61991B0078

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIERDE KAMER) VAN 4 DECEMBER 1991. - ANDREW MACRAE MOAT EN ASSOCIATION DES FONCTIONNAIRES INDEPENDANTS POUR LA DEFENSE DE LA FONCTION PUBLIQUE EUROPEENNE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - KENNELIJKE NIET-ONTVANKELIJKHEID EN ONBEVOEGDHEID. - ZAAK T-78/91.

Jurisprudentie 1991 bladzijde II-01387


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Ambtenaren - Beroep - Voorafgaande administratieve klacht - Verplicht karakter - Beroep ingesteld vóór afwijzing van klacht - Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 2)

2. Ambtenaren - Beroep - Procedureel kader - Beroep van vakorganisatie - Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

3. Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Beroep van vakorganisatie in geschillen op gebied van ambtenarenrecht - Onbevoegdheid van Gerecht van eerste aanleg - Verwijzing naar Hof

(EEG-Verdrag, art. 173, tweede alinea; besluit 88/591 van de Raad, art. 3; 's Hofs Statuut-EEG, art. 47, tweede alinea)

Samenvatting


1. Ieder beroep van een ambtenaar tegen de instelling waarbij hij in dienst is, moet als algemene regel worden voorafgegaan door een administratieve klacht waarop al dan niet uitdrukkelijk afwijzend is beschikt. Een beroep dat vóór afloop van die precontentieuze procedure wordt ingesteld, is prematuur en deswege ingevolge artikel 91, lid 2, van het Statuut niet-ontvankelijk.

2. Een vakorganisatie kan geen beroep instellen in het kader van artikel 91 van het Statuut. De door dit artikel geboden beroepsweg staat uitsluitend open voor ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen en niet voor vakorganisaties.

3. Een krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag ingesteld beroep van een vakorganisatie tegen een instelling, dat betrekking heeft op een geschil op het gebied van het ambtenarenrecht, valt niet binnen de bevoegdheid die door artikel 3 van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 aan het Gerecht van eerste aanleg is toegekend, en moet dus door het Gerecht naar het Hof worden verwezen.

Partijen


In zaak T-78/91,

A. M. Moat, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door E. Moons, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij L. Dupong, advocaat aldaar, Rue des Bains 14 A,

en

Association of Independant Officials for the Defence of the European civil service/Association des fonctionnaires indépendants pour la défense de la fonction publique européenne (TAO/AFI), gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door E. Moons, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij L. Dupong, advocaat aldaar, Rue des Bains 14 A,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen,

verweerster,

betreffende een beroep strekkende tot, in de eerste plaats, nietigverklaring van het op 18 oktober 1991 door de Commissie uitgeschreven referendum, waarbij het personeel werd uitgenodigd zich uit te spreken over het door Coreper en de vertegenwoordigers van het personeel bereikte compromis over de methode voor de aanpassing van de bezoldigingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen; in de tweede plaats, erkenning van het recht van TAO/AFI de onderhandelingen voort te zetten, en in de derde plaats, veroordeling van de Commissie tot betaling van een exemplarische schadevergoeding,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, D. A. O. Edward en C. P. Briët, rechters,

griffier: H. Jung

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij op 30 oktober 1991 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschrift hebben A. M. Moat, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op de grondslag van de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut, en Association des fonctionnaires indépendants pour la défense de la fonction publique européenne (TAO/AFI) op de grondslag van artikel 173 EEG-Verdrag beroep ingesteld tot, in de eerste plaats, nietigverklaring van het op 18 oktober 1991 door de Commissie uitgeschreven referendum, waarbij het personeel werd uitgenodigd zich uit te spreken over het door het Comité van permanente vertegenwoordigers bij de Raad (hierna: "Coreper") en de vertegenwoordigers van het personeel bereikte compromis over de methode voor de aanpassing van de ambtenarensalarissen; in de tweede plaats, erkenning van het recht van TAO/AFI en andere vak- en beroepsorganisaties op voortzetting van de onderhandelingen in het kader van het door de Raad tijdens zijn 713e vergadering op 22 en 23 juni 1981 vastgestelde besluit tot instelling van een overlegprocedure (hierna: "besluit van 22 en 23 juni 1981"), en, in de derde plaats, veroordeling van de Commissie tot betaling aan TAO/AFI van een exemplarische schadevergoeding van 1 miljoen BFR.

2 De aan het geding ten grondslag liggende feiten, zoals uiteengezet in het verzoekschrift, kunnen worden samengevat als volgt. De vak- en beroepsorganisaties die leden hadden onder het personeel van de Commissie, voerden vanaf mei 1991 onderhandelingen over de aanpassing van de bezoldigingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen, zulks in het kader van het besluit van 22 en 23 juni 1981, waarbij een overlegprocedure is ingesteld tussen de Raad en het door de vak- en beroepsorganisaties vertegenwoordigde personeel in geval van geschillen over voorstellen tot wijziging van het Statuut of de toepassing van de bepalingen ervan. Nog voordat deze onderhandelingen waren gevorderd tot de in de punten II en III van het besluit van 22 en 23 juni 1981 bedoelde stadia van discussies met de leden van de Raad en inleiding van de verzoeningsprocedure, maakten de secretaris-generaal van de Commissie, Williamson, en de directeur-generaal Personeel en algemeen beheer, De Koster, bij een mededeling van 15 oktober 1991 bekend, dat op 18 oktober daaraanvolgend een referendum zou worden gehouden, waarbij de ambtenaren en de andere onder het Statuut vallende personeelsleden zich in een geheime stemming konden uitspreken over het compromisvoorstel van de voorzitter van Coreper over de methode voor de aanpassing van de bezoldigingen. Bij een andere mededeling van 15 oktober 1991, ondertekend door A. Cardoso e Cunha, lid van de Commissie, liet de Commissie haar personeel weten, dat zij van mening was dat de onderhandelingen moesten worden beëindigd, en verzocht zij het personeel het compromisvoorstel goed te keuren. Op 17 oktober 1991 diende Moat als voorzitter van de afdeling Brussel van TAO/AFI, een klacht in krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut, waarin hij verzocht om intrekking van de twee vorengenoemde mededelingen van 15 oktober 1991. Het aangekondigde referendum vond plaats op 18 oktober 1991. Verzoekers stellen, dat dat referendum ongeldig is wegens onregelmatigheden die vóór en tijdens het referendum zijn begaan, en dat het uitschrijven ervan in strijd was met het in artikel 24 bis van het Statuut gewaarborgde recht van vereniging.

3 Voor zover het beroep door Moat is ingesteld, moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak ieder beroep in de zin van artikel 179 EEG-Verdrag, dat door een ambtenaar wordt ingesteld tegen de instelling waarbij hij in dienst is, als algemene regel moet worden voorafgegaan door een precontentieuze klacht waarop al dan niet uitdrukkelijk afwijzend is beschikt. Een beroep dat vóór afloop van die precontentieuze procedure wordt ingesteld, is prematuur en deswege ingevolge artikel 91, lid 2, van het Statuut niet-ontvankelijk (zie, bij voorbeeld, beschikking van het Hof van 23 september 1986, zaak 130/86, Du Besset, Jurispr. 1986, blz. 2619, 2621; arrest van het Hof van 7 oktober 1987, zaak 401/85, Schina, Jurispr. 1987, blz. 3911, 3929; arrest van het Gerecht van 20 juni 1990, gevoegde zaken T-47/89 en T-82/89, Marcato, Jurispr. 1990, blz. II-231, 241).

4 In casu heeft Moat, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de afdeling Brussel van TAO/AFI, op 17 oktober 1991 een klacht ingediend. Vervolgens heeft hij het onderhavige beroep ingesteld, zonder een uitdrukkelijk afwijzend besluit van de Commissie af te wachten en vóór afloop van de in artikel 90, lid 2, van het Statuut bepaalde termijn van vier maanden, waarna een klacht wordt geacht stilzwijgend te zijn afgewezen. In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat het beroep, voor zover ingesteld door Moat, kennelijk niet-ontvankelijk is, zonder dat behoeft te worden onderzocht of voldaan is aan de andere ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 91, lid 2, van het Statuut.

5 Wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, kan het Gerecht, ingevolge artikel 111 van zijn Reglement voor de procesvoering, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking. Daar het beroep, voor zover ingesteld door Moat, kennelijk niet-ontvankelijk is, zijn er termen het met toepassing van genoemd artikel te verwerpen nog voordat het verzoekschrift aan de Commissie is betekend.

6 Voor zover het beroep door TAO/AFI is ingesteld, zij erop gewezen, dat ingevolge artikel 3, lid 1, sub a, van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, het Gerecht in eerste aanleg de bevoegdheden uitoefent die aan het Hof zijn opgedragen ten aanzien van de geschillen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden, bedoeld in artikel 179 EEG-Verdrag. Ten aanzien van beroepen die krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag door een natuurlijke of rechtspersoon tegen een instelling van de Gemeenschappen worden ingesteld, is het Gerecht ingevolge artikel 3, lid 1, sub c, slechts bevoegd wanneer zij de toepassing betreffen van op de ondernemingen toepasselijke mededingingsregels.

7 Zoals TAO/AFI zelf in haar verzoekschrift aangeeft, is haar beroep gebaseerd op artikel 173 van het Verdrag. Het had trouwens niet krachtens artikel 91 van het Statuut kunnen worden ingesteld, want volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie arresten van 8 oktober 1974, zaak 175/73, Union syndicale, en zaak 18/74, Syndicat général du personnel, Jurispr. 1974, blz. 917, 926, resp. blz. 933, 945; arrest van 11 mei 1989, gevoegde zaken 193/87 en 194/87, Maurissen en Union syndicale, Jurispr. 1989, blz. 1045, 1075) staat de door artikel 91 geboden beroepsweg uitsluitend open voor ambtenaren en andere personeelsleden, en niet voor vakorganisaties. Een beroep van een vakorganisatie, krachtens artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag ingesteld tegen een instelling in een geschil dat verband houdt met het communautaire ambtenarenrecht, valt niet in het toepassingsgebied van artikel 3 van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988. Het Gerecht is dus kennelijk onbevoegd van een dergelijk beroep kennis te nemen. Dit geldt ook voor zover TAO/AFI, bij wege van de andere conclusies van haar verzoekschrift en als uitvloeisel van de nietigverklaring van de bestreden handelingen, erkenning verlangt van haar recht op voortzetting van de onderhandelingen alsmede veroordeling van de Commissie tot betaling van een exemplarische schadevergoeding.

8 Ingevolge artikel 47, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG verwijst het Gerecht, wanneer het vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is, de zaak naar het Hof. Overeenkomstig artikel 112 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschiedt die verwijzing in geval van kennelijke onbevoegdheid bij met redenen omklede beschikking en zonder dat de behandeling wordt voortgezet. In casu dient het beroep, voor zover ingesteld door TAO/AFI, dus naar het Hof te worden verwezen, zonder dat het nodig is het verzoekschrift voordien aan de Commissie te betekenen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

9 Voor zover het beroep bij deze beschikking niet-ontvankelijk wordt verklaard, dient het Gerecht over de kosten te beslissen. Daar deze beschikking vóór de betekening van het verzoekschrift aan de wederpartij is gegeven, kan overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht worden volstaan met te beslissen dat Moat zijn eigen kosten zal dragen. Het Hof zal hebben te beslissen over de kosten van het beroep voor zover dit door TAO/AFI is ingesteld.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde Kamer)

beschikt:

1) Het beroep voor zover ingesteld door A. Moat, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2) Het beroep voor zover ingesteld door TAO/AFI, wordt verwezen naar het Hof.

3) A. Moat zal zijn eigen kosten dragen.

4) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden voor zover het beroep door TAO/AFI is ingesteld.

Luxemburg, 4 december 1991.