ARREST VAN HET HOF VAN 5 MEI 1993. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN FRANSE REPUBLIEK. - NIET-NAKOMING - HARMONISATIE VAN NATIONALE WETGEVINGEN INZAKE KOSMETISCHE PRODUKTEN. - ZAAK C-246/91.
Jurisprudentie 1993 bladzijde I-02289
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Harmonisatie van wetgevingen ° Kosmetische produkten ° Verpakking en etikettering ° Richtlijn 76/768 ° Volledige harmonisatie ° Nationale wettelijke regeling waarbij niet in richtlijn geregelde verplichtingen worden opgelegd ° Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 76/768 van de Raad, art. 7, lid 3)
Richtlijn 76/768 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, heeft een volledige harmonisatie van de nationale bepalingen inzake de verpakking en etikettering van genoemde produkten tot stand gebracht. Een Lid-Staat komt derhalve zijn verplichtingen krachtens die richtlijn niet na, wanneer zijn wettelijke regeling buiten het kader treedt van de vereisten van artikel 7, lid 3, van de richtlijn, inzake de produktinformatie, en de verhandeling van kosmetische produkten afhankelijk stelt van de verplichting tot het voortdurend ter beschikking van de bevoegde autoriteiten houden van een dossier met informatie over de aard van het produkt, de fabricage- en controlemethoden, het gebruik en de gebruikswijze, alsmede over de verrichte proeven ter bepaling van de toxiciteit van het produkt en de mate waarin het door het organisme wordt verdragen.
In zaak C-246/91,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij N. Annecchino, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Franse Republiek, vertegenwoordigd door P. Pouzoulet, onderdirecteur bij de juridische afdeling van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en H. Duchêne, secretaris buitenlandse zaken bij hetzelfde ministerie, als waarnemend gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince-Henri 9,
verweerster,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Franse Republiek, door buiten het kader van artikel 7, lid 3, van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten (PB 1976, L 262, blz. 169), het aanleggen, indienen en bijwerken van een dossier te eisen, de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, waarnemend voor de president, M. Zuleeg en J. L. Murray, kamerpresidenten, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 januari 1993,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 september 1991, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Franse Republiek, door buiten het kader van artikel 7, lid 3, van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten (PB 1976, L 262, blz. 169; hierna: "richtlijn"), het aanleggen, indienen en bijwerken van een dossier te eisen, de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
2 In artikel 6, lid 1, van de richtlijn wordt het in de handel brengen van kosmetische produkten afhankelijk gesteld van de voorwaarde, dat op de verpakking, de recipint en het etiket ervan bepaalde in die bepaling opgesomde gegevens zijn aangebracht. Ingevolge artikel 7, lid 1, van de richtlijn is het de Lid-Staten niet toegestaan, het in de handel brengen van kosmetische produkten die beantwoorden aan de voorschriften van de richtlijn, te weigeren, te verbieden of te beperken. Artikel 7, lid 3, van de richtlijn geeft de Lid-Staten evenwel de mogelijkheid voor te schrijven, dat passende en voldoende informatie over stoffen die in de kosmetische produkten zijn verwerkt, ter beschikking wordt gesteld van de ter zake bevoegde instantie, teneinde een snelle en afdoende medische behandeling in geval van stoornissen van de gezondheid mogelijk te maken.
3 Luidens artikel 14 van de richtlijn dienen de Lid-Staten binnen een ° in het geval van de Franse Republiek op 30 januari 1978 verstreken ° termijn de nodige maatregelen vast te stellen om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen.
4 Krachtens artikel L.658-3 van de Franse Code de la santé publique moet van elk kosmetisch of lichaamsverzorgend produkt, alvorens dit op de markt wordt gebracht, een dossier worden aangelegd dat voortdurend ter beschikking van de ter zake bevoegde instanties moet worden gehouden en dat alle nuttige informatie moet bevatten betreffende de aard, de samenstelling, de fabricage- en controlemethoden, het gebruik en de gebruiksaanwijzing van het produkt, alsmede de testen die zijn uitgevoerd, teneinde met name de transdermale toxiciteit en de huid- of slijmvliestolerantie te bepalen.
5 Van mening dat deze bepaling verder ging dan de voorschriften van de richtlijn en inzonderheid die van artikel 7, lid 3, inzake het ter beschikking stellen van de nodige informatie over de samenstelling van de kosmetische produkten, teneinde een snelle en afdoende medische behandeling in geval van stoornissen van de gezondheid mogelijk te maken, zond de Commissie de Franse Republiek overeenkomstig artikel 169 EEG-Verdrag een aanmaningsbrief en vervolgens een met redenen omkleed advies. Omdat de Franse Republiek dit met redenen omkleed advies niet heeft opgevolgd, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
7 Er zij aan herinnerd dat, zoals het Hof reeds overwoog in zijn arrest van 23 november 1989 (zaak C-150/88, Provide, Jurispr. 1989, blz. 3891, r.o. 28), de richtlijn een volledige harmonisatie van de nationale bepalingen inzake verpakking en etikettering van de daarin bedoelde kosmetische produkten tot stand heeft gebracht, zodat een Lid-Staat het in de handel brengen van kosmetische produkten niet aan andere dan de in die richtlijn vervatte eisen kan onderwerpen.
8 Voorts heeft het Hof in zijn arrest van 18 maart 1992 (zaak C-29/90, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1992, blz. I-1971, r.o. 13) vastgesteld, dat het onverenigbaar is met de voorschriften van de richtlijn om het in de handel brengen van kosmetische produkten afhankelijk te stellen van de verplichting een dossier bij te houden dat andere dan de door de richtlijn voorgeschreven gegevens bevat.
9 Immers, artikel 7, lid 3, van de richtlijn bepaalt, dat een Lid-Staat kan voorschrijven, dat passende en voldoende informatie over in kosmetische produkten verwerkte stoffen ter beschikking wordt gesteld van de ter zake bevoegde instantie, teneinde een snelle en afdoende medische behandeling in geval van stoornissen van de gezondheid mogelijk te maken.
10 Maar door het opleggen van de verplichting tot het voortdurend ter beschikking van de ter zake bevoegde autoriteiten houden van een dossier met informatie over de aard, de fabricage- en controlemethoden, het gebruik en de gebruiksaanwijzing van het produkt, alsmede de uitvoering van testen ter bepaling van toxiciteit en tolerantie, treedt artikel L.658-3 van de Franse Code de la santé publique buiten het kader van de in de richtlijn vervatte voorschriften.
11 Deze bepaling is derhalve in strijd met de richtlijn, voor zover hierbij het op de markt brengen van kosmetische produkten afhankelijk wordt gesteld van de verplichting een dossier aan te leggen dat andere dan de door de richtlijn voorgeschreven gegevens bevat.
12 De Franse regering heeft de niet-nakoming overigens toegegeven door bij brief van 30 november 1992, op 1 december daaraanvolgend neergelegd ter griffie van het Hof, mee te delen, dat zij kennis heeft genomen van de door het Hof in voornoemd arrest Commissie/Griekenland gegeven uitlegging van de richtlijn en dat zij voor haar interne wetgeving er de nodige consequenties uit zal trekken.
13 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Franse Republiek, door buiten het kader van artikel 7, lid 3, van de richtlijn het aanleggen, indienen en bijwerken van een dossier te eisen, de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
14 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende, verstaat:
1) Door buiten het kader van artikel 7, lid 3, van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, het aanleggen, indienen en bijwerken van een dossier te eisen, is de Franse Republiek de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure.