61991J0199

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 25 MEI 1993. - FOYER CULTUREL DU SART-TILMAN ASBL TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - EUROPEES SOCIAAL FONDS - VERZOEK OM NIETIGVERKLARING VAN VERMINDERING VAN AANVANKELIJK TOEGEKENDE FINANCIELE BIJSTAND. - ZAAK C-199/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-02667


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Sociale politiek ° Europees Sociaal Fonds ° Bijstand in financiering van beroepsopleidingsacties ° Beschikking tot vermindering van aanvankelijk toegekende bijstand ° Mogelijkheid voor betrokken Lid-Staat, voor vaststelling van beschikking opmerkingen kenbaar te maken ° Wezenlijk vormvoorschrift ° Schending ° Onwettigheid

(Verordening nr. 2950/83 van de Raad, art. 6, lid 1)

Samenvatting


In de procedure tot toekenning van financiële bijstand van het Europees Sociaal Fonds voor acties op het gebied van beroepsopleiding en beroepskeuzevoorlichting heeft de betrokken Lid-Staat als enige een directe relatie met het Fonds. Hij is aansprakelijk voor zover hij instaat voor de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van in de aanvragen om betaling van het eindsaldo door de begunstigden verstrekte gegevens, en kan zelfs gehouden zijn, het goede verloop van de opleidingsacties te waarborgen. Gelet op zijn centrale rol en grote verantwoordelijkheid bij de presentatie van de opleidingsacties en het toezicht op de financiering ervan, vormt de door artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 geboden mogelijkheid voor die Lid-Staat om vóór de vaststelling van een definitieve beschikking tot vermindering van de toegekende bijstand zijn opmerkingen kenbaar te maken, een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de bestreden beschikkingen leidt.

Partijen


In zaak C-199/91,

Foyer culturel du Sart-Tilman, vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht, in liquidatie, vertegenwoordigd door haar vereffenaars, M. Mersch en P. Cavenaille, advocaten te Luik, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Schmitt, advocaat aldaar, Avenue Guillaume 62,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Wolfcarius en N. Kahn, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door J.-L. Fagnart, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij N. Annecchino, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweersters,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van op 7 juni 1991 ter kennis van verzoekster gebrachte beschikkingen van de Commissie waarbij de uitgaven waarvoor financiële bijstand was gevraagd, slechts tot een bedrag van 571 762 BFR in aanmerking zijn genomen, alsmede tot veroordeling van verweerster om aan verzoekster het saldo van de aanvragen ten belope van 21 707 839 BFR te betalen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, J. L. Murray, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 19 november 1992, waar de Foyer culturel du Sart-Tilman was vertegenwoordigd door K. Tanghe, advocaat te Luik,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 december 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 30 juli 1991, heeft de vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht Foyer culturel du Sart-Tilman, in liquidatie (hierna: "Sart-Tilman"), krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van de op 7 juni 1991 ter kennis van verzoekster gebrachte beschikkingen van de Commissie van 18 oktober 1990 (hierna: "beschikkingen") tot vermindering van de financiële bijstand die het Europees Sociaal Fonds (hierna: "Fonds") aanvankelijk had toegekend voor verschillende, voor rekening van Sart-Tilman ingediende beroepsopleidingsprojecten (dossiers nrs. 84/3643/B6, 85/0077/B4, 85/0186/B6, 86/0274/B2, 87/0295/B2 en 87/0296/B2), alsmede tot veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag van 21 707 839 BFR uit hoofde van de aanvragen om betaling van het eindsaldo van de toegekende financiële bijstand.

2 Volgens artikel 1, lid 2, sub a, van besluit 85/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 289, blz. 38), neemt het Fonds deel in de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en beroepskeuzevoorlichting.

3 Het nationaal publiekrechtelijk orgaan dat het project medefinanciert, dient de aanvraag om financiële bijstand bij het Fonds in namens de betrokken Lid-Staat en voor rekening van de organisator van het project.

4 Ingevolge artikel 5 van verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516/EEG (PB 1983, L 289, blz. 1; hierna: "verordening"), wordt na goedkeuring door het Fonds van een aanvraag om bijstand een voorschot op de toegekende steun uitbetaald.

5 Ingevolge artikel 5, lid 4, dienen de aanvragen om betaling van het saldo een gedetailleerd verslag te omvatten over de inhoud, de resultaten en de financiële aspecten van de betrokken actie. De betrokken Lid-Staat bevestigt de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de betalingsaanvragen verstrekte gegevens.

6 Artikel 6, lid 1, van de verordening bepaalt, dat indien van de bijstand van het Fonds geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld, de Commissie die bijstand krachtens artikel 6, lid 1, van de verordening kan opschorten, verminderen of doen vervallen, na de betrokken Lid-Staat de gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken. Artikel 6, lid 2, bepaalt, dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld, worden teruggevorderd en dat de betrokken Lid-Staat subsidiair aansprakelijk is voor de terugbetaling van de ten onrechte uitgekeerde bedragen, wanneer het gaat om acties waarvan hij krachtens artikel 2, lid 2, van besluit 83/516 de goede uitvoering heeft gegarandeerd.

7 In de onderhavige zaak diende het Belgische Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (hierna: "ministerie") namens het Koninkrijk België en ten behoeve van Sart-Tilman bij het Fonds verscheidene aanvragen in om bijstand voor verschillende opleidingsprojecten.

8 Bij opeenvolgende besluiten kende de Commissie aan Sart-Tilman de steun van het Fonds toe onder meer met betrekking tot de dossiers nrs. 84/3643/B6, 85/0077/B4, 85/0186/B6, 86/0274/B2, 87/0295/B2 en 87/0296/B2.

9 Wat dossier nr. 84/3643/B6 betreft, zond de Commissie aan Sart-Tilman een vordering tot terugbetaling van een bedrag van 926 513 BFR.

10 In december 1988 stelde het ministerie de Commissie in kennis van de liquidatie van Sart-Tilman en verzocht het haar om stopzetting van alle betalingen en mededeling van de nog voor de opleidingsacties te betalen bedragen.

11 Op 30 oktober 1989 stelde de Commissie een afrekening op, die voor alle acties te zamen op een negatief saldo van 1 096 053 BFR uitkwam. Bij ter kennis van het ministerie gebrachte beschikkingen van 18 oktober 1990, die voorwerp zijn van het onderhavige beroep, stelde de Commissie vast, dat uitgaven ten bedrage van 11 558 135 BFR niet en uitgaven ten bedrage van 12 129 897 BFR wel voor bijstand in aanmerking kwamen, zodat er voor alle goedgekeurde aanvragen te zamen een positief saldo van 571 762 BFR ten gunste van Sart-Tilman bestond. De Commissie preciseerde, dat laatstgenoemd bedrag binnenkort op de rekening van het ministerie zou worden overgemaakt.

12 Op 7 juni 1991 bracht het ministerie de bestreden beschikkingen van de Commissie ter kennis van de vereffenaars van Sart-Tilman.

13 Wat dossier nr. 86/0274/B2 betreft, heeft Sart-Tilman in haar memorie van repliek het standpunt van de Commissie aanvaard, zodat daaromtrent geen geschil meer bestaat.

14 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De ontvankelijkheid

15 De Commissie stelt, dat een beroep tot nietigverklaring slechts kan strekken tot nietigverklaring van de bestreden handeling. Het onderhavige beroep is derhalve niet-ontvankelijk voor zover ermee wordt beoogd de instelling te doen veroordelen tot betaling van het saldo van de bijstand waartoe Sart-Tilman zich gerechtigd acht.

16 Sart-Tilman is daarentegen van oordeel, dat deze exceptie van niet-ontvankelijkheid niet kan slagen, daar het Hof krachtens artikel 174 van het Verdrag bevoegd is verzoekster te herstellen in haar positie van wettige crediteur uit hoofde van de verordening.

17 Er zij op gewezen, dat in het kader van de wettigheidscontrole krachtens artikel 173 van het Verdrag het Hof de aan zijn oordeel onderworpen handeling slechts nietig kan verklaren dan wel het beroep kan verwerpen, en een instelling derhalve niet kan veroordelen tot de betaling van een geldbedrag. Het is de Commissie die krachtens artikel 176 van het Verdrag verplicht is de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van een eventueel arrest tot nietigverklaring (zie onder meer arrest van 24 juni 1986, zaak 53/85, AKZO Chemie, Jurispr. 1986, blz. 1965, r.o. 23).

18 De vordering strekkende tot veroordeling van de Commissie tot betaling van 21 707 839 BFR, moet mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard.

19 Volgens de Commissie is het beroep eveneens niet-ontvankelijk voor zover het de beschikking ter zake van dossier nr. 84/3643/B6 betreft, daar die beschikking slechts een bevestiging is van de reeds op 30 november 1988 aan Sart-Tilman gezonden vordering tot terugbetaling van 926 513 BFR.

20 Sart-Tilman betwist niet, die vordering op 5 januari 1989 van de Commissie te hebben ontvangen, maar is van oordeel, dat deze te minder de schijn van een beschikking van de Commissie had, nu de Commissie niet het minste recht had haar de vordering anders dan via de betrokken Lid-Staat te doen toekomen.

21 Dienaangaande kan worden opgemerkt, dat de vordering tot terugbetaling duidelijk een handeling van de Commissie is waarbij de aanvankelijk aan Sart-Tilman toegekende financiële bijstand definitief wordt verminderd en voorts terugbetaling van een deel van het uitgekeerde voorschot wordt verlangd. Die vordering brengt dus rechtsgevolgen teweeg die de belangen van Sart-Tilman door een wijziging van haar rechtspositie beïnvloeden, en moet mitsdien, wat dossier nr. 84/3643/B6 betreft, als een voor beroep tot nietigverklaring vatbare beschikking worden beschouwd.

22 Aan het rechtskarakter van deze beschikking wordt op generlei wijze afgedaan door de omstandigheid dat de Commissie de beschikking rechtstreeks ter kennis van Sart-Tilman heeft gebracht en niet van de betrokken Lid-Staat, die als enige een directe relatie heeft met het Fonds (zie arrest van 15 maart 1984, zaak 310/81, EISS, Jurispr. 1984, blz. 1341, r.o. 15). Het staat vast dat deze beschikking niet aan het oordeel van het Hof is onderworpen.

23 Voor zover de door het ministerie op 7 juni 1991 ter kennis van Sart-Tilman gebrachte handeling van de Commissie van 18 oktober 1990 ter zake van dossier nr. 84/3643/B6 niet meer is dan een bevestiging van het oorspronkelijke besluit tot afwikkeling van dat dossier, brengt zij daarentegen geen wijziging teweeg in de situatie van Sart-Tilman en vormt zij derhalve geen voor beroep tot nietigverklaring vatbare beschikking.

24 Mitsdien moet het onderhavige beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, voor zover het gericht is tegen een handeling die slechts een bevestiging is van een eerder besluit (zie onder meer arrest van 15 december 1988, gevoegde zaken 166/86 en 220/86, Irish Cement, Jurispr. 1988, blz. 6473, r.o. 16).

Ten gronde

Het niet vooraf horen van de betrokken Lid-Staat

25 Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voert Sart-Tilman in de eerste plaats aan, dat de Commissie artikel 6, lid 1, van de verordening heeft geschonden door in strijd met deze bepaling de betrokken Lid-Staat niet de gelegenheid te bieden zijn opmerkingen te maken voordat de in geding zijnde beschikkingen werden gegeven.

26 De Commissie meent daarentegen, dat genoemde bepaling geen formele consultatieprocedure voorschrijft. Zij wijst erop, dat gezien de talrijke informele contacten die de diensten van het Fonds naar aanleiding van de specifieke acties van Sart-Tilman met de nationale autoriteiten hebben onderhouden, laatstgenoemden de mogelijkheid hadden, vóór de vaststelling van de bestreden beschikkingen hun opmerkingen te maken.

27 Het Hof merkt op, dat naar aanleiding van de twee verzoeken om inlichtingen van de Belgische autoriteiten het Fonds hun bij brief van 30 juni 1988 met betrekking tot dossier nr. 85/0077/B4 duidelijk heeft gemaakt, dat twaalf van de 189 betrokken volwassen werklozen niet voldeelden aan de in het goedkeuringsbesluit gestelde voorwaarde inzake een werkloosheid van meer dan twaalf maanden, en dat voor de financiering derhalve was uitgegaan van 177 cursisten, zodat een gedeelte van het reeds uitgekeerde voorschot moest worden teruggevorderd.

28 Bovendien had er over dossier nr. 85/0077/B4 reeds een briefwisseling plaatsgevonden tussen de Commissie en de nationale autoriteiten, zodat laatstgenoemden wisten, welk gedeelte van de uitgaven niet voor bijstand in aanmerking kwam.

29 In een brief van het ministerie, waarin dit de Commissie de door haar gevraagde informatie verstrekte, staat immers vermeld, dat bij de aanvang van het opleidingsproject twaalf van de betrokken werkzoekenden sinds één tot acht maanden werkloos waren.

30 De nationale autoriteiten hadden dus reeds voor de vaststelling van de bestreden beschikking tot vermindering van de bijstand hun opmerkingen kunnen maken zowel omtrent de reden hiervoor, als omtrent de omvang van de vermindering van bijstand voor dossier nr. 85/0077/B4, die de Commissie voornemens was toe te passen.

31 Wat dossier nr. 85/0077/B4 betreft, moet het middel van Sart-Tilman derhalve worden afgewezen.

32 Met betrekking tot de dossiers nrs. 85/0186/B6, 87/0295/B2 en 87/0296/B2 blijkt daarentegen op generlei wijze uit de processtukken, dat de Belgische autoriteiten de gelegenheid is geboden, vóór de vaststelling van de bestreden beschikkingen tot vermindering van de bijstand hun opmerkingen te maken over zowel de reden hiervoor als de omvang van de door de Commissie beoogde verminderingen van de communautaire financiële bijstand.

33 Zoals hierboven opgemerkt, heeft de betrokken Lid-Staat als enige een directe relatie met het Fonds. Hij is zelfs aansprakelijk voor zover hij instaat voor de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van in de aanvragen om betaling van het eindsaldo verstrekte gegevens, en voor zover hij zelfs gehouden kan zijn, het goede verloop van de opleidingsacties te waarborgen.

34 Gelet op zijn centrale rol en grote verantwoordelijkheid bij de presentatie van de opleidingsacties en het toezicht op de financiering ervan, vormt de mogelijkheid voor de betrokken Lid-Staat om voor de vaststelling van een definitieve beschikking tot vermindering van de bijstand zijn opmerkingen kenbaar te maken, een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de bestreden beschikkingen leidt (zie arresten van 7 mei 1991, zaak C-291/89, Interhotel, en zaak C-304/89, Oliveira, Jurispr. 1991, blz. I-2257, r.o. 17 resp. I-2283, r.o. 21, en 4 mei 1992, zaak C-157/90, Infortec, Jurispr. 1992, blz. I-3525, r.o. 20).

35 De beschikkingen tot vermindering van de bijstand betreffende de dossiers nrs. 85/0186/B6, 87/0295/B2 en 87/0296/B2 moeten derhalve worden nietigverklaard, zonder dat de overige door Sart-Tilman ter zake aangevoerde middelen behoeven te worden onderzocht.

Motiveringsgebrek van de beschikking betreffende dossier nr. 85/0077/B4

36 Sart-Tilman is voorts van oordeel, dat de beschikking betreffende dossier nr. 85/0077/B4 zo beknopt is, dat volstrekt onduidelijk is, op grond van welke criteria het Fonds tot vermindering van de bijstand heeft besloten.

37 Uit de tekst van het bestreden beschikking blijkt duidelijk, dat de bijstand is verminderd naar rato van het aantal cursisten die geen langdurig werklozen waren.

38 Het middel van Sart-Tilman kan derhalve niet slagen.

Schending van de voorwaarden voor goedkeuring van bijstand in het geval van dossier nr. 85/0077/B4

39 Met betrekking tot de beschikking tot vermindering van bijstand ter zake van dossier nr. 85/0077/B4 stelt Sart-Tilman voorts, dat het Fonds had ingestemd met de opleiding voor langdurig werklozen ongeacht hun leeftijd, en eerst na de aanvang van de opleiding had meegedeeld, dat de bijstand zou worden beperkt tot werklozen ouder dan 25 jaar.

40 Dienaangaande kan worden volstaan met op te merken, dat zowel in de aanvraag om bijstand als in het goedkeuringsbesluit uitdrukkelijk was vermeld, dat het opleidingsproject bestemd was voor personen ouder dan 25 jaar.

41 Mitsdien moet dit middel worden afgewezen.

Onwettigheid van de in de beschikkingen toegepaste compensatie

42 Sart-Tilman betoogt, dat de Commissie in haar beschikkingen op onrechtmatige wijze compensatie heeft toegepast tussen haar vorderingen en de verschuldigde bedragen ter zake van de diverse in geding zijnde aanvragen, terwijl zij de aan Sart-Tilman verschuldigde bedragen had behoren over te maken en de ten onrechte aan Sart-Tilman uitgekeerde bedragen had moeten terugvorderen. De door de Commissie toegepaste compensatie is bovendien rechtstreeks in strijd met het algemene rechtsbeginsel van gelijkheid van schuldeisen, dat bij liquidatie een rol speelt.

43 Uit het voorgaande volgt, dat van alle bestreden beschikkingen waarvan het Hof in het kader van het onderhavige beroep de rechtmatigheid heeft onderzocht, er slechts één overblijft die een schuldvordering van de Commissie op Sart-Tilman betreft.

44 In deze omstandigheden is het middel ontleend aan de onrechtmatigheid van de door de Commissie toegepaste compensatie, zonder voorwerp ter fine van het onderhavige geding.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

45 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Krachtens artikel 69, lid 3, kan het Hof evenwel beslissen, dat elke partij haar eigen kosten zal dragen indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

46 Nu elk der partijen op een aantal punten in het ongelijk is gesteld, dienen zij elk hun eigen kosten te dragen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende:

1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het strekt:

° tot veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag van 21 707 839 BFR;

° tot nietigverklaring van de handeling van de Commissie van 18 oktober 1990 met betrekking tot aanvraag nr. 84/3643/B6.

2) Verklaart nietig de beschikkingen van de Commissie van 18 oktober 1990 tot vermindering van de bijstand van het Europees Sociaal Fonds ter zake van de aanvragen om bijstand nrs. 85/0186/B6, 87/0295/B2 en 87/0296/B2.

3) Verwerpt het beroep voor het overige.

4) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.