61991J0190

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 14 JANUARI 1993. - ANTONIO LANTE TEGEN REGIONE VENETO. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNALE AMMINISTRATIVO REGIONALE PER IL VENETO - ITALIE. - OMSCHAKELING VAN DE LANDBOUWPRODUKTIE - HERSTRUCTURERINGSSTEUN. - ZAAK C-190/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-00067


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Landbouw ° Gemeenschappelijk landbouwbeleid ° Structuurhervorming ° Verbetering van doeltreffendheid van structuur ° Steun voor extensivering van rundvleesproduktie ° Toekenningsvoorwaarden ° Bevoegdheid van Lid-Staten om bepaalde categorieën ondernemingen van steun uit te sluiten ° Afwezigheid

(Verordening nr. 797/85 van de Raad, art. 1 ter, lid 3, sub a, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1094/88)

Samenvatting


Artikel 1 ter, lid 3, sub a, van verordening nr. 797/85, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1094/88 op het punt van het uit de produktie nemen van bouwland en de extensivering en omschakeling van de produktie, moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat bij de bepaling van de voorwaarden voor toekenning van de steun voor de extensivering van de rundvleesproduktie bepaalde categorieën ondernemingen, zoals intensieve veehouderijen, niet van de steun mag uitsluiten.

Partijen


In zaak C-190/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

A. Lante

en

Regione Veneto,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB 1985, L 93, blz. 1), gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1760/87 van de Raad van 15 juni 1987 (PB 1987, L 167, blz. 1), beide gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1094/88 van de Raad van 25 april 1988 (PB 1988, L 106, blz. 28), alsmede van verordening (EEG) nr. 4115/88 van de Commissie van 21 december 1988 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van de steunregeling voor de extensivering van de produktie (PB 1988, L 361, blz. 13),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. Murray, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: W. Van Gerven

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° A. Lante, vertegenwoordigd door W. Viscardini Donà, advocaat te Padua,

° de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en O. Fiumara, avvocato dello Stato, als gemachtigden,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs E. de March en F. Santaollala en A. Carnelutti, advocaat te Parijs, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 17 september 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 oktober 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 3 mei 1991, ingekomen bij het Hof op 25 juli daaraanvolgend, heeft het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB 1985, L 93, blz. 1), gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1760/87 van de Raad van 15 juni 1987 (PB 1987, L 167, blz. 1), beide gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1094/88 van de Raad van 25 april 1988 (PB 1988, L 106, blz. 28), alsmede van verordening (EEG) nr. 4115/88 van de Commissie van 21 december 1988 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van de steunregeling voor de extensivering van de produktie (PB 1988, L 361, blz. 13).

2 Die vragen zijn gerezen in een door A. Lante ingesteld beroep tegen een beschikking van het Istituto regionale per l' agricoltura di Verona van 19 september 1990. Bij deze beschikking werd een verzoek van Lante om toekenning van steun voor de extensivering van de produktie van runderen krachtens bovenvermelde verordeningen afgewezen.

3 Lante bezit een intensieve veehouderij van vleesrunderen en de Regione Veneto wees zijn verzoek af op grond dat geen steun kan worden toegekend aan een intensieve veehouderij waar het vee wordt opgefokt met voeder dat voor minder dan een vierde van de landerijen van het bedrijf zelf afkomstig is.

4 Van oordeel dat uitlegging van bovenbedoelde bepalingen noodzakelijk was voor een beslissing in het geding, heeft het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

1) "Moet artikel 1 ter, lid 3, sub a, van verordening (EEG) nr. 1094/88 aldus worden uitgelegd, dat de Lid-Staten ° bij de vaststelling volgens de regels van hun eigen publiekrecht van de voorwaarden voor toekenning van steun voor de extensivering van de produktie ° bepaalde categorieën van bedrijven, zoals bij voorbeeld de zogenoemde 'intensieve' veehouderijen (dat wil zeggen veehouderijen zonder landbouwareaal), van die steun mogen uitsluiten op grond van de overweging dat dit soort steun uitsluitend voor landbouwbedrijven is bedoeld?

Is deze uitlegging aanvaardbaar gelet op de algemene doelstellingen van het landbouwstructuurbeleid die door verordening (EEG) nr. 797/85 (zoals gewijzigd en aangevuld) worden nagestreefd, en op de huidige doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals die uit de gemeenschapsregeling voortvloeien, gelet voorts op het feit dat uit het gemeenschapsrecht onmogelijk een algemene en uniforme omschrijving van het begrip 'landbouwbedrijf' kan worden afgeleid (arrest van het Hof van Justitie van 28 februari 1978 in zaak 85/77), en gelet ten slotte op het feit dat in artikel 2 van en in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 4115/88 van de Commissie wordt bepaald, dat de betrokken steun wordt toegekend voor 'rundvlees' ?

2) Zo ja, moet dan artikel 10, lid 3, tweede streepje, van verordening (EEG) nr. 4115/88, bepalende dat het voederareaal verder moet worden gebruikt voor de voedering van het veebeslag van het bedrijf, aldus worden uitgelegd, dat veehouderijen waar het vee wordt opgefokt met voeder dat voor minder dan een vierde van de landerijen van het bedrijf zelf afkomstig is, niet in aanmerking komen voor de steun voor de extensivering van de produktie, waarvan de uitvoeringsbepalingen in dezelfde verordening (EEG) nr. 411/88 zijn vastgesteld?"

5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de toepasselijke bepalingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

6 Vooraf zij beklemtoond, dat het hoofdgeding betrekking heeft op de wijze waarop de betrokken nationale autoriteiten toepassing geven aan de communautaire regeling tot vermindering van produktieoverschotten in de rundvleessector.

7 Met zijn prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter kort gezegd te vernemen, of artikel 1 ter, lid 3, sub a, van verordening nr. 1094/88 aldus moet worden uitgelegd, dat een Lid-Staat bij de bepaling van de voorwaarden voor toekenning van de steun voor de extensivering van de rundvleesproduktie bepaalde categorieën ondernemingen, zoals intensieve veehouderijen, van die steun mag uitsluiten.

8 Bij verordening nr. 797/85, laatstelijk gewijzigd bij genoemde verordening nr. 1094/88, heeft de Raad de Lid-Staten de verplichting opgelegd, een steunregeling in te voeren ter aanmoediging van de extensivering van de produktie in bepaalde overschotsectoren, waaronder de rundvleessector, waarbij onder extensivering is te verstaan de vermindering van de produktie van het betrokken produkt met ten minste 20 % gedurende ten minste vijf jaar, zonder dat de produktiecapaciteit voor andere overschotprodukten stijgt.

9 Overeenkomstig artikel 1 ter, lid 3, van verordening nr. 1094/88 stellen de Lid-Staten de voorwaarden vast voor toekenning van de steun, en met name de regels inzake de beperking van de produktie, het steunbedrag, de referentieperiode voor de berekening van de produktieverlaging naar gelang van het produkt, alsmede de inhoud van de door de begunstigde aan te gane verbintenis, met name om te kunnen nagaan of de produktie werkelijk wordt verlaagd.

10 Bij verordening nr. 4115/88 heeft de Commissie de bepalingen ter uitvoering van de steunregeling voor de extensivering van de produktie vastgesteld. Artikel 10, lid 3, van deze verordening bepaalt, dat bij extensivering van de veeteelt door de producent de verbintenis moet worden aangegaan, dat de bij de extensivering vrijkomende produktiecapaciteit noch door het bedrijfshoofd zelf noch door derden zal worden gebruikt om de produktie van in bijlage I vermelde overschotprodukten of van varkens- of pluimveehouderijprodukten op te voeren, en dat het voederareaal verder zal worden gebruikt voor de voedering van het veebeslag van het bedrijf.

11 Met betrekking tot de potentiële begunstigden van de hierbedoelde steunregeling bevatten de betrokken verordeningen geen enkele bijzondere bepaling inzake de verschillende produktiewijzen.

12 De vraag is dus, of de bevoegdheid van de Lid-Staten om de voorwaarden voor toekenning van de steun en met name de regels voor de produktievermindering vast te stellen, inhoudt dat zij rundveehouders die zelf onvoldoende voeder produceren om hun vee te voederen, van de toepassing van de steunregeling kunnen uitsluiten.

13 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de betrokken communautaire bepalingen de bevoegdheid van de Lid-Staten beperken tot zaken van technische aard en hun niet toestaan de kring van begunstigden te bepalen. Die bevoegdheid betreft immers slechts de toepassing in de praktijk van de steunregeling, dat wil zeggen de aanpassing ervan aan de plaatselijke omstandigheden en, meer in het bijzonder, de concrete regels voor de produktievermindering.

14 Dat de Lid-Staten niet bevoegd zijn de kring van begunstigden te beperken, volgt ook uit artikel 4, lid 3, van verordening nr. 4115/88, bepalende dat de Commissie de Lid-Staten kan machtigen, in gebieden waar nu reeds extensieve teelten of produktiesystemen worden toegepast, specifieke voorwaarden voor toekenning van de steun vast te stellen. Deze bepaling geeft de Lid-Staten een specifieke regelingsbevoegdheid voor het geval dat de extensivering in bepaalde zones reeds is verwezenlijkt. Met uitzondering van dit bijzondere geval hebben de Lid-Staten dus geen bevoegdheid om de toekenning van de steun aan de hand van andere criteria te beperken.

15 Hoewel er, zowel economisch als juridisch gezien, andere mogelijkheden zijn om tot een vermindering van de vleesoverschotten te komen, heeft de gemeenschapswetgever niettemin enkel gekozen voor extensivering van de vleesproduktie als instrument om die vermindering te bewerkstelligen. In casu zou derhalve een bevoegdheid van de Lid-Staten om de kring van begunstigden te beperken, onverenigbaar zijn met deze keuze van de wetgever.

16 Daarbij komt, dat zo de Lid-Staten over een discretionaire bevoegdheid beschikken om de categorieën van begunstigden te omschrijven, dit zou kunnen leiden tot ongerechtvaardigde discriminatie tussen de producenten in de verschillende Lid-Staten, wat in strijd zou zijn met artikel 40, lid 3, van het Verdrag.

17 Mitsdien moet op de vragen van het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto worden geantwoord, dat artikel 1 ter, lid 3, sub a, van verordening nr. 1094/88 aldus moet worden uitgelegd, dat een Lid-Staat bij de bepaling van de voorwaarden voor toekenning van de steun voor de extensivering van de rundvleesproduktie bepaalde categorieën ondernemingen, zoals intensieve veehouderijen, niet van die steun mag uitsluiten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

18 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto bij beschikking van 3 mei 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 1 ter, lid 3, sub a, van verordening (EEG) nr. 1094/88 van de Raad van 25 april 1988 tot wijziging van de verordeningen (EEG) nrs. 797/85 en 1760/87 voor wat betreft het uit de produktie nemen van bouwland en de extensivering en de omschakeling van de produktie, moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat bij de bepaling van de voorwaarden voor toekenning van de steun voor de extensivering van de rundvleesproduktie bepaalde categorieën ondernemingen, zoals intensieve veehouderijen, niet van die steun mag uitsluiten.