turkse werknemer nauw met elkaar zijn verbonden en dat de betrokken bepalingen, doordat die werknemer na een bepaalde periode van legale arbeid in de Lid-Staat toegang heeft tot elke arbeid in loondienst te zijner keuze, noodzakelijkerwijs inhouden, dat de Turkse werknemer ten minste op dat moment een recht van verblijf heeft, omdat anders het recht dat die bepalingen aan die werknemers toekennen, elke inhoud zou verliezen"(36)

en dat

"het verblijfsrecht voor de toegang tot de arbeidsmarkt en voor het verrichten van arbeid in loondienst onontbeerlijk is".(37)

75. Deze redenering gaat ongetwijfeld ook op voor artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, dat evenals artikel 6, lid 1, derde streepje, in de vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst voorziet.

76. Kan die redenering ook worden gevolgd wanneer het kind van de Turkse werknemer geen "vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze" (artikel 6, lid 1, derde streepje) heeft, doch wel het recht "(in het gastland) op ieder arbeidsaanbod (te) reageren"?

77. Zoals reeds gezegd, heeft het Hof het onlosmakelijke karakter van het recht op arbeid en het recht van verblijf gerechtvaardigd met een beroep op het begrip nuttige werking: welke waarde heeft het recht op arbeid, wanneer het niet gepaard gaat met een overeenkomstige verblijfsvergunning?

78. Zo ook: welke zin heeft het recht om op ieder arbeidsaanbod te reageren, wanneer dit recht niet gepaard gaat met een recht van verblijf?

79. Het beginsel van de nuttige werking kan geen verschillende draagwijdte hebben en moet hier evenzeer als in het kader van artikel 6 gelden.(38)

80. Mijns inziens moet artikel 7, tweede alinea, van het besluit bijgevolg aldus worden uitgelegd, dat het kind van een Turks onderdaan dat aan de voorwaarden van die bepaling voldoet, zich rechtstreeks erop kan beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te verkrijgen.

81. Derhalve geef ik het Hof in overweging, voor recht te verklaren:

"1) Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije, van 19 september 1980, betreffende de ontwikkeling van de Associatie, is niet van toepassing op de Turkse werknemer die, na een jaar legale arbeid bij een eerste werkgever, bij een tweede werkgever heeft gewerkt en om verlenging van zijn arbeidsvergunning verzoekt om arbeid in loondienst bij zijn eerste werkgever te verrichten.

2) Artikel 7, tweede alinea, van hetzelfde besluit moet aldus worden uitgelegd, dat het kind van een Turkse werknemer dat aan de voorwaarden van die bepaling voldoet, zich rechtstreeks erop kan beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te verkrijgen."

(*) Oorspronkelijke taal: Frans.

(1) ° Arrest van 20 september 1990 (zaak C-192/89, Jurispr. 1990, blz. I-3461).

(2) ° Arrest van 16 december 1992 (zaak C-237/91, Jurispr. 1992, blz. I-6781).

(3) ° Namens de Gemeenschap gesloten bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB 1964, blz. 3685) en aangevuld bij aanvullend protocol van 23 november 1970, in werking getreden op 1 januari 1973 (PB 1972, L 293, blz. 1).

(4) ° In verband met deze overeenkomst, zie mijn conclusie in de zaak Kus, punten 2-5.

(5) ° Artikel 12.

(6) ° Arresten Sevince, reeds aangehaald, r.o. 7-12, en Kus, reeds aangehaald, r.o. 9.

(7) ° Arrest Kus, r.o. 9.

(8) ° R.o. 4-8.

(9) ° R.o. 10-21.

(10) ° Zie mijn conclusie in de zaak Kus, punt 49.

(11) ° R.o. 26 en dictum, sub 2, alsmede mijn conclusie in die zaak, punten 9 tot en met 50.

(12) ° Punten 64 en 65.

(13) ° Zaak C-18/90, Jurispr. 1991, blz. I-199, r.o. 27.

(14) ° Zaak C-58/93, Jurispr. 1994, blz. I-1353, r.o. 21-23.

(15) ° Het besluit van 20 december 1976 betreft de tenuitvoerlegging van artikel 12 van de Associatieovereenkomst.

(16) ° Derde overweging van de considerans van besluit nr. 1/80.

(17) ° Zaak C-27/91, Jurispr. 1991, blz. I-5531.

(18) ° R.o. 7.

(19) ° R.o. 8.

(20) ° Dictum, sub 3.

(21) ° Dictum, sub 1.

(22) ° Arrest Kus, r.o. 16.

(23) ° Artikel 6, lid 1, tweede streepje.

(24) ° Zaak 12/86, Jurispr. 1987, blz. 3719.

(25) ° R.o. 14. In verband met de erkenning van de rechtstreekse werking van een bepaling van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko, zie het in voetnoot 14 geciteerde arrest van 20 april 1994, Yousfi, r.o. 16, 17 en 19.

(26) ° R.o. 15.

(27) ° Punt 31.

(28) ° Arrest Demirel, r.o. 21.

(29) ° Door het Hof vastgesteld in het arrest Demirel, r.o. 23.

(30) ° Arrest Sevince, r.o. 21.

(31) ° Ibidem, r.o. 22.

(32) ° Ibidem, r.o. 24.

(33) ° Ibidem, r.o. 17.

(34) ° Arrest Kus, reeds aangehaald, r.o. 21, eigen cursivering.

(35) ° Dictum, sub 3.

(36) ° R.o. 29.

(37) ° R.o. 33.

(38) ° Zie, in die zin, Huber, B.: Das Sevince-Urteil des EuGH: Ein neues EG-Aufenthaltsrecht fuer tuerkische Arbeitnehmer , NVwZ, 1991, blz. 242-243.