61991B0074

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (DERDE KAMER) VAN 6 APRIL 1992. - ROCCO TANCREDI TEGEN EUROPEES PARLEMENT. - NIET-ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK T-74/91.

Jurisprudentie 1992 bladzijde II-01645


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Ambtenaren - Beroep - Beroep tegen besluit van jury van vergelijkend onderzoek - Middelen ontleend aan onregelmatigheid van aankondiging van vergelijkend onderzoek waartegen niet tijdig is opgekomen - Niet-ontvankelijkheid - Grenzen - Onregelmatigheid gebleken in loop van vergelijkend onderzoek

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

2. Ambtenaren - Beroep - Beroep gericht tegen niet-plaatsing op lijst van geschikte kandidaten - Ontvankelijkheid - Middelen die kunnen worden aangevoerd

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

Samenvatting


1. Tot staving van een beroep tegen een besluit van een jury van een vergelijkend onderzoek kan een ambtenaar zich niet beroepen op middelen ontleend aan de gestelde onregelmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, wanneer hij niet tijdig is opgekomen tegen die bepalingen van de aankondiging, waardoor hij zich bezwaard acht. Anders zou de regelmatigheid van een aankondiging van vergelijkend onderzoek nog in geding kunnen worden gebracht lang nadat zij is gepubliceerd en wanneer de meeste, zo niet alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek reeds achter de rug zijn. Dit zou in strijd zijn met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel en met het beginsel van goed bestuur. Wel kan de verzoeker zich beroepen op onregelmatigheden waarvan de bron in de tekst van de aankondiging van vergelijkend onderzoek ligt, doch welke zich in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan.

2. Een beroep tegen een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek om een kandidaat niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen, is in beginsel ontvankelijk. Indien de kandidaat evenwel niet op de lijst is geplaatst omdat hij bij de proeven niet het in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgestelde minimumaantal punten heeft behaald, kan de verzoeker alleen aanvoeren, dat de jury zich bij de beoordeling van zijn geschiktheid kennelijk heeft vergist en hem bij de proeven ten onrechte een onvoldoende heeft gegeven. Wanneer verzoeker niet stelt, dat de jury hem ten onrechte een onvoldoende heeft gegeven, is de vordering tot nietigverklaring of wijziging van de lijst van geschikte kandidaten niet-ontvankelijk.

Partijen


In zaak T-74/91,

R. Tancredi, wonende te Taranto (Italië), vertegenwoordigd door G. Semeraro, advocaat bij de Corte di Cassazione, Via Mazzini 3, te I-74100 Taranto,

verzoeker,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseur J. Campinos en K. Bradley, lid van zijn juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij zijn secretariaat-generaal, Kirchberg,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de aankondiging van vergelijkend onderzoek PE/52/A en/of nietigverklaring of wijziging van de door de jury van dit vergelijkend onderzoek opgestelde lijst van geschikte kandidaten,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, kamerpresident, C. Yeraris en J. Biancarelli, rechters,

griffier: H. Jung

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


De feiten en het procesverloop

1 Op 23 november 1990 publiceerde het Europees Parlement (hierna: "Parlement") in de Italiaanse uitgave van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB 1990, C 293, blz. 15), de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek PE/52/A op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen voor de aanwerving van een afdelingshoofd voor het voorlichtingsbureau te Rome. Tancredi solliciteerde naar deze post. Op 6 maart 1991 kwam de jury van het vergelijkend onderzoek voor het eerst bijeen. Tijdens haar vergaderingen van 21 maart, 8 en 17 april 1991 stelde zij een lijst op van 46 kandidaten die beantwoordden aan de in de aankondiging van het algemeen vergelijkend onderzoek vastgestelde voorwaarden; verzoeker kwam op deze lijst niet voor. De voorzitter van de jury deelde hem mede, dat de keuze niet op hem was gevallen omdat hij niet beschikte over "gedegen beroepservaring op het gebied van public relations, journalistiek en/of berichtgeving (titel III, letter B, punt 1, sub b, van de aankondiging van het algemeen vergelijkend onderzoek)". Verzoeker diende tegen dit besluit een klacht in, die na een heronderzoek van de stukken werd toegewezen.

2 Tijdens de vergaderingen van 17 april en 6 mei 1991 stelde de jury de criteria vast voor de beoordeling van de schriftelijke bewijsstukken van de tot het vergelijkend onderzoek toegelaten kandidaten. Aan de hand van deze schaal stelde de jury een lijst van kandidaten op ° waaronder verzoeker ° die tot het mondeling examen werden toegelaten. Dit vond plaats op 27 en 28 juni 1991 te Brussel en van 17 tot 19 juli 1991 te Rome.

3 Na afloop van dit examen stelde de jury een lijst van vier geschikte kandidaten op, met als eerste de heer A. Verzoeker stond niet op de lijst. Blijkens de door de jury toegekende cijfers had verzoeker bij het onderhoud met de jury slechts 22 punten behaald, terwijl volgens de aankondiging van het vergelijkend onderzoek minimaal 24 punten noodzakelijk waren. Verzoeker behaalde in totaal 53 punten, het laagste aantal van alle tot het mondeling examen toegelaten kandidaten.

4 Bij mededeling van 19 september 1991, door hem ontvangen op 26 september daaraanvolgend, werd Tancredi medegedeeld dat hij bij het onderhoud met de jury niet het in titel V van de aankondiging van het algemeen vergelijkend onderzoek voorgeschreven minimum van 24 punten had behaald en als gevolg daarvan was "geëlimineerd".

5 Bij verzoekschrift ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 23 oktober 1991, heeft Tancredi beroep ingesteld tegen de aankondiging van het vergelijkend onderzoek en de door de jury opgestelde lijst van geschikte kandidaten.

Conclusies van partijen

6 Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden aankondiging van het vergelijkend onderzoek nietig te verklaren en/of de resultaten, respectievelijk de lijst of het besluit van de jury van dat vergelijkend onderzoek nietig te verklaren of te wijzigen, met alle gevolgen van dien, ook ten aanzien van de kosten.

7 Het Parlement concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het tegen de betrokken aankondiging is gericht;

° het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het tegen de opstelling van de lijst van geschikte kandidaten is gericht;

° het beroep voor het overige kennelijk ongegrond te verklaren;

° kosten rechtens.

In dupliek verzoekt het Parlement het Gerecht voorts, "het door verzoeker in repliek opgeworpen nieuwe middel niet-ontvankelijk en ongegrond te verklaren".

De ontvankelijkheid van het beroep

8 Tot staving van zijn conclusies betoogt Tancredi, dat de best gerangschikte deelnemer aan het vergelijkend onderzoek niet voldoet aan de bijzondere voorwaarden die in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek zijn gesteld, dat inbreuk is gemaakt op "het beginsel van scheiding tussen de regeringen van de Lid-Staten en de administratie van de Europese Gemeenschappen", en dat de selectieprocedure van de kandidaten onregelmatig is verlopen.

9 Naar luid van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, kan het Gerecht, wanneer het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking. Het Gerecht (Derde kamer) is van oordeel, dat het in casu door het onderzoek van de stukken in het dossier voldoende geïnformeerd is, zodat er geen termen zijn om tot de mondelinge behandeling over te gaan.

De conclusies gericht tegen de aankondiging van het algemeen vergelijkend onderzoek

10 Het Parlement betoogt, dat het beroep, voor zover het tegen de aankondiging van het algemeen vergelijkend onderzoek is gericht, op twee gronden niet-ontvankelijk is. In de eerste plaats heeft verzoeker er geen belang bij, beroep in te stellen tegen een aankondiging van vergelijkend onderzoek, waarvan de strekking door het Gerecht is vastgesteld in zijn arrest van 16 oktober 1990 (zaak T-132/89, Gallone, Jurispr. 1990, blz. II-549), en in de tweede plaats is het beroep ingesteld na het verstrijken van de beroepstermijn. Volgens het Parlement is het namelijk vaste rechtspraak, dat een ambtenaar tot staving van een beroep tegen een besluit van een jury geen middelen kan aanvoeren die ontleend zijn aan beweerde onregelmatigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, wanneer hij niet tijdig is opgekomen tegen de bepalingen van de aankondiging waardoor hij zich bezwaard acht (arrest Gerecht van 16 oktober 1990, reeds aangehaald, r.o. 20). Een ambtenaar die zich beroept op een onregelmatigheid die is terug te voeren op de tekst van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, kan weliswaar beroep tot nietigverklaring van deze aankondiging instellen, maar ° aldus het Parlement ° verzoeker heeft een dergelijke omstandigheid niet aangevoerd en beroept zich niet op een onregelmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek; bovendien had hij in dat geval tegen de aankondiging moeten opkomen binnen drie maanden na de publikatie ervan en op de wijze voorzien in artikel 90, lid 3, van het Statuut. Die termijn is in casu op 25 februari 1991 verstreken. Voor zover het beroep gericht is tegen de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, is het dus kennelijk te laat ingesteld.

11 Verzoeker heeft geen opmerkingen ingediend omtrent dit middel van niet-ontvankelijkheid.

12 Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak een ambtenaar zich, tot staving van een beroep tegen een besluit om hem niet tot een vergelijkend onderzoek toe te laten, niet kan beroepen op middelen ontleend aan de gestelde onregelmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, wanneer hij niet tijdig is opgekomen tegen de bepalingen van de aankondiging waardoor hij zich bezwaard acht. Anders zou de regelmatigheid van een aankondiging van vergelijkend onderzoek nog in geding kunnen worden gebracht lang nadat zij is gepubliceerd en wanneer de meeste, zo niet alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek reeds achter de rug zijn. Dat zou in strijd zijn met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel en met het beginsel van goed bestuur. Wel kan de verzoeker zich beroepen op onregelmatigheden die, hoewel terug te voeren op de tekst van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, zich in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan (arrest Hof van 8 maart 1988, gevoegde zaken 64/86, 71/86, 72/86, 73/86 en 78/86, Sergio, Jurispr. 1988, blz. 1399, r.o. 13-15; zie ook arrest Hof van 11 maart 1986, zaak 294/84, Adams, Jurispr. 1986, blz. 977, en arrest Gerecht van 20 juni 1990, zaak T-133/89, Burban, Jurispr. 1990, blz. II-245). Hetzelfde geldt wanneer het beroep gericht is tegen een ander besluit dan het besluit om verzoeker niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten (arrest Gerecht van 16 oktober 1990, reeds aangehaald). Het geldt met name voor beroepen inzake besluiten om iemand niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen (arresten Hof van 6 juli 1988, zaak 164/87, Simonella, Jurispr. 1988, blz. 3807, en zaak 181/87, Agazzi Léonard, Jurispr. 1988, blz. 3823).

13 Uit een en ander volgt, dat het beroep, voor zover gericht tegen de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, niet-ontvankelijk is omdat Tancredi niet binnen de beroepstermijn ingaand op de datum van bekendmaking ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, tegen die aankondiging is opgekomen en zich niet beroept op een onregelmatigheid in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, die bij de organisatie van de examens van het vergelijkend onderzoek aan het licht zou zijn gekomen.

De conclusies gericht tegen de lijst van geschikte kandidaten

14 Volgens het Parlement is het beroep, voor zover gericht tegen de door de jury opgestelde lijst van geschikte kandidaten, niet-ontvankelijk omdat verzoeker geen procesbelang heeft. Volgens de rechtspraak van het Hof en het Gerecht heeft een kandidaat slechts belang bij een beroep tegen de uitslag van een vergelijkend onderzoek waaraan hij heeft deelgenomen, wanneer hij op de lijst van geschikte kandidaten is geplaatst (arrest Gerecht van 20 september 1990, zaak T-37/89, Hanning, Jurispr. 1990, blz. II-463). Verzoeker voldoet in casu niet aan deze voorwaarde, omdat hij bij het onderhoud met de jury niet het vereiste minimum aantal punten heeft behaald. Volgens het Parlement volgt hieruit, dat het enige jurybesluit dat verzoeker kan bezwaren, bestaat in zijn klassering na het mondelinge examen en het feit dat hij dientengevolge niet op de lijst van geschikte kandidaten is geplaatst. Alleen het laatste van de drie door verzoeker aangevoerde middelen, namelijk dat ontleend aan onregelmatigheden van de selectieprocedure, is in dit opzicht relevant.

15 Verzoeker betoogt, dat hij wel degelijk een procesbelang heeft, aangezien hij heeft verzocht om "nietigverklaring van de resultaten, de klassering en het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek wegens kennelijk gebrek aan onpartijdigheid en doorzichtigheid bij het verloop van het vergelijkend onderzoek".

16 Er zij aan herinnerd, dat het Hof heeft overwogen, dat "in beginsel de handelingen van de jury als zodanig niet vatbaar zijn voor beroep, aangezien de jury geen autoriteit is die bekleed is met de bevoegdheid om voor de ambtenaren bindende besluiten te nemen; dat die handelingen slechts van voorbereidende aard zijn, zodat hun onwettigheid alleen zou kunnen worden aangevoerd bij een beroep tegen de beslissing die zij hebben voorbereid" (arrest van 14 december 1965, zaak 21/65, Morina, Jurispr. 1965, blz. 1333). Het gaat hier om een vaste rechtspraak (arrest van 6 februari 1986, zaak 143/84, Vlachou, Jurispr. 1986, blz. 459, r.o. 11), althans zover het personen betreft die op de lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst. Hieruit volgt, dat door deze kandidaten de onwettigheid van die lijst "enkel kan worden aangevoerd in het kader van een beroep tegen het besluit dat door deze handeling is voorbereid" (arrest Vlachou, reeds aangehaald), dat wil zeggen het door het tot aanstelling bevoegd gezag na afsluiting van de jurywerkzaamheden genomen aanstellingsbesluit.

17 Kandidaten die, zoals verzoeker, niet op de door de jury vastgestelde lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst, kunnen opkomen tegen het besluit van de jury om hen niet op die lijst te plaatsen (arresten Hof van 6 juli 1988, reeds aangehaald, en 14 maart 1989, zaak 133/88, Martinez, Jurispr. 1989, blz. 689). Zo heeft ook het Gerecht zich op het standpunt gesteld, dat "een lijst van geschikte kandidaten het resultaat is van twee verschillende soorten besluiten van de jury. Enerzijds besluit zij bepaalde kandidaten op de lijst te plaatsen, anderzijds weigert zij de overige kandidaten die aan het vergelijkend onderzoek hebben deelgenomen, daarop te plaatsen. Voor de op de lijst geplaatste kandidaten is die lijst ten opzichte van het benoemingsbesluit een voorbereidingshandeling (...). Wat de uitgesloten kandidaten betreft, brengt de plaatsing van de overige kandidaten op die lijst op zich geen wijziging in hun rechtspositie, die eerst wordt aangetast door de daadwerkelijke benoeming van een andere persoon op de post waarvoor het vergelijkend onderzoek werd georganiseerd. Daarentegen is het besluit een kandidaat niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen, een voor hem bezwarend besluit (...). Bijgevolg is de vordering tot nietigverklaring van de procedure van vergelijkend onderzoek (...) ontvankelijk, doch uitsluitend voor zover zij betrekking heeft op de weigering van de jury om verzoeker op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen" (arrest Gerecht van 27 juni 1991, zaak T-156/89, Valverde Mordt, Jurispr. 1991, blz. II-407).

18 Uit het voorgaande volgt, dat verzoeker dus in beginsel kan opkomen tegen de weigering van de jury om hem op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen. Het tweede onderdeel van de vordering, strekkende tot nietigverklaring of wijziging van de door de jury opgestelde lijst van geschikte kandidaten, kan dus in zoverre ontvankelijk worden verklaard.

19 Dat verzoeker niet op de door de jury opgestelde lijst van geschikte kandidaten is geplaatst, is evenwel hierop terug te voeren, dat hij bij het onderhoud met de jury niet het in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgestelde minimum aantal punten heeft behaald. Tot staving van zijn vordering tot nietigverklaring van het besluit van de jury om hem niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen, kan verzoeker dus enkel aanvoeren dat de jury zich bij de beoordeling van zijn geschiktheid kennelijk heeft vergist en hem bij het mondelinge examen ten onrechte een onvoldoende heeft gegeven. Deze onvoldoende is immers de enige reden voor de afwijzing van zijn sollicitatie, die genoemd is in het hem op 19 september 1991 door de voorzitter van de jury medegedeelde besluit om hem niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen. Nu verzoeker niet heeft gesteld dat de jury hem voor het mondeling examen ten onrechte een aantal punten heeft gegeven dat tot zijn uitsluiting leidde, is het tweede onderdeel van het beroep, namelijk de vordering tot nietigverklaring of wijziging van de door de jury van het vergelijkend onderzoek opgestelde lijst van geschikte kandidaten, niet-ontvankelijk.

20 Bij onderzoek van de aangevoerde middelen en argumenten blijkt immers, dat verzoeker nergens stelt dat het besluit om hem niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen, ongeldig is wegens dwaling ten aanzien van de feiten of het recht dan wel wegens een kennelijke beoordelingsfout van de jury. Zelfs bij welwillende uitlegging van het beroep en de repliek kan het Gerecht alleen maar vaststellen, dat verzoekers argumenten alle gericht zijn tegen het besluit van de jury om A. als winnaar van het vergelijkend onderzoek aan te wijzen, terwijl de situatie van laatstbedoelde toch geen enkele invloed heeft op de feitelijke en rechtssituatie van verzoeker, die immers niet op de lijst van geschikte kandidaten staat. Zelfs indien de conclusies van het verzoekschrift zouden kunnen worden uitgelegd als strekkende tot nietigverklaring van alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek, dan nog zouden zij hoe dan ook niet-ontvankelijk zijn, omdat verzoeker, die met succes heeft deelgenomen aan de eerste twee fasen van het bestreden onderzoek, niet staande kan houden dat alle verrichtingen van het onderzoek voor hem bezwarend zijn (arrest Hof van 6 juli 1988, Simonella, reeds aangehaald).

21 Uit een en ander volgt, dat het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verworpen, zonder dat behoeft te worden ingegaan op de door het Parlement opgeworpen tweede exceptie van niet-ontvankelijkheid.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

22 Ingevolge artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Ingevolge artikel 88 van dat Reglement evenwel blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste. Elke partij dient dus in de eigen kosten te worden verwezen.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer)

beschikt:

1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 april 1992.