61993C0341

Conclusie van advocaat-generaal Léger van 17 mei 1995. - DANVAERN PRODUCTION A/S TEGEN SCHUHFABRIKEN OTTERBECK GMBH & CO. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: VESTRE LANDSRET - DENEMARKEN. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - BIJZONDERE BEVOEGDHEID - ARTIKEL 6, SUB 3 - BEGRIP TEGENEIS - COMPENSATIE. - ZAAK C-341/93.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-02053


Conclusie van de advocaat generaal


++++

1 In deze zaak stelt het Vestre Landsret (een Deense appelinstantie) het Hof een tweetal vragen krachtens artikel 3 van het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(1) (hierna: het "Executieverdrag"). Voor zover ik heb kunnen nagaan, is dit de eerste keer, dat het Hof zich moet uitspreken over de uitlegging van artikel 6, sub 3, Executieverdrag. De verwijzende rechter wil in feite weten, of een beroep op compensatie is te beschouwen als een "tegeneis" in de zin van dit artikel en of het samenhangvereiste van dit artikel enger is dan dat in artikel 22, derde alinea, Executieverdrag.

2 Alvorens op de feiten van de zaak in te gaan, wil ik kort het kader en de inhoud van deze bepalingen bespreken.

Het juridisch kader

3 Het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Toetredingsverdrag van 1978 (Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland), vervolgens bij het Toetredingsverdrag van 1982 (Helleense Republiek) en bij dat van 1989 (Koninkrijk Spanje en Portugese Republiek)(2), is tot stand gekomen op grond van artikel 220 EEG-Verdrag ter "vereenvoudiging van de formaliteiten waaraan de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen (tussen de Lid-Staten) onderworpen zijn". Het doel van het Verdrag is in essentie, het vrij verkeer van vonnissen tussen de verdragsluitende staten te verzekeren. Het vereenvoudigde mechanisme voor erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit de verdragsluitende staten (titel III) die binnen het toepassingsgebied van het Verdrag vallen (titel I), is gebouwd op een uniform systeem van internationaal bevoegdheidsrecht (titel II).

4 De bevoegdheidsregels van titel II bepalen, welke rechter geldig kan worden geadieerd. Diverse bevoegdheidsgronden zijn voorzien, doch vormt blijkens de "algemene bepalingen" (afdeling 1: artikelen 2-4) de bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van verweerder (artikel 2) de algemene hoofdregel. Ter aanvulling op deze hoofdregel biedt afdeling 2 ("bijzondere bevoegdheid") in de artikelen 5 tot en met 6 bis een aantal alternatieve - concurrerende - bevoegdheden, die de gerechten van een andere verdragsluitende staat dan die van de woonplaats aanwijzen wegens de nauwe band van een bepaald gerecht met een geschil, gelet op de bijzondere aard van de daarin aangesneden problematiek dan wel de eigenaardigheden van bepaalde processuele situaties.

5 Artikel 6 staat in deze laatste afdeling. Het bevat derhalve bijzondere bevoegdheidsregels die alternatief zijn ten opzichte van de gewone, en wel voor de volgende gevallen: meer dan één verweerder (artikel 6, sub 1), bij een eerder ingestelde procedure en een vordering tot vrijwaring of tot voeging of tussenkomst (artikel 6, sub 2), bij tegeneisen (artikel 6, sub 3).

6 Het in casu uit te leggen artikel 6, sub 3, luidt als volgt:

"(de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat) kan ook worden opgeroepen:

(...)

3) ten aanzien van een tegeneis die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is."

7 De verweerder kan derhalve een tegeneis instellen tegen de verzoeker voor het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is, en wel ongeacht op welke grondslag de bevoegdheid van dat gerecht berust. Artikel 6, sub 3, wil dus conform het doel van het Verdrag - aanwijzing van een centraal forum - versnippering over verschillende fora tegengaan. Voor deze bijzondere bevoegdheid nu is echter een contractuele of feitelijke band met de oorspronkelijke vordering vereist.

8 De moeilijkheid is, dat de begrippen "tegeneis" en samenhang in de zin van deze bepaling niet nader zijn omschreven. Het begrip "tegeneis" komt weliswaar eveneens in andere bepalingen van het Verdrag terug, aldus in artikel 11, tweede alinea (bevoegdheid in verzekeringszaken) en in artikel 14, derde alinea (consumentencontracten), maar wordt ook daar niet gedefinieerd. Het begrip "samenhang" daarentegen is wel gedefinieerd: in het kader van de bevoegdheidsregeling bij "aanhangigheid en samenhang" (titel II, afdeling 8) bepaalt artikel 22, derde alinea:

"Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zodanige nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven."

9 Dit zijn de moeilijkheden waarvoor de nationale rechter zich gesteld ziet in het onderhavige geschil. De feitelijke context ervan is als volgt.

De feiten

10 Op 10 augustus 1979 sloot een Duitse schoenfabriek, Schuhfabriken Otterbeck GmbH & Co. (hierna: "Otterbeck"), een agentuurovereenkomst met een Deense onderneming, Danvaern Production A/S (hierna: "Danvaern"). Danvaern kreeg daarbij het alleenrecht op de verkoop in Denemarken van een bepaald soort schoeisel van Otterbeck (veiligheidsschoenen). De overeenkomst gold aanvankelijk voor een jaar, doch kon stilzwijgend met telkens drie jaar worden verlengd. Er was Duits recht van toepassing verklaard en als bevoegde rechter was het gerecht te Duisburg aangewezen.

11 Op 22 maart 1990 beëindigde Otterbeck de overeenkomst met onmiddellijke ingang.

12 Omdat betaalde leveranties onbetaald zouden zijn gebleven, vorderde Otterbeck vervolgens, niettegenstaande de forumclausule in de overeenkomst, voor het Byret te Broenderslev (Denemarken) betaling van DKR 223 173,39. Danvaern vorderde afwijzing van deze vordering en voerde in reconventie een aantal tegenvorderingen aan, waarvan één ten belope van DKR 909 684 ter zake van schade als gevolg van de onterechte opzegging van de overeenkomst.

13 Het Byret te Broenderslev wees bij vonnis van 26 maart 1991 de vordering van Otterbeck toe en verklaarde Danvaern niet-ontvankelijk, zowel voor zover haar vordering strekte "tot verkrijging van een afzonderlijke veroordeling als voor zover deze (strekte) tot compensatie". Het overwoog, dat "tussen beide vorderingen (de ene strekkende tot betaling van geleverde goederen, de andere tot schadevergoeding wegens niet-nakoming en ongerechtvaardigde opzegging van de overeenkomst) geen zodanige samenhang bestaat dat verzoekster haar tegenvordering op de voet van artikel 6, sub 3, Executieverdrag in de vorm van een tegeneis kan voorleggen aan de rechter te Broenderslev of door middel van een beroep op compensatie (...)"(3).

14 In hoger beroep voor het Vestre Landsret heeft Danvaern haar vordering tot verkrijging van een afzonderlijke uitspraak ingetrokken en nog slechts een beroep op compensatie gedaan voor een bedrag van 223 173,39 DKR, overeenkomend met de hoofdvordering. Haars inziens is het Vestre Landsret bevoegd op grond van artikel 6, sub 3, Executieverdrag, dat eveneens compensatoire tegenvorderingen zou omvatten. Voor het in dit artikel gestelde samenhangvereiste moet worden teruggegrepen op de in artikel 22, derde alinea, daaraan gegeven uitleg, aldus Danvaern.

15 Daar het Vestre Landsret twijfelde of het op grond van de regels van het Executieverdrag bevoegd was, heeft het besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen te stellen:

"1) Omvat artikel 6, sub 3, Executieverdrag ook tegeneisen strekkende tot compensatie?

2) Moet de in artikel 6, sub 3, Executieverdrag voorkomende uitdrukking `die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond' enger worden opgevat dan de uitdrukking `samenhangend' in artikel 22, derde alinea, Executieverdrag?"

Beantwoording van de vragen

16 Wegens het zwijgen van het Verdrag vraagt de nationale rechter het Hof in de eerste plaats, of een beroep op compensatie als "tegeneis" in de zin van artikel 6, sub 3, moet worden beschouwd. Zo ja, dan is de rechter waar de oorspronkelijke vordering dient, eveneens bevoegd ten aanzien van verweerders compensatoire tegenvordering, wanneer is voldaan aan het vereiste van samenhang met de oorspronkelijke vordering. De strekking van het begrip samenhang is het onderwerp van de tweede vraag.

De eerste vraag

17 Op het eerste gezicht is deze vraag opmerkelijk, want artikel 6, sub 3, spreekt enkel maar van "tegeneis" en niet van "compensatie". Beide figuren lijken a priori volkomen verschillend: de eerste is gericht op verkrijging van een afzonderlijke veroordeling, terwijl de tweede, processueel gezien, in het algemeen wordt beschouwd als eenvoudig materieel verweer. Bij lezing van de verwijzingsbeschikking begint men de onzekerheid van de Deense rechter echter te begrijpen. Hij wijst er namelijk op, dat er in de Deense taal geen verschillende termen bestaan voor de tegeneis strekkende tot verkrijging van een afzonderlijke veroordeling en die strekkende tot compensatie: beide worden aangeduid met "modfordringer" en juist deze term staat in de Deense versie van het Verdrag.

18 De Deense procesrechtelijke bepalingen inzake de indiening van tegeneisen - artikel 249, lid 2, van de retsplejelov (wet inzake de rechtsvordering) - zijn ietwat vreemd en verwarrend voor juristen van andere nationaliteiten. De betrokken bepaling luidt als volgt:

"De verweerder kan in de loop van het geding een tegenvordering (`modkrav') indienen, strekkende tot gehele of gedeeltelijke verwerping van het door verzoeker gevorderde of tot verkrijging van een beslissing conform de tegenvordering dan wel een gedeelte daarvan, voor zover de tegenvordering kan worden behandeld volgens dezelfde procedureregels als verzoekers eis. Evenwel kan een afzonderlijke beslissing op de tegenvordering slechts worden gegeven, indien de Deense gerechten bevoegd zijn ter zake van de vordering dan wel de vordering voortspruit uit dezelfde overeenkomst of hetzelfde rechtsfeit als waarop verzoekers vordering zelf is gegrond."

In het Franse recht bijvoorbeeld zou een verzoek als "gehele of gedeeltelijke verwerping van het door verzoeker gevorderde" worden gekwalificeerd als "conclusie van antwoord", terwijl van de tweede categorie verzoeken "strekkende tot verkrijging van een beslissing conform de tegenvordering dan wel een gedeelte daarvan" de term "vordering in reconventie" zou worden gebruikt.

19 In verband met deze moeilijkheden wordt het Hof om uitlegging gevraagd van artikel 6, sub 3, Executieverdrag, waarbij het erom gaat of deze bepaling eveneens toepassing kan vinden bij een beroep op compensatie.

20 Het eerste te behandelen punt betreft de keuze van de interpretatiemethode: moet deze bepaling worden uitgelegd met inachtneming van het nationale recht ("nationale" kwalificatie; de Deense rechter zou zich dan ter zake bevoegd verklaren) dan wel aan de hand van het Verdrag zelf ("autonome" kwalificatie)? Het Verdrag zwijgt hierover en in de rechtspraak van het Hof zijn beide kwalificaties terug te vinden(4). Het Hof heeft weliswaar verklaard, dat "de passende keuze slechts kan worden gedaan voor elke bepaling van het Verdrag afzonderlijk, zij het in dier voege dat de volle werking van dit Verdrag in het zicht van de doelstellingen van artikel 220 EEG-Verdrag is verzekerd"(5), maar heeft tot dusver een veel grotere plaats ingeruimd voor de "autonome" interpretatie.

21 De beweegredenen voor de keuze van een "autonome" interpretatie heeft het Hof in het arrest Shearson Lehman Hutton(6) als volgt toegelicht: "(er) moet worden herinnerd aan het in de rechtspraak (zie onder meer arresten van 21 juni 1978, zaak 150/77, Bertrand, Jurispr. 1978, blz. 1431, r.o. 14-16 en 19, en 17 juni 1992, zaak C-26/91, Handte, Jurispr. 1992, blz. I-3967, r.o. 10) geformuleerde beginsel, dat aan de in het Executieverdrag gebruikte begrippen - die volgens het nationale recht van de verdragsluitende staten een verschillende betekenis kunnen hebben - met het oog op de eenvormige toepassing van het Verdrag in alle verdragsluitende staten een autonome uitlegging moet worden gegeven, waarbij in de eerste plaats aansluiting moet worden gezocht bij het stelsel en de doelstellingen van het Verdrag".

22 Het Hof heeft met name opgemerkt, dat bij "terminologische verschillen tussen de taalversies van het Verdrag", zoals in casu, een "autonome" kwalificatie van een verdragsbepaling gerechtvaardigd is "in het belang van een zo groot mogelijke gelijkheid en eenvormigheid van de rechten en verplichtingen die voor de verdragsluitende staten en de belanghebbende personen uit het Verdrag voortvloeien"(7). Dit is dus de weg die wij moeten volgen.

23 Zoals gezegd(8), bevat het Executieverdrag geen definitie van "tegeneis" en nog minder van "compensatie" - deze term komt er zelfs helemaal niet in voor -, zodat wij eerst duidelijkheid moeten krijgen over de betekenis van deze termen om te kunnen uitmaken, of zij van elkaar verschillen. Ik zal ze na elkaar bespreken.

a) Het begrip tegeneis

24 Het rapport Jenard(9) biedt op dit punt evenmin veel hulp. Daarin wordt evenwel aangegeven, dat de tekst van artikel 6, sub 3, is geïnspireerd op het ontwerp voor een nieuw Belgisch gerechtelijk wetboek.(10) Laten wij dit ontwerp daarom eens bezien.

25 In artikel 15 van het ontwerp(11) wordt de tegeneis omschreven als de "tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een veroordeling te doen uitspreken"(12).

De auteur van het ontwerp geeft de navolgende toelichting op deze bepaling:

"Deze bepaling strookt met de opvatting die het Franse Hof van cassatie had voorgesteld aan de regering in zijn ontwerp van Wetboek van burgerlijke rechtspleging van 1806: die van een tegenaanspraak(13) die in alle gevallen aanvaard wordt waar ze niet uitdrukkelijk door de wet is verboden. Zij komt overigens overeen met de rechtsleer en de rechtspraak die, bij gebreke van een bepaling van de tegenvordering in het Wetboek zelf, er de grondelementen hebben van aangegeven die men als volgt kan samenvatten: 1. de tegenvordering is incidenteel, dit betekent dat zij zich voordoet in een geding dat aan gang is hoewel ze zelf had kunnen aanleiding geven tot een aparte hoofdvordering; 2. zij gaat verder dan de afwijzing van de eiser met de kosten; de verweerder, die zelf op zijn beurt eiser wordt, streeft een veroordeling van de eiser na. Aldus heeft het Hof van cassatie, in een arrest van 4 november 1949 de aard van een tegenvordering, en niet die van een louter verdedigingsmiddel, toegekend aan een conclusie die tot doel heeft een schade te vergoeden, onafhankelijk van de prestatie waarop de vordering van de verzoekende partij berustte. Deze vordering dient ongetwijfeld te worden ingebracht in de loop van het hoofdgeding, wat zin heeft en inhoudt dat de partijen dezelfde zijn. Maar haar verloop en haar lot zijn onafhankelijk van de hoofdvordering; de afstand van de eiser in hoofdvordering maakt geen einde aan de tegenvordering"(14).

26 Als bijzondere kenmerken van de tegeneis kunnen dus worden genoemd:

- het is een nieuwe rechtsvordering die in de loop van een geding wordt ingesteld door de verweerder, die op zijn beurt verzoeker wordt,

- betrekking hebbend op een recht van welke aard ook,

- en strekkende tot verkrijging van een zelfstandige veroordeling die niet beperkt is tot een afwijzing van het door de oorspronkelijk verzoeker gevorderde.

b) het begrip compensatie

27 Dit begrip komt, zoals ik al zei, niet voor in het rapport Jenard en evenmin in het ontwerp van een nieuw Belgisch gerechtelijk wetboek, dat als inspiratiebron heeft gediend. De reden hiervoor is simpel: het gaat niet om een procesrechtelijk maar om een civielrechtelijk, en met name verbintenisrechtelijk begrip.

28 Deze figuur is bekend in het recht van alle staten die partij zijn bij het Executieverdrag. Om enkele voorbeelden te noemen:

- In België, de volgende artikelen van het Burgerlijk Wetboek:

Artikel 1289: "Wanneer twee personen elkaars schuldenaar zijn, heeft tussen hen schuldvergelijking plaats, waardoor de twee schulden teniet gaan, op de wijze en in de gevallen hierna vermeld."

Artikel 1290: "Schuldvergelijking heeft van rechtswege plaats uit kracht van de wet, zelfs buiten weten van de schuldenaars; de twee schulden vernietigen elkaar op het ogenblik dat zij tegelijk bestaan, ten belope van hun wederkerig bedrag."

Artikel 1291: "Schuldvergelijking heeft alleen plaats tussen twee schulden die beide tot voorwerp hebben een geldsom of een zekere hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde soort en die beide vaststaande en opeisbaar zijn.

(...)"

- In Frankrijk is de regeling in de artikelen 1289-1291 van de Code Civil volkomen identiek.

- In Duitsland is de compensatie - waarvoor steeds een wilsverklaring van een van de schuldeisers jegens de andere nodig is - geregeld in de artikelen 387-396 van het Buergerliche Gesetzbuch. Artikel 387 stelt de volgende voorwaarden: wederkerigheid van de schulden; gelijksoortigheid van het voorwerp van de verbintenissen (meestal betreft het geldschulden); opeisbaarheid ("Faelligkeit") van de vordering van de partij die de verrekeningsverklaring doet ("Gegenforderung" of "Aktivforderung").

29 In het algemeen kan men zeggen, dat compensatie een wijze van tenietgaan over en weer van twee afzonderlijke verbintenissen (merendeels tot betaling van een geldsom) is, welke tegelijkertijd bestaan tussen twee personen die wederkerig elkaars schuldenaren zijn, en tot het beloop van de kleinste schuld.

30 Uit deze paar voorbeelden blijkt, dat de "compensatie" in de diverse nationale rechtstelsels weliswaar een bekende figuur is, maar dat er op het vlak van de vereisten, de wijze van toepassing en de gevolgen de nodige verschillen kunnen bestaan (de situatie in het Deense recht is een treffende illustratie daarvan).

31 Globaal kunnen onder de nationale rechtsstelsels drie "families" worden onderscheiden met betrekking tot deze figuur:

- de stelsels die de compensatie krachtens de wet kennen (België, Frankrijk, Italië, Portugal). De compensatie werkt van rechtswege wanneer aan bepaalde vereisten - wederkerigheid, vervangbaarheid, opeisbaarheid en liquiditeit van de vorderingen - is voldaan. Maar ook indien een van de voorwaarden van de wettelijke compensatie ontbreekt, kan compensatie intreden, wanneer partijen het met elkaar eens zijn en compensatie zijn overeengekomen (contractuele compensatie), of wanneer de rechter een gerechtelijke compensatie uitspreekt;

- de stelsels die de leer van de compensatie door de verklaring van een partij volgen (Duitsland, Denemarken, Nederland, Finland, Noorwegen en Zweden). De compensatie geschiedt door de wilsverklaring van een schuldenaar aan de wederpartij, waarbij de volgende voorwaarden - enkele nuances daargelaten - gelden: wederkerigheid, vervangbaarheid en opeisbaarheid van de vorderingen (het bij de "wettelijke" compensatie gestelde liquiditeitsvereiste vindt men hier niet);

- de stelsels die uitgaan van een door de rechter uitgesproken compensatie (Engeland, Schotland, Ierland). Deze stelsels kennen zowel de compensatie in eigenlijke zin (tenietgaan van wederkerige schulden tot hun gemeenschappelijk beloop) als de regel, dat de verweerder de betaling van zijn schuld geheel of gedeeltelijk mag opschorten totdat door de rechter over zijn eigen vordering is beslist.

32 Processueel wordt de onduidelijkheid hierdoor veroorzaakt, dat al naar gelang de beschouwde "rechtsfamilie", en ook binnen elk daarvan, de compensatie wordt opgevat als een eenvoudig materieel verweer dan wel als een reconventionele vordering.

Dit punt is reeds besproken door advocaat-generaal Capotorti in zijn conclusie in de zaak Meeth(15):

"Processueel gesproken, kunnen zich (...) twee situaties voordoen: verweerder beroept zich alleen ten exceptieve op een tegenvordering, dan wel hij stelt een eis in reconventie in. Het verschil is daarin gelegen, dat wie zich van een exceptie bedient alleen de eis van de wederpartij wenst te zien afgewezen, terwijl een reconventionele vordering tot erkenning van een eigen aanspraak - met veroordeling van de eisen in conventie - strekt. Ter fine van compensatie kan de verweerder zich van de exceptie bedienen ter rechtvaardiging van de non-betaling der door de wederpartij ingeroepen schuld; hij zal evenwel een reconventionele eis moeten instellen, wanneer hij zijn eigen vordering ten volle erkend wenst te zien - met veroordeling van eiser in conventie tot betaling (voor het geheel, indien de eis in conventie ongegrond wordt verklaard; ten dele indien de eis in conventie wordt toegewezen, doch het bedrag waarop verweerder aanspraak maakt de in conventie gevorderde som te boven gaat)."(16)

33 Zoals hierboven met betrekking tot de tegeneis kunnen voor de compensatie als essentiële kenmerken de volgende punten worden genoemd:

- het kan, afhankelijk van het geval, gaan om hetzij een verweermiddel dat de verweerder als simpele exceptie aanvoert tegen de door de verzoeker gestelde niet-nakoming van zijn verbintenis, in het kader van hetzelfde geding dat de verzoeker heeft aangespannen, hetzij een door de verweerder ingestelde reconventionele vordering strekkende tot een zelfstandige veroordeling van de verzoeker,

- betrekking hebbend op een verbintenis, meestal tot betaling van een geldsom,

- en strekkende tot hetzij gehele of gedeeltelijke afwijzing van het door verzoeker gevorderde (wanneer het een verweer is), hetzij tot een zelfstandige veroordeling (wanneer het een tegeneis betreft).

34 Bestaan er nu tussen de twee in deze prejudiciële zaak centrale rechtsfiguren zodanige overeenkomsten, dat ze door de auteurs van het Verdrag met elkaar kunnen zijn geassimileerd? Zoals wij hebben gezien, zijn er twee typen van compensatie: die in de vorm van een tegeneis en die bij wijze van verweer. Het eerste valt duidelijk onder artikel 6, sub 3, wanneer het "voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond." Wat daarentegen het tweede type betreft, waarop de nationale rechter het oog lijkt te hebben, is het minder zeker dat artikel 6, sub 3, ook daarop betrekking heeft.

35 Het doel van de in artikel 6, sub 3, voorziene bevoegdheidsgrond is duidelijk. Met toe te laten dat een tegeneis bij dezelfde rechter wordt ingesteld als die welke kennis neemt van de oorspronkelijke vordering, hebben de auteurs van het Verdrag overbodige parallelle procedures willen tegengaan en partijen in staat willen stellen hun wederzijdse aanspraken binnen het bestek van een en hetzelfde geding en voor dezelfde rechter af te wikkelen. Als voor compensatie dezelfde bevoegdheidsgrond zou gelden, zou dat dan niet in het belang van hetzelfde doel zijn? Om de navolgende redenen geloof ik van niet.

36 In de eerste plaats zijn de nationale regels inzake compensatie per staat verschillend, zoals wij hebben gezien, en de band tussen de oorspronkelijke vordering en de tegenvordering behoeft niet zo nauw te zijn als artikel 6, sub 3, Executieverdrag verlangt bij tegeneisen (op deze band kom ik terug bij de bespreking van de tweede vraag). Zoals het Verenigd Koninkrijk heeft opgemerkt, kan toepassing van deze bepaling op compensatie een aanmerkelijke vermindering teweegbrengen van het aantal gevallen waarin in de door het Verdrag bestreken rechtsvorderingen een geldig beroep op compensatie kan worden gedaan, en zo leiden tot een veelvoud van afzonderlijke acties in meer dan een staat. Dat zou juist indruisen tegen een van de hoofddoelen van het Verdrag.

37 Artikel 6, sub 3, is, zoals wij ook al hebben gezien, geïnspireerd op het ontwerp voor het nieuwe Belgisch gerechtelijk wetboek, dat enkel betrekking heeft op de reconventionele vordering die ertoe strekt "om tegen de eiser een veroordeling te doen uitspreken". In deze zin dient ook de aanhef van artikel 6, sub 3 ("Deze verweerder kan ook worden opgeroepen") te worden begrepen: deze bepaling ziet alleen op de vordering die strekt tot verkrijging van een afzonderlijke veroordeling. Een bij wijze van verweer gedaan beroep op compensatie echter is alleen bedoeld ter afwering van de aanspraken van verzoeker en niet om een zelfstandige veroordelende uitspraak te verkrijgen.

38 Ik heb reeds gewezen op de dubbelzinnige Deense terminologie ter omschrijving van het begrip "tegeneis" in de zin van artikel 6, sub 3, Executieverdrag. Uit de daarvoor gebruikte term "modfordringer" kan niet met zekerheid worden afgeleid, of het een vordering betreft die bij wijze van exceptief verweer wordt voorgedragen, of een vordering tot verkrijging van een afzonderlijke veroordelende uitspraak dan wel beide (het Deens kent echter wel twee verschillende termen en een ervan had in artikel 6, sub 3, kunnen worden gebruikt: het zijn de uitdrukkingen "modkrav til kompensation" en "modkrav til selvstaendig dom", die men zou kunnen vertalen door "vordering strekkende tot compensatie" resp. "afzonderlijke veroordeling"). De andere nationale rechtsstelsels kennen eveneens verschillende termen voor de twee begrippen: in het Franse recht "demande à titre d'exception" en "demande reconventionnelle"; in het Engelse recht "set-off as a defence" en "counter-claim"; in het Duitse recht "verteidigungsweise Geltendmachung einer Forderung" en "Widerklage", en in het Italiaanse recht "eccezione di compensazione" en "domanda riconvenzionale". Anders dan in de Deense versie zijn de termen "demande exceptionnelle", "counter-claim", "Widerklage" en "domanda riconvenzionale" wel gebruikt in de overeenkomstige taalversies van artikel 6, sub 3. De laatsten geven hiermee duidelijk aan, dat met het begrip "tegeneis" in de zin van het Executieverdrag bedoeld wordt de vordering die strekt tot verkrijging van een afzonderlijke veroordeling.

39 Meer in het algemeen wil ik er tenslotte nog op wijzen, dat de bevoegdheidsgrond van artikel 6, sub 3, een uitzondering is op de hoofdregel van artikel 2. Stelt de oorspronkelijke verweerder een tegeneis in, dan wordt hij tevens verzoeker, en hoewel een verzoekende partij zijn vordering in beginsel aanhangig moet maken bij het gerecht van de woonplaats van de verweerder (in ons geval dus de oorspronkelijke verzoeker), kan hij op grond van deze bepaling zijn vordering bij wijze van uitzondering instellen bij de eerst aangezochte rechter; dit is meestal de rechter van zijn eigen woonplaats, dus de rechter van de woonplaats van de verzoeker. Artikel 6, sub 3, laat met andere woorden het forum actoris toe. Deze bepaling, die op een specifieke doelstelling van het Verdrag is gericht zoals wij reeds zagen, dient mijns inziens haar uitzonderingspositie evenwel te behouden en behoort daarom niet te ruim te worden uitgelegd. Anders krijgt de woonplaats van de verzoeker als bevoegdheidsgrond (zelfs in reconventie) een steeds grotere betekenis, wordt dus het forum actoris bevorderd, terwijl het hele systeem van het Verdrag juist een bevoorrechte positie inruimt voor de woonplaats van de verweerder. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit het Executieverdrag - afgezien van de uitdrukkelijk voorziene gevallen - "immers een duidelijke afkeer van de bevoegdheid van de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de eiser woont (zie arrest van 11 januari 1990, zaak C-220/88, Dumez, Jurispr. 1990, blz. I-49, r.o. 16 en 19)."(17)

40 Het Hof heeft overigens reeds gezegd - in een arrest met betrekking tot artikel 5, dat evenals artikel 6 tot de afdeling "bijzondere bevoegdheid" behoort -, dat "het in overeenstemming is met de doelstelling van het Executieverdrag om een extensieve en veelvormige uitlegging van de uitzonderingen op de algemene bevoegdheidsregel van artikel 2 te vermijden."(18) En zelfs meer in het algemeen is het Hof van oordeel, dat de bijzondere(19) of exclusieve bevoegdheidsregels(20) strikt moeten worden uitgelegd. Het heeft zijn opvatting als volgt samengevat:

"Enkel als uitzondering op dit algemene beginsel (artikel 2, eerste alinea) geeft het Executieverdrag in de afdelingen 2 tot en met 6 van titel II een limitatieve opsomming van de gevallen waarin de op het grondgebied van een verdragsluitende staat wonende of gevestigde verweerder voor een gerecht van een andere verdragsluitende staat kan worden opgeroepen, wanneer een bijzondere bevoegdheidsregel van toepassing is, of moet worden opgeroepen, wanneer een exclusieve bevoegdheidsregel geldt of partijen een bevoegde rechter hebben aangewezen.

De bevoegdheidsregels die van dit algemene beginsel afwijken, mogen bijgevolg niet aldus worden uitgelegd, dat zij buiten de door het Executieverdrag voorziene gevallen gelden (zie arresten Bertrand, reeds aangehaald, r.o. 17, en Handte, reeds aangehaald, r.o. 14)"(21).

41 Aldus doorredenerend kan het Hof derhalve niet komen tot een ruime, mede het begrip "compensatie" omvattende uitlegging van artikel 6, sub 3, aangezien dit begrip twee verschillende vormen kan aannemen.

42 Om al deze redenen meen ik, dat artikel 6, sub 3 zo moet worden uitgelegd dat het slechts betrekking heeft op de vordering die strekt tot verkrijging van een afzonderlijke veroordeling. Betreft het een beroep op compensatie dat enkel strekt tot afwijzing van de aanspraken van de verzoeker, dan is het Executieverdrag niet van toepassing. Voor een beperking van de ontvankelijkheid bestaat dan ook in dit geval geen grond. De vraag of een dergelijk verweer geoorloofd is, wordt beheerst door het nationale recht. Het Hof achtte het immers van weinig belang "dat het beroep van de verweerder op schuldvergelijking is gebaseerd op een andere overeenkomst of feitelijke situatie dan die welke ten grondslag ligt aan de eis in conventie. Deze omstandigheid betreft immers de voorwaarden waaronder een beroep op schuldvergelijking is toegestaan, en die afhankelijk zijn van de in de staat van de geadieerde rechter geldende wettelijke bepalingen"(22).

43 Dan kom ik nu tot de tweede vraag.

De tweede vraag

44 De nationale rechter heeft de vraag over de uitlegging van het begrip samenhang in artikel 6, sub 3, slechts gesteld voor het geval dat "artikel 6, sub 3, zich ook uitstrekt tot tegenvorderingen die een beroep op compensatie inhouden".(23) Aangezien deze bepaling an het Executieverdrag mijns inziens niet van toepassing is op een bij exceptie gedaan beroep op compensatie, zou ik deze vraag onbesproken kunnen laten. Zij blijft evenwel relevant voor het reconventionele beroep op compensatie. Ik zal de vraag daarom voor dit geval bespreken.

45 Het samenhangvereiste in artikel 6, sub 3, ligt besloten in de formulering "(...) voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond (...)"

Het rapport Jenard geeft hierop de volgende toelichting: "Gesteld is dat voor de vestiging van de bevoegdheid de reconventionele vordering verknocht moet zijn aan de hoofdvordering. Daar de verknochtheid niet in alle wetgevingen bestaat bepaalt de tekst, die uitgaat van het nieuwe Belgische Gerechtelijk Wetboek, dat de reconventionele vordering of wel moet voortvloeien uit de overeenkomst of wel uit het feit, dat aan de oorspronkelijke vordering ten grondslag ligt."(24)

46 Zoals ik in de inleiding van mijn betoog heb vermeld, wordt in artikel 22, derde alinea, nader ingegaan op het begrip "samenhang". Dit artikel maakt deel uit van de bepalingen van het Verdrag inzake de "bevoegdheid" (titel II), echter niet van die inzake de "bijzondere bevoegdheid" zoals artikel 6 (afdeling 2), doch van die betreffende "aanhangigheid en samenhang" (afdeling 8).

47 De twee bepalingen regelen verschillende processuele constellaties.

48 Volgens het rapport Jenard is het doel van artikel 22 "tegenstrijdige uitspraken (te) voorkomen en aldus een goede rechtsbedeling binnen de Gemeenschap (te) verzekeren". Bij de "uitspraken" waarop hier wordt gedoeld, gaat het echter om de door twee gerechten van twee verschillende verdragsstaten mogelijk te geven beslissingen en niet om de beslissingen van een gerecht van én en dezelfde staat, het geval waarop artikel 6, sub 3, ziet.

49 De definitie van artikel 22, derde alinea, dat heel specifiek is bedoeld om conflicterende beslissingen tussen verdragsstaten te voorkomen, kan dan ook niet worden gezien als algemene richtlijn voor de betekenis van het begrip "samenhang" in de zin van het Executieverdrag. Overigens wordt dat begrip in die bepaling enkel omschreven "in de zin van dit artikel".

50 Het Hof is reeds tot dezelfde uitlegging gekomen:

"Artikel 22 Executieverdrag bedoelt regelen te geven voor het geval van samenhangende vorderingen die bij gerechten van verschillende verdragsluitende staten zijn aangebracht. Het deelt geen bevoegdheid toe; inzonderheid verleent het geen bevoegdheid aan een rechter van een verdragsluitende staat om te beslissen op een vordering die samenhangt met een andere vordering die krachtens de voorschriften van het Executieverdrag voor deze rechter is gebracht,"

waarna het Hof besliste,

"dat artikel 22 Executieverdrag enkel van toepassing is wanneer samenhangende vorderingen bij de gerechten van twee of meer verdragsluitende staten zijn aangebracht"(25).

51 Het samenhangvereiste als bedoeld in artikel 6, sub 3 ("tegeneis die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond") en in artikel 22, derde alinea ("vorderingen waartussen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, ten einde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven") dient dus niet op dezelfde wijze te worden opgevat, aangezien het daarbij om twee totaal verschillende processuele constellaties gaat.

52 Ik geef het Hof derhalve in overweging, de vragen als volgt te beantwoorden:

"- Artikel 6, sub 3, van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd, dat het enkel doelt op de tegeneisen die worden gedaan ter verkrijging van een afzonderlijke veroordelende uitspraak, en niet op een enkel bij wijze van verweer gedaan beroep op compensatie.

- Het begrip samenhang in de zin van artikel 22, derde alinea, van voormeld Verdrag is slechts van toepassing, indien samenhangende vorderingen bij gerechten van twee of meer verdragsluitende staten zijn aangebracht; het verschilt van het begrip samenhang bedoeld in artikel 6, sub 3, dat enkel betrekking heeft op de tegeneisen ingesteld bij hetzelfde gerecht van een verdragsluitende staat."

(1) - PB 1975, L 204, blz. 28.

(2) - Gecodificeerde versie van de vier verdragen (PB 1990, C 189, blz. 2).

(3) - R.o. 3 van de verwijzingsbeschikking, cursivering van mij.

(4) - Zie, voor een "nationale" kwalificatie van de uitdrukking "plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd" als bedoeld in artikel 5, sub 1: het arrest van 6 oktober 1976 (zaak 12/76, Tessili, Jurispr. 1976, blz. 1473); voor een "autonome" uitlegging van de uitdrukking "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" - artikel 5, sub 3, Executieverdrag -: arrest van 7 maart 1995, C-68/93, Shevill e.a.

(5) - Arrest Tessili, reeds aangehaald, sub 11.

(6) - Arrest 19 januari 1993 (C-89/91, Jurispr. 1991, blz. I-139, sub 13).

(7) - Arrest 26 mei 1981, Rinkau (157/80, Jurispr. 1981, blz. 1391, sub 11).

(8) - Paragrafen 8 en 16.

(9) - Rapport over het Executieverdrag, genoemd naar de auteur ervan, dhr. Jenard (PB 1979, C 59, blz. 1).

(10) - Rapport Jenard, blz. 28.

(11) - Zie Ch. Van Reepinghen's "Rapport betreffende de gerechtelijke hervorming", deel II, Belgisch Staatsblad, 1964, blz. 6. Dit ontwerp-artikel is het huidige artikel 14 van het Belgisch gerechtelijk wetboek.

(12) - Artikel 13 van het gerechtelijk wetboek luidt: "Een tussenvordering is iedere vordering die in de loop van het rechtsgeding wordt ingesteld en ertoe strekt, hetzij de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen de partijen in te stellen, hetzij personen die nog niet in het geding zijn geroepen, erin te betrekken."

(13) - Cursivering van mij.

(14) - Rapport van Ch. Van Reepinghen, o. c., deel I, blz. 33.

(15) - Arrest van 9 november 1978 (23/78, Jurispr. 1978, blz. 2133).

(16) - Punt 3, blz. 2147, cursivering van mij.

(17) - Arrest Shearson Lehman Hutton, reeds aangehaald, punt 17.

(18) - Arrest van 22 november 1978, Somafer (33/78, Jurispr. 1978, blz. 2183, r.o. 7).

(19) - Zie, bij voorbeeld, voor artikel 14, tweede alinea van de conventie, arrest Bertrand, reeds aangehaald.

(20) - Zie, bij voorbeeld, artikel 16, punt 1, arrest van 14 december 1977, Sanders (73/77, Jurispr. 1977, blz. 2383).

(21) - Arrest Shearson Lehman Hutton, reeds aangehaald, punten 15 en 16.

(22) - Arrest van 7 maart 1985, Spitzley (48/84, Jurispr. 1984, blz. 787, punt 22, cursivering van mij).

(23) - Punt 5.2 van de verwijzingsbeschikking.

(24) - Blz. 28.

(25) - Arrest van 24 juni 1981, Elefanten Schuh (150/80, Jurispr. 1980, blz. 1671, punten 19 en 20).