61993C0186

Conclusie van advocaat-generaal Van Gerven van 18 mei 1994. - UNIONE NAZIONALE TRA LE ASSOCIAZIONI DI PRODUTTORI DI OLIVE TEGEN AZIENDA DI STATO PER GLI INTERVENTI SUL MERCATO AGRICOLO EN MINISTERO DELL'AGRICOLTURA E DELLE FORESTE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: CORTE D'APPELLO DI ROMA - ITALIE. - PRODUKTIESTEUN VOOR OLIJFOLIE - UITBETALING AAN DE BEGUNSTIGDEN DOOR TUSSENKOMST VAN EEN UNIE VAN PRODUCENTENORGANISATIES - BANKRENTE VAN BELEGDE GELDEN - EIGENAAR. - ZAAK C-186/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-03615


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. In deze zaak is het Hof een prejudiciële vraag gesteld door de eerste burgerlijke kamer van de Corte d' appello di Roma in een geding tussen Unione nazionale tra le associazioni di produttori di olive (Nationale unie van verenigingen van olijvenproducenten; hierna: Unaprol) en Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (nationaal bureau voor interventies op de landbouwmarkt; hierna: AIMA) en het ministerie van Land- en Bosbouw. Dit geding betreft de wijze van uitbetaling van de gemeenschapssteun voor de produktie van olijfolie en, meer in het bijzonder, de vraag aan wie de eventuele rente over de steunbedragen die via de bankrekeningen van Unaprol aan de begunstigden worden uitbetaald, toekomt.

De prejudiciële vraag en haar context

2. De prejudiciële vraag betreft de uitlegging van de gemeenschapsbepalingen inzake de produktiesteun voor olijfolie, met name de verordeningen (EEG) nrs. 2959/82(1) en 2261/84(2) van de Raad. Voor twee opeenvolgende perioden(3) stellen deze verordeningen de voorwaarden vast voor de toekenning van produktiesteun voor olijfolie en regelen zij de wijze van uitbetaling van deze steun alsmede de controle op de steunaanspraken. Wat de thans besproken vragen betreft, is er tussen de twee verordeningen in feite weinig verschil.

3. Voor de toekenning van steun gelden verschillende voorwaarden naar gelang de olijvenproducent al dan niet lid is van een overeenkomstig de gemeenschapsbepalingen(4) erkende producentenorganisatie. Is de olijvenproducent geen lid van een dergelijke organisatie, dan heeft hij recht op steun op basis van het aantal, het produktiepotentieel en de forfaitair vastgestelde opbrengst van zijn olijfbomen, voor zover de geproduceerde olijven zijn geoogst. Is de olijvenproducent wel lid van een producentenorganisatie, dan heeft hij recht op steun op basis van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olijfolie. Dit verschil in behandeling vindt zijn rechtvaardiging in de belangrijke rol die de producentenorganisaties spelen inzake de ° met name boekhoudkundige ° controle, bij zowel de olijvenproducenten als de erkende oliefabrieken. De producentenorganisaties zijn ook behulpzaam op het gebied van de cooerdinatie van de aanvragen en de verdeling van de voorschotten op en het saldo van de steun.

4. Een van de verschillen tussen de verordeningen nrs. 2959/82 en 2261/84 is, dat de laatste rekening houdt met de unies van organisaties van olijfolieproducenten en niet alleen met de organisaties zelf. Overeenkomstig verordening (EEG) nr. 1413/82(5) behoudt zij met name aan de unies het recht voor, de voorschotten op de produktiesteun te innen en te verdelen. Volgens artikel 10 van verordening nr. 2261/84 verrichten de unies de volgende werkzaamheden:

° zij cooerdineren de activiteiten van de aangesloten organisaties en zien erop toe dat deze activiteiten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de verordening,

° zij zorgen voor het indienen bij de bevoegde autoriteiten van de teeltaangiften en de steunaanvragen die de bij hen aangesloten organisaties hun doen toekomen;

° zij ontvangen van de betrokken Lid-Staat de voorschotten op de produktiesteun alsmede het saldo van de steun en gaan onverwijld over tot de uitkering daarvan aan de producenten die lid zijn van de aangesloten organisaties.

5. Artikel 11, lid 5, van verordening nr. 2261/84 luidt: "De producerende Lid-Staten stellen de bepalingen vast inzake de toekenning van de steun en de termijnen voor de uitbetaling aan de olijvenproducenten." Verordening nr. 2959/82 bevatte een soortgelijke bepaling, namelijk artikel 6, lid 2, eerste alinea.(6)

6. Krachtens deze bepalingen heeft de Italiaanse minister van Landbouw op 29 december 1983(7) en 2 januari 1985(8) twee decreten vastgesteld. De betwisting betreft artikel 17 van het decreet van 2 januari 1985(9), waarvan de eerste zes alinea' s luiden als volgt:

"De erkende unies van producentengroeperingen zijn gehouden ten gunste van hun leden de betaling van het voorschot op en het saldo van de steun te verrichten door middel van bankoverschrijvingen of niet-overdraagbare cheques die door een door de organisaties zelf gekozen kredietinstelling zijn uitgegeven en per aangetekende brief aan de woonplaats van de rechthebbenden moeten worden gezonden.

Het voorschot en het saldo bedoeld in de vorige alinea zijn gelijk aan de dienovereenkomstige bedragen die AIMA heeft gecrediteerd op basis van de eindbedragen van de samenvattende nota' s van de krachtens de gemeenschapsregeling en het onderhavige decreet voor steun in aanmerking komende aanvragen.

De betrekkingen tussen de erkende unies en de met de betaling van de gemeenschapssteun belaste kredietinstelling moeten ingevolge het decreet nr. 532 van de president van de Republiek van 4 juli 1973 worden geregeld door een speciale overeenkomst, waarin is bepaald dat de betaling ten gunste van de rechthebbenden geschiedt binnen tien werkdagen na de datum waarop de door AIMA verrichte crediteringen van de betrokken bedragen feitelijk beschikbaar zijn geworden. In het geval van leden van olijventeeltcooeperaties die lid van producentengroeperingen zijn, kunnen ter vergemakkelijking van de betaling de niet-overdraagbare cheques die bestemd zijn voor de aangesloten producenten via genoemde cooeperaties worden afgegeven.

Ook de betrekkingen tussen AIMA en genoemde unies worden geregeld bij overeenkomsten, waarin moet worden bepaald dat de bedragen van cheques die zijn teruggegeven wegens overlijden of het niet-aankomen op het in de aanvraag vermelde adres van de begunstigde, bij de met de betaling belaste kredietinstelling worden gestort op een speciale geblokkeerde rekening, met het oog op de uitgifte van naar behoren verbeterde nieuwe stukken.

Rekeninguittreksels waarop de vervallen rente over de gestorte bedragen is vermeld, moeten door de betrokken unies halfjaarlijks aan AIMA worden meegedeeld.

De betrokken rente komt uitsluitend toe aan AIMA, die hiervoor door de producentenorganisaties moet worden gecrediteerd na aftrek van belastingen; de betaling geschiedt door middel van een cheque van de Schatkist op de niet-rentedragende rekening-courant nr. 416 ten name van AIMA ° financieel beheer."

7. Het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil betreft juist de vraag aan wie de rente toekomt die de steunbedragen hebben opgebracht, ofwel tijdens de korte periode tussen de dag van betaling door AIMA en de dag van uitbetaling van de steun door de unie aan de begunstigde, ofwel zolang de steun als gevolg van de terugkeer van een cheque wegens overlijden of onmogelijkheid om deze op het in de aanvraag van de begunstigde aangegeven adres te bestellen, niet kan worden betaald, in afwachting van een nieuw betalingsdocument. Unaprol, een in de zin van de gemeenschapsregeling erkende unie, betwist de wettigheid van de ministeriële decreten voor zover zij de rente toekennen aan AIMA, het nationale bureau voor interventie op de landbouwmarkt, en niet aan de begunstigden van de steun die zij vertegenwoordigt. De Italiaanse ministeriële decreten zouden in strijd zijn met verordeningen nrs. 2959/82 en 2261/84 van de Raad.

In het raam van dit geschil heeft de eerste burgerlijke kamer van de Corte d' appello di Roma het Hof de hierna volgende prejudiciële vraag gesteld:

"Moeten de gemeenschapsbepalingen inzake de steun aan olijvenproducenten, en inzonderheid de verordeningen (EEG) van de Raad nrs. 2959/82 van 4 november 1982 en 2261/84 van 17 juli 1984 aldus worden uitgelegd, dat zij inhouden dat AIMA (het nationale interventiebureau) enkel als tussenpersoon namens en voor rekening van de Europese Economische Gemeenschap handelt (zonder ooit eigenaar van de toegekende bedragen te worden, die derhalve te zamen met de in de loop van de uitbetalingsprocedure hierover verkregen rente, vanaf het tijdstip van de toekenning ervan aan de begunstigden toebehoren), of aldus, dat AIMA exclusief eigenaar is van die bedragen, en dus van de desbetreffende rente, totdat deze aan de begunstigden worden uitbetaald?"

De toepasselijke gemeenschapsregelingen

8. Ter terechtzitting heeft de raadsman van Unaprol beklemtoond, dat de prejudiciële vraag er uitsluitend toe strekt te vernemen, of AIMA bij de betaling van de steun al dan niet de hoedanigheid heeft van tussenpersoon. Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te kunnen geven op grond waarvan hij het voor hem aanhangige geschil kan beslechten, moet echter mijns inziens ook een antwoord worden gegeven op de vraag aan wie de rente toekomt. Uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag volgt immers, dat de eigendom van deze rente de werkelijke inzet van het geding voor de nationale rechter is. Hiervoor is een nauwkeurig onderzoek noodzakelijk naar het statuut van de verschillende organen die bij de steunbetaling een rol spelen en naar de regels inzake de wijze van betaling van deze steun. Ik zal dus nader moeten ingaan op de verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het algemeen, en de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten en de produktiesteun voor olijfolie in het bijzonder.

9. De produktiesteun voor olijfolie vormt een gemeenschappelijke actie ten laste van de gemeenschapsbegroting, meer in het bijzonder van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL). De basisverordening inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970(10). Artikel 4(11) van deze verordening heeft betrekking op de interventieorganen, in casu AIMA, en de wijze van betaling:

"1. De Lid-Staten wijzen de diensten en organen aan, die zij machtigen tot uitbetaling van de in de artikelen 2(12) en 3(13) bedoelde uitgaven vanaf het ogenblik waarop deze verordening van toepassing wordt. Zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze verordening verstrekken zij de Commissie de volgende inlichtingen betreffende deze diensten en organen :

° benaming en, in voorkomend geval, statuut,

° administratieve en boekhoudkundige voorschriften voor de betalingen in verband met de uitvoering van de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten.

Zij brengen elke wijziging onmiddellijk ter kennis van de Commissie.

2. De Commissie stelt aan de Lid-Staten de nodige middelen ter beschikking, opdat de aangewezen diensten en organen de in lid 1 bedoelde betalingen overeenkomstig de communautaire voorschriften en de nationale wetgevingen verrichten.

De Lid-Staten zien erop toe dat deze middelen onverwijld en uitsluitend voor de beoogde doeleinden worden gebruikt."

10. De verordeningen (EEG) nrs. 380/78(14) en 3184/83(15) van de Commissie, vastgesteld ter uitvoering van artikel 4 van verordening nr. 729/70, bepalen dat de Commissie de nodige middelen ter beschikking van de Lid-Staten stelt voor de betaling door de tot uitbetaling gemachtigde organen van de door de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierde uitgaven "op een rekening voor dit doel geopend door iedere Lid-Staat bij de Schatkist of een ander financieel orgaan" (artikel 1, lid 1). Volgens artikel 1, lid 3, "(verzekert) iedere Lid-Staat (...) het goed beheer van de gemeenschappelijke financiële middelen en zorgt (hij) voor de verdeling ervan over de (tot uitbetaling gemachtigde) diensten en organen". Voorts stellen deze verordeningen de boekhoudkundige verplichtingen vast van de tot uitbetaling gemachtigde organen, en bepalen zij welke bewijsstukken door de Lid-Staten aan de Commissie moeten worden verstrekt.

11. Teneinde in bepaalde landen of gebieden geconstateerde structurele onvolkomenheden ten aanzien van het aanbod voor bepaalde produkten die voornamelijk aan de onvoldoende organisatiegraad van de producenten te wijten waren, te verhelpen, heeft de Raad de oprichting van producentengroeperingen en unies van dergelijke groeperingen aangemoedigd. Bij verordening (EEG) nr. 1360/78(16), voorzag de Raad in de toekenning van steun ter dekking van een gedeelte van de uitgaven voor de oprichting en de administratieve werking van producentengroeperingen in de gebieden en voor de produkten waarvoor dergelijke structurele onvolkomenheden in het aanbod waren vastgesteld. Een erkenningsregeling werd ingevoerd om te verzekeren dat de bedrijven zich zouden verenigen in organen die passende voorschriften voor de produktie en de afzet op de markt uitvaardigen, voldoende garanties bieden met betrekking tot hun stabiliteit en de doeltreffendheid van hun actie, en door hun positie en hun economische activiteit de werking van de gemeenschappelijke markt en het bereiken van de algemene doelstellingen van het Verdrag niet belemmeren.(17) De verordening voorzag verder in de oprichting van unies van erkende producentengroeperingen, die op een ruimer vlak dezelfde doelstellingen nastreven.

12. Bij verordening nr. 1917/80(18) en, later, verordening (EEG) nr. 1413/82(19), heeft de Raad het beginsel ingevoerd dat erkende unies van producentengroeperingen in de zin van verordening nr. 1360/78 bij het beheer van de produktiesteun voor olijfolie worden betrokken. De inschakeling van de unies maakte een centralisatie mogelijk op het vlak van de steunaanvragen, van de verdeling van de steun, en van de controlemaatregelen. Wegens deze verschillende aspecten en met name haar controletaak maakt de inschakeling van een unie het mogelijk bij de toekenning van steun uit te gaan van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olie (en niet van een forfaitaire raming van de produktie), en voorschotten op de definitieve steun toe te kennen. Het belang voor de olijvenproducent om steun op basis van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olie te ontvangen, wordt overigens beklemtoond door verordening nr. 1917/80, die in de mogelijkheid voorziet dat producenten wier produktie in beginsel voor eigen verbruik is bestemd en die er dus nauwelijks belang bij hebben om lid van een producentengroepering te zijn, niettemin voor aldus berekende steun in aanmerking kunnen komen, wanneer zij zich aan de controles van een unie van producentengroeperingen onderwerpen.(20) Aangezien het voor de unies van producentengroeperingen gaat om een taak die niet is voorzien in verordening nr. 1360/78, die uitsluitend de verbetering van de aanbodstructuur beoogt, en de begunstigden van de steun profiteren van het feit dat de unies bij het beheer van de steun betrokken zijn, bepaalt de verordening dat ter financiering van deze nieuwe taak van de unies bij wege van bijdrage een vast te stellen percentage van de aan de unies betaalde produktiesteun wordt ingehouden. Al is aan de unies een rol toegekend, toch bepaalt de verordening dat "de betrokken Lid-Staat in laatste instantie verantwoordelijk blijft voor de controle op het beheer van de produktiesteun en van de consumptiesteun".(21)

Het antwoord op de prejudiciële vraag

13. Uit het onderzoek van deze verordeningen blijkt dat de produktiesteun voor olijfolie een onderdeel vormt van het totale bedrag dat door de Commissie aan de Lid-Staat wordt betaald op de rekening die deze laatste overeenkomstig artikel 1, lid 1, van verordeningen nrs. 380/78 en 3184/83 van de Commissie(22) heeft geopend "bij de Schatkist of een ander financieel orgaan". Ingevolge artikel 1, lid 3, stelt de Lid-Staat de steunbedragen ter beschikking van het interventieorgaan, in casu AIMA. Hoe de steun door AIMA wordt betaald aan de begunstigden (individuele olijvenproducenten of unies van producentenorganisaties), is geregeld in artikel 11, lid 5, van verordening nr. 2261/84: "De producerende Lid-Staten stellen de bepalingen vast inzake de toekenning van de steun en de termijnen voor de uitbetaling aan de olijvenproducenten."(23) De Italiaanse decreten waarvan de wettigheid ter discussie staat, zijn dus krachtens deze laatste bepaling vastgesteld.

14. Uit een en ander volgt, dat het gemeenschapsrecht alleen bepaalt, dat het totale bedrag door de Commissie op de rekening van de betrokken Lid-Staat wordt betaald, en voor het overige niet van toepassing is. Aan de betrokken Lid-Staat komt de bevoegdheid toe te bepalen, welke organisaties hij zal erkennen als interventieorganen die krachtens de in het kader van een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten vastgestelde regels gemachtigd zijn om betalingen te verrichten, en wat hun statuut zal zijn. Tevens is het de Lid-Staat die de betaling van zijn rekening op die van de interventieorganen verricht en de wijze van uitbetaling van de steun door de interventieorganen aan de begunstigden vaststelt, ongeacht of de bedragen nog een tussenpersoon (unies van producentengroeperingen) passeren of niet (rechtstreekse betaling aan de olijvenproducent die geen lid van een unie is). Wanneer de betalingen door bemiddeling van een unie worden verricht, is het bovendien de Lid-Staat die de wijze van betaling door de unie aan de begunstigden regelt.

15. Dat deze bevoegdheid om op elk vlak de wijze van betaling van de steun te regelen, aan de Lid-Staten toekomt, behoeft geen verbazing te wekken. Artikel 8 van verordening nr. 729/70(24) betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geeft hun niet alleen de bevoegdheid, maar legt hun ook de verplichting op overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen te treffen om zich ervan te vergewissen dat de door het Fonds gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd; onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen; de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen. Het Hof heeft overigens bij herhaling deze verplichtingen van de Lid-Staten alsmede de hieraan verbonden bevoegdheid om hun nationale recht toe te passen, bevestigd.(25)

16. De Lid-Staten zijn echter niet volkomen vrij om hun nationale recht naar eigen goeddunken toe te passen. Nog steeds in het kader van de toepassing van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 729/70 van de Raad(26) oordeelde het Hof dat "slechts een beroep kan worden gedaan op nationale bepalingen voor zover dit voor de uitvoering van de gemeenschapsbepalingen nodig is en de draagwijdte en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht door de toepassing van deze nationale bepalingen niet worden geschaad"(27). Evenzo oordeelde het Hof in de zaak Deutsche Milchkontor(28), die betrekking had op de terugvordering door de nationale autoriteiten van in het kader van de communautaire regeling ten onrechte betaalde bedragen, dat de mogelijkheid voor de Lid-Staten om de gemeenschapsregelingen uit te voeren overeenkomstig de formele en materiële bepalingen van nationaal recht in overeenstemming moet zijn te brengen met de vereisten van een eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht, welke noodzakelijk is ter voorkoming van een ongelijke behandeling van de marktdeelnemers.

17. De in casu aan het Hof voorgelegde vraag betreft indirect bepalingen die door de nationale wetgever zijn vastgesteld inzake de wijze van uitbetaling van gemeenschapssteun door een interventieorgaan in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Zoals gezegd, bleef de nationale wetgever duidelijk binnen zijn bevoegdheidssfeer, aangezien nog afgezien van de algemene bepalingen inzake de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, ook de specifieke verordeningen inzake de produktiesteun voor olijfolie bepaalden dat de nationale wetgever bevoegd was om bepalingen vast te stellen inzake de toekenning van de steun en de termijnen voor de uitbetaling ervan. Wie bevoegd is om de termijn voor uitbetaling van steun vast te stellen, is mijns inziens dus ook bevoegd om precies te bepalen vanaf wanneer en vanaf welke verrichting de betaling is geschied, en derhalve vanaf wanneer de begunstigde van de steun eigenaar is van het bedrag waarop hij aanspraak heeft en van de rente die het eventueel opbrengt, maar ook om te bepalen aan wie deze bedragen en rente in de tussentijd toekomen.

18. De enige vorm van controle bestaat er mijns inziens in, te onderzoeken of de toepassing van de betwiste nationale bepaling geen inbreuk maakt op de strekking en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht, dan wel op de eenvormige toepassing ervan.

Ik zie niet in, hoe deze bepaling, voor zover zij aan AIMA de rente toekent over de steunbedragen die via bankrekeningen van de unies passeren met het oog op de uitbetaling ervan aan de begunstigden, de strekking, doeltreffendheid of eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht in gevaar zou kunnen brengen. Het gaat in feite om rente over bedragen die de Commissie ter beschikking van de betrokken Staat heeft gesteld en die deze laatste heeft overgemaakt naar het interventiebureau voor de uitbetaling van de steun aan de begunstigden ervan. De opvatting dat de steun slechts is betaald wanneer het steunbedrag in het bezit van de begunstigden is, en dat zolang deze uitbetaling niet heeft plaatsgehad, de rente toekomt aan het interventiebureau (dat een verlengstuk is van de betrokken Lid-Staat), lijkt mij geheel in overeenstemming te zijn met het door de gemeenschapsregeling uitgewerkte stelsel.

19. Overigens kan het feit dat de rente over de bedragen die lopen over de bij de kredietinstelling geopende rekening, aan AIMA toekomt, er slechts toe bijdragen dat de unies de in het Italiaanse decreet gestelde termijn van tien werkdagen voor de uitbetaling van de steun aan de olijvenproducenten in acht nemen, nu de producenten er alle belang bij hebben dat de bedragen waarop zij recht hebben hun zo spoedig mogelijk worden uitbetaald in plaats van AIMA rente op te leveren. Een dergelijke regeling is geheel in overeenstemming met artikel 10 van verordening nr. 2261/84, bepalende dat de unies onverwijld overgaan tot de uitkering van de steun aan de producenten die lid zijn van de aangesloten organisaties. Ten slotte verzekert een dergelijke maatregel de transparantie van de financiële situatie van de unies en bespaart hij hun de moeite van een ingewikkelde boekhouding om de bankrente, waarvan de rentevoet voortdurend varieert en die betrekking heeft op zeer korte periodes, onder de begunstigden te verdelen.

20. Mijn conclusie luidt dus, dat de Italiaanse wetgever binnen zijn bevoegdheidssfeer is gebleven toen hij de omstreden decreten heeft vastgesteld, en dat op grond van het gemeenschapsrecht niet kan worden gesteld dat artikel 17 van het decreet van 2 januari 1985 hoe dan ook inbreuk zou maken op de strekking, de doeltreffendheid of de eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht. Mitsdien geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Corte d' appello di Roma te beantwoorden als volgt:

"De gemeenschapsrechtelijke bepalingen inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en meer in het bijzonder de verordeningen (EEG) nrs. 2959/82 en 2261/84 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de produktiesteun voor olijfolie, moeten aldus worden uitgelegd, dat uitsluitend de Lid-Staten bevoegd zijn volgens hun nationale recht regels vast te stellen inzake de toekenning van de steun en de termijnen voor de uitbetaling ervan aan de olijvenproducenten.

Een Lid-Staat treedt niet buiten de grenzen van deze bevoegdheid, wanneer hij bepaalt aan wie de bankrente toekomt over de steunbedragen die op de rekeningen van de unies van producentenorganisaties staan, hetzij tussen het tijdstip van de creditering van de door het interventieorgaan betaalde bedrag en het tijdstip van de debitering van dat bedrag bij de uitbetaling door de unie aan de begunstigde, hetzij wegens tijdelijke niet-betaling van de steun in geval van terugkeer van een cheque wegens overlijden of wegens de onmogelijkheid om deze op het in de aanvraag van de begunstigde genoemde adres te bestellen, in afwachting van een nieuw betalingsdocument."

(*) Oorspronkelijke taal: Frans.

(1) ° Verordening (EEG) nr. 2959/82 van de Raad van 4 november 1982 tot vaststelling voor het verkoopseizoen 1982/1983 van de algemene voorschriften inzake de produktiesteun voor olijfolie (PB 1982, L 309, blz. 30).

(2) ° Verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de produktiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties (PB 1984, L 208, blz. 3).

(3) ° Zoals haar titel aangeeft, geldt verordening nr. 2959/82 voor het verkoopseizoen 1982/1983, en verordening nr. 2261/84 vanaf het verkoopseizoen 1984/1985.

(4) ° Zie artikel 20 quater, lid 1, van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (PB 1966, L 172, blz. 3025), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1917/80 van de Raad van 15 juli 1980 (PB 1980, L 186, blz. 1).

(5) ° Verordening (EEG) nr. 1413/82 van de Raad van 18 mei 1982 tot wijziging van verordening nr. 136/66/EEG houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (PB 1982, L 162, blz. 6).

(6) ° De betrokken Lid-Staten stellen de voorwaarden vast voor de uitkering van de steun, alsmede van het voorschot daarop door de producentenorganisaties aan hun leden.

(7) ° GURI nr. 28 van 28. 1. 1984.

(8) ° GURI nr. 17 van 21. 1. 1985.

(9) ° Deze bepaling is gelijk aan die van het eerste decreet, behoudens de woorden erkende producentenorganisaties die in het tweede decreet zijn vervangen door erkende unies van producentengroeperingen .

(10) ° Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 1970, L 94, blz. 13).

(11) ° In de versie die gold op de datum van het beroep bij de nationale rechter, dat wil zeggen vóór de wijziging bij verordening (EEG) nr. 3183/87 van de Raad van 19 oktober 1987 houdende vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 1987, L 304, blz. 1).

(12) ° Betreffende restituties bij uitvoer naar derde landen.

(13) ° Betreffende interventies ter regulering van de landbouwmarkten.

(14) ° Verordening (EEG) nr. 380/78 van de Commissie van 30 januari 1978 betreffende de werking van de voorschottenregeling voor uit de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierde uitgaven (PB 1978, L 56, blz. 1). Deze verordening was van toepassing van 1 januari 1978 tot 30 november 1983 [zij is ingetrokken bij verordening (EEG) nr. 3184/83].

(15) ° Verordening (EEG) nr. 3184/83 van de Commissie van 31 oktober 1983 betreffende de voorschottenregeling voor uit de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierde uitgaven (PB 1983, L 320, blz. 1). Deze verordening was van toepassing vanaf 1 december 1983. Verschillende bepalingen van deze verordening waren identiek met die van verordening (EEG) nr. 380/78. Dit was het geval voor artikel 1, dat ik hier citeer.

(16) ° Verordening (EEG) nr. 1360/78 van de Raad van 19 juni 1978 betreffende producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen (PB 1978, L 166, blz. 1).

(17) ° Zevende overweging van de considerans van verordening nr. 1360/78.

(18) ° Verordening (EEG) nr. 1917/80 van de Raad van 15 juli 1980 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 136/66/EEG houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten en tot aanvulling van verordening (EEG) nr. 1360/78 betreffende producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen (PB 1980, L 186, blz. 1).

(19) ° Reeds aangehaald in noot 5.

(20) ° Vierde overweging van de considerans en artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1917/80.

(21) ° Achtste overweging van de considerans van verordening nr. 1917/80. Voor de consumptie van olijfolie zijn afzonderlijke regels vastgesteld.

(22) ° Ik herinner eraan, dat de artikelen 1 van deze verordeningen identiek zijn.

(23) ° Deze bepaling is identiek met artikel 6, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 2959/82.

(24) ° Reeds aangehaald in voetnoot 10.

(25) ° Zie bij voorbeeld de arresten van 9 oktober 1990 (zaak C-366/88, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-3571) betreffende de wijze van controle, en 21 september 1983 (gevoegde zaken 205/82-215/82, Deutsche Milchkontor, Jurispr. 1983, blz. 2633) betreffende de terugvordering van onverschuldigd betaalde steun.

(26) ° Reeds aangehaald in voetnoot 10.

(27) ° Arrest van 6 mei 1982 (gevoegde zaken 146/81, 192/81 en 193/81, BayWa, Jurispr. 1982, blz. 1503, r.o. 29).

(28) ° Reeds aangehaald in voetnoot 25, r.o. 17.