61992B0097

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIERDE KAMER) VAN 15 JUNI 1993. - LOEK RIJNOUDT EN MICHAEL HOCKEN TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - VERZOEK TOT TUSSENKOMST - BELANG BIJ DE BESLISSING VAN HET RECHTSGEDING. - GEVOEGDE ZAKEN T-97/92 EN T-111/92.

Jurisprudentie 1993 bladzijde II-00587


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Procedure ° Interventie ° Ambtenarenrechtspraak ° Interventie van ambtenaar in kader van door ander ambtenaar ingesteld beroep tot nietigverklaring ° Ontvankelijkheid ° Voorwaarden

(' s Hofs Statuut-EEG, art. 37, tweede alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 115)

Samenvatting


Bij een verzoek om tussenkomst van een ambtenaar in het kader van een door een andere ambtenaar ingediend beroep tot nietigverklaring, moet het begrip belang bij de beslissing van het rechtsgeding in de zin van artikel 37, tweede alinea, van het Statuut van het Hof worden opgevat als een direct belang bij wat wordt beslist op de conclusies betreffende specifiek de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd.

In het kader van een door een ambtenaar tegen zijn salarisafrekening ingesteld beroep tot nietigverklaring, is het verzoek tot tussenkomst van een andere ambtenaar die, hoewel hij dit wel had gekund, tegen zijn eigen salarisafrekening geen beroep heeft ingesteld en slechts een indirect belang bij de beslissing van het geding kan aantonen, gelegen in de erkenning van de gegrondheid van de door de verzoeker bij wege van incident opgeworpen exceptie van onwettigheid en verband houdende met de gelijkenis tussen zijn situatie en die van laatstgenoemde, dus niet-ontvankelijk.

Partijen


In de gevoegde zaken T-97/92 en T-111/92,

L. Rijnoudt en M. Hocken, ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende respectievelijk te Brussel en Jauchelette (België), vertegenwoordigd door G. Vandersanden, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Schmitt, advocaat aldaar, Avenue Guillaume 62,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur G. Valsesia als gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij N. Annecchino, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende beroepen tot nietigverklaring van de salarisafrekeningen van verzoekers over de maand januari 1992, voor zover daarbij toepassing wordt gegeven aan de "tijdelijke bijdrage" en de onvermijdelijke verhoging van hun pensioenbijdragen wordt vastgesteld, alsmede tot vaststelling van de onwettigheid van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 3831/91 van de Raad van 19 december 1991 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen wat de instelling van een tijdelijke bijdrage betreft, en van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 3832/91 van de Raad van 19 december 1991 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen wat de bijdrage in de pensioenregeling betreft (PB 1991, L 361, respectievelijk blz. 7 en 9),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, kamerpresident, A. Saggio, C. P. Briët, rechters,

griffier: H. Jung

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


Procesverloop, conclusies en argumenten van de partijen

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 november 1992, heeft L. Rijnoudt, verzoeker in zaak T-97/92, beroep ingesteld tegen de Commissie strekkende tot nietigverklaring van zijn salarisafrekening van 15 januari 1992. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 21 december 1992, heeft M. Hocken, verzoeker in zaak T-111/92, eveneens beroep ingesteld tegen de Commissie strekkende tot nietigverklaring van zijn salarisafrekening van 15 januari 1992.

2 In hun verzoekschriften hebben verzoekers geconcludeerd, dat het het Gerecht behage:

° de beroepen ontvankelijk en gegrond te verklaren,

° hun salarisafrekening van januari 1992 nietig te verklaren, voor zover daarbij toepassing wordt gegeven aan een tijdelijke bijdrage en vanaf die datum de onvermijdelijke verhoging van hun pensioenbijdrage wordt vastgesteld;

° de Commissie in de kosten te veroordelen.

Ter ondersteuning van hun conclusies roepen verzoekers de onwettigheid in van de verordeningen (EGKS, EEG, Euratom) nrs. 3831/91 en 3832/91 van de Raad van 19 december 1991 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, wat respectievelijk de instelling van een tijdelijke bijdrage en de bijdrage in de pensioenregeling betreft (PB 1991, L 361, resp. blz. 7 en 9).

3 Bij beschikking van de president van de Vierde kamer van 18 februari 1993 zijn de zaken T-97/92 en T-111/92 voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd.

4 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 maart 1993, heeft C. M. Gambari, ambtenaar van de Commissie, wonende te Waterloo (België), vertegenwoordigd door L. Govaert, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van L. Dupong, advocaat aldaar, Rue des Bains 14, verzocht om toelating tot tussenkomst in zaak T-97/92 ter ondersteuning van de conclusies van verzoeker.

5 Het verzoek tot tussenkomst is ingediend overeenkomstig artikel 115 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en is gedaan krachtens artikel 37, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG, dat krachtens artikel 46, eerste alinea, ervan van toepassing is op de procedure voor het Gerecht.

6 In zijn verzoek tot tussenkomst betoogt Gambari, bij de beslissing in zaak T-97/92 belang te hebben, enerzijds omdat het te wijzen arrest aangaande de wettigheid van de tijdelijke bijdrage en de verhoging van de pensioenbijdrage zijn rechtspositie en financiële situatie rechtstreeks zal beïnvloeden, en anderzijds omdat hij in 1989 ervan had afgezien opnieuw een betrekking te zoeken in de particuliere sector, daar hij erop had vertrouwd dat de crisisheffing zou worden afgeschaft. In december 1991 bestond deze mogelijkheid voor hem niet meer, gezien zijn leeftijd en de toestand op de arbeidsmarkt.

7 Verder merkt Gambari op, dat zijn beslissing om het Gerecht slechts als interveniënt te adiëren, is ingegeven door overwegingen van proceseconomie. Op 31 maart 1992 had hij een klacht ingediend tegen zijn eigen salarisafrekening van 15 januari 1992, doch na afwijzing daarvan had hij van een beroep voor het Gerecht afgezien.

8 Het verzoek tot tussenkomst is aan partijen betekend overeenkomstig artikel 116, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

9 Bij brieven van 24 maart 1993 hebben verzoekers meegedeeld, tegen het verzoek tot tussenkomst geen bezwaar te hebben.

10 Bij memorie van 25 maart 1993 heeft verweerster geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot tussenkomst.

11 Zij betoogt in de eerste plaats, dat interveniënt geen belang heeft bij de uitslag van het geding. De conclusies van verzoeker strekken enkel tot nietigverklaring van zijn eigen salarisafrekening en interveniënt heeft geen enkel rechtstreeks en werkelijk belang bij de toewijzing van deze conclusies. De eventuele gevolgen van de krachtens artikel 184 EEG-Verdrag incidenteel opgeworpen exceptie van onwettigheid van de betrokken verordeningen zijn beperkt tot verzoeker en werken niet ten gunste van partijen die niet tijdig beroep hebben ingesteld. Verweerster verwijst in dit verband naar drie arresten van het Hof: twee van 7 juni 1972 (zaak 20/71, Sabbatini, Jurispr. 1972, blz. 345, en zaak 32/71, Bauduin, Jurispr. 1972, blz. 363) en een van 21 februari 1974 (gevoegde zaken 15/73-33/73, 52/73, 53/73, 57/73-109/73, 116/73, 117/73, 123/73, 132/73 en 135/73-137/73, Schots-Kortner e.a., Jurispr. 1974, blz. 177).

12 In de tweede plaats tast het verzoek tot tussenkomst de rechtszekerheid aan: verzoeker, die tegen zijn eigen salarisafrekening beroep had kunnen instellen, probeert thans de beroepstermijnen te omzeilen. Van nieuwe omstandigheden die een verlaat optreden kunnen rechtvaardigen, is geen sprake. In dit verband refereert verweerster aan twee arresten van het Hof (arresten van 12 november 1981, zaak 799/79, Bruckner, Jurispr. 1981, blz. 2697, en 12 oktober 1978, zaak 156/77, Commissie/België, Jurispr. 1978, blz. 1881) en aan een beschikking van het Gerecht van 28 november 1991 (zaak T-35/91, Eurosport, Jurispr. 1991, blz. II-1359).

13 Krachtens artikel 116, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft de president van de Vierde kamer het verzoek tot tussenkomst naar de kamer verwezen.

Oordeel van het Gerecht

14 Luidens artikel 37, tweede alinea, van het Statuut van het Hof heeft een ieder die aannemelijk maakt bij de beslissing van een rechtsgeding belang te hebben, het recht zich daarin te voegen.

15 Bij beschikking van 25 november 1964 (zaak 111/63, Lemmerz-Werke, Jurispr. 1965, blz. 982), in een beroep tegen een beschikking van de Hoge Autoriteit in het kader van het vereveningsmechanisme voor ingevoerd schroot, heeft het Hof een verzoek tot tussenkomst afgewezen op grond dat verzoekster tot tussenkomst geen rechtstreeks en concreet belang bij de toewijzing van de conclusies van het verzoekschrift aannemelijk had gemaakt en dat het enige door haar aangevoerde belang was gelegen in de aanvaarding van bepaalde door verzoekster voorgedragen beweringen. Niettemin heeft het Hof in een beschikking van 15 juli 1981 (zaak 45/81, Moksel, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) in een beroep tot nietigverklaring van een verordening van de Commissie houdende tijdelijke opschorting van de voorafgaande vaststelling van de restituties bij de uitvoer van bepaalde landbouwprodukten, een verzoek tot tussenkomst toegewezen, overwegende dat verzoekster tot tussenkomst, al kon zij geen rechtstreeks belang bij het te wijzen arrest aannemelijk maken, niettemin belang kon hebben bij de beslissing van het geding, op zijn minst wat betreft de formulering van de gronden waarop zij zou berusten.

16 Gelet op deze twee klaarblijkelijk uiteenlopende benaderingen in twee zaken waarvan de context verschillend was, moet worden bepaald welke beginselen van toepassing zijn in een geval als het onderhavige, waarin het verzoek tot tussenkomst afkomstig is van een ambtenaar die stelt zich in dezelfde situatie te bevinden als een andere ambtenaar die krachtens artikel 179 EEG-Verdrag en de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut beroep heeft ingesteld tegen een communautaire handeling.

17 In casu is het voorwerp van het geding in zaak T-97/92 nietigverklaring van de salarisafrekening van verzoeker Rijnoudt. De Commissie heeft dan ook terecht gesteld, dat interveniënt geen rechtstreeks en werkelijk belang heeft bij de nietigverklaring van de salarisafrekening van een andere ambtenaar zoals Rijnoudt.

18 Interveniënt heeft tegen zijn eigen salarisafrekening een klacht ingediend, die door de Commissie stilzwijgend is afgewezen. Bijgevolg heeft interveniënt de mogelijkheid gehad om zelf bij het Gerecht beroep in te stellen. Waarom hij dit niet heeft gedaan, wordt in het verzoek tot tussenkomst niet toegelicht.

19 Aangenomen dat in de omstandigheden van het geval de afloop van het geding de situatie van interveniënt wel zou kunnen beïnvloeden, in die zin dat het te wijzen arrest gevolgen zou kunnen hebben voor de wijze waarop de administratie de betrokken verordeningen op alle ambtenaren toepast, dan nog rijst de vraag, of in een beroep krachtens artikel 179 EEG-Verdrag en artikel 91 Ambtenarenstatuut een individueel optredend ambtenaar zoals verzoeker een belang heeft als bedoeld in artikel 37, tweede alinea, van het Statuut van het Hof.

20 In een dergelijk geval moet het begrip belang bij de beslissing van het rechtsgeding in de zin van artikel 37, tweede alinea, van het Statuut van het Hof worden opgevat als een belang bij wat wordt beslist op de conclusies betreffende specifiek de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd.

21 Ware dit anders, dan zou iedere ambtenaar die aannemelijk maakt dat de door het Gerecht te geven beslissing op een incidenteel tegen een verordening van de Raad opgeworpen exceptie van onwettigheid enigerlei invloed op zijn situatie zou kunnen hebben, een belang bij de beslissing van het geding kunnen stellen. Dit zou niet in overeenstemming zijn met de eisen van de proceseconomie en evenmin met het stelsel van rechtsbescherming voorzien in de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut, met name gelet op de daarin vastgelegde termijnen.

22 In casu moet derhalve, zoals het Hof dat in zijn beschikking Lemmerz-Werke (reeds aangehaald) heeft gedaan, een strikt onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds verzoekers tot tussenkomst met een rechtstreeks belang bij de beslissing op de specifieke handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, en anderzijds verzoekers tot tussenkomst met een indirect belang bij de beslissing van het geding, wegens de gelijkenis tussen hun situatie en die van een van de partijen.

23 Bovendien is het Gerecht van oordeel, dat wanneer een verzoeker tot tussenkomst de gelegenheid heeft gehad om binnen bepaalde termijnen zelf beroep in te stellen, afwijzing van zijn verzoek om te mogen tussenkomen in een geding waarin een gelijksoortige situatie als de zijne aan de orde wordt gesteld, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van de beroepsmogelijkheden die hem zelf ten dienste stonden.

24 Deze opvatting is niet in strijd met hetgeen het Gerecht heeft beslist in de zaak Eurosport (reeds aangehaald). In die zaak werd een onderneming, geadresseerde van een beschikking van de Commissie houdende vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels van het EEG-Verdrag, toegelaten tot interventie in een door een andere betrokken onderneming ingesteld beroep tot nietigverklaring, hoewel zij niet zelf tijdig beroep had ingesteld. Blijkens de beschikking heeft het Gerecht met name gelet op het feit dat voor de nationale rechter een aansprakelijkheidsactie tegen haar was ingesteld op grond van de in de beschikking van de Commissie vastgestelde inbreuk. Verder was die beschikking uitdrukkelijk tot verzoekster in interventie gericht, waardoor deze een rechtstreeks belang bij de beslissing van het geding aannemelijk kon maken.

25 Bovenstaande overwegingen zijn evenmin in strijd met de rechtspraak van het Hof en het Gerecht, dat vak- en beroepsverenigingen die elk een min of meer groot aandeel van de ambtenaren en/of personeelsleden van de gemeenschapsinstellingen vertegenwoordigen en die niet zelf op grond van artikel 91 Ambtenarenstatuut beroep kunnen instellen, als interveniënten kunnen worden toegelaten, indien in de door de partijen aangevoerde middelen principiële vraagstukken worden opgeworpen betreffende de organisatie van de Europese openbare dienst. Immers, dergelijke interventies brengen de goede werking van de procedure voor het Gerecht niet in het gedrang, terwijl een veelheid van individuele interventies van ambtenaren die zich in een vergelijkbare situatie als die van de verzoekende partij bevinden, niet alleen het stelsel van rechtsmiddelen van de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut zou verstoren, maar ook de doeltreffendheid van de procedure voor het Gerecht zouden aantasten.

26 Gelet op het bovenstaande moet het verzoek tot tussenkomst worden afgewezen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

27 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt, voor zover dat is gevorderd, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Volgens artikel 88 van dit Reglement evenwel blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer)

beschikt:

1) Het verzoek tot tussenkomst wordt afgewezen.

2) Elk der partijen zal de met het verzoek tot tussenkomst verband houdende eigen kosten dragen.

Luxemburg, 15 juni 1993.