61991J0168

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 30 MAART 1993. - CHRISTOS KONSTANTINIDIS TEGEN STADT ALTENSTEIG - STANDESAMT EN LANDRATSAMT CALW - ORDNUNGSAMT. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: AMTSGERICHT TUEBINGEN - DUITSLAND. - DISCRIMINATIE - INTERNATIONALE OVEREENKOMST - VERTALING UIT HET GRIEKS. - ZAAK C-168/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-01191
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00097
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00109


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vrij verkeer van personen ° Vrijheid van vestiging ° Nationale regeling inzake transcriptie van Griekse naam in Latijnse letters ° Toelaatbaarheid ° Grenzen

(EEG-Verdrag, art. 52)

Samenvatting


Niets in het EEG-Verdrag verzet zich ertegen, dat een Griekse naam in de registers van de burgerlijke stand van een Lid-Staat die het Latijnse alfabet hanteert, in Latijnse lettertekens wordt getranscribeerd. Het staat aan die Lid-Staat om de wijze waarop dat geschiedt, langs wettelijke of bestuursrechtelijke weg te regelen, in overeenstemming met de regels neergelegd in de internationale overeenkomsten inzake de burgerlijke stand, waarbij hij partij is. Dergelijke regels moeten enkel onverenigbaar worden geacht met artikel 52 EEG-Verdrag voor zover hun toepassing voor een Grieks onderdaan een zodanige belemmering vormt, dat dit de facto de vrije uitoefening aantast van het recht van vestiging dat genoemd artikel hem garandeert.

Dit is het geval wanneer de wetgeving van de staat van vestiging een Grieks onderdaan verplicht om bij de uitoefening van zijn beroep een schrijfwijze van zijn naam te gebruiken die voortvloeit uit de translitteratie in de registers van de burgerlijke stand, en die schrijfwijze zodanig is, dat de uitspraak erdoor wordt verbasterd met het risico van een persoonsverwisseling bij zijn potentiële cliënteel.

Partijen


In zaak C-168/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Amtsgericht Tuebingen (Bondsrepubliek Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Chr. Konstantinidis

en

1) Stadt Altensteig ° Standesamt,

2) Landratsamt Calw ° Ordnungsamt,

om een prejudiciële beslissing over de artikelen 5, 7, 48, 52, 59 en 60 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor bij hetzelfde ministerie, als gemachtigden,

° de Griekse regering, vertegenwoordigd door D. Raptis, staatsraad, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D. Gouloussis als gemachtigde, bijgestaan door R. Hayder, representant van de juridische dienst te Luxemburg,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Chr. Konstantinidis, de Duitse regering, de Griekse regering en de Commissie ter terechtzitting van 29 oktober 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 december 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 27 juni 1991, ingekomen bij het Hof op 1 juli daaraanvolgend, heeft het Amtsgericht Tuebingen (Bondsrepubliek Duitsland) het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 5, 7, 48, 52, 59 en 60 EEG-Verdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Konstantinidis enerzijds en het Standesamt van de Stadt Altensteig en het Ordnungsamt van het Landratsamt Calw anderzijds.

3 Konstantinidis, die de Griekse nationaliteit bezit, woont in Altensteig (Bondsrepubliek Duitsland). Hij oefent daar als zelfstandige het beroep van masseur en medisch badmeester uit. Volgens zijn Griekse geboorteakte is zijn voornaam * ***** en zijn achternaam K*************.

4 Op 1 juli 1983 trad hij in het huwelijk voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Altensteig. In het huwelijksregister werd zijn naam ingeschreven als "Christos Konstadinidis". Op 31 oktober 1990 verzocht hij de burgerlijke stand te Altensteig om verbetering van zijn achternaam in dat register, door wijziging van "Konstadinidis" in "Konstantinidis", daar die schrijfwijze voor Duitstaligen de juiste uitspraak van zijn naam in het Grieks zo getrouw mogelijk weergeeft en zijn naam bovendien in zijn Griekse paspoort op die manier in latijnse letters was getranscribeerd.

5 Omdat de naam van de betrokkene in het huwelijksregister overeen moet komen met die in de geboorteakte, liet het Amtsgericht Tuebingen, dat voor deze verbeteringen bevoegd was, de geboorteakte vertalen. Overeenkomstig de geldende administratieve voorschriften en de vaste rechtspraak van de Duitse hogere gerechten werd de naam getranscribeerd volgens de ISO-norm 18, die ingevolge artikel 3 van de Overeenkomst van 13 september 1973 inzake de aanduiding van geslachtsnamen en voornamen in de registers van de burgerlijke stand (BGBl. 1976 II, blz. 1473; hierna: "overeenkomst"), moet worden toegepast en die in translitteratie voorziet. De overeenkomst is op 16 februari 1977 voor de Bondsrepubliek Duitsland van kracht geworden (BGBl. 1977 II, blz. 254). De Helleense Republiek is in 1987 tot de overeenkomst toegetreden. Bij toepassing van de ISO-norm 18 wordt de latijnse schrijfwijze van Konstantinidis' naam "Hréstos Kónstantinidés".

6 Konstantinidis maakte voor het Amtsgericht Tuebingen bezwaar tegen deze transcriptie, stellende dat de uitspraak van zijn naam daardoor werd misvormd.

7 Het Landratsamt Calw, de instantie die het toezicht uitoefent over de burgerlijke stand te Altensteig, vorderde zijnerzijds verbetering van het huwelijksregister in die zin, dat de naam van de betrokkene in overeenstemming met ISO-norm 18 wordt geschreven als "Hréstos Kónstantinidés".

8 Het Amtsgericht Tuebingen, van oordeel dat het geding vragen opwierp over de uitlegging van het gemeenschapsrecht, besloot het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

"1) Wordt een burger uit een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen, die werkzaam is als zelfstandige of als werknemer in de zin van de artikelen 48, 52, 59 e.v. EEG-Verdrag, in strijd met de artikelen 5 en 7 EEG-Verdrag in zijn rechten geschaad, doordat hij in een andere Lid-Staat wordt gedwongen zijn naam, tegen zijn verklaarde wil en in afwijking van de fonetische omzetting, zodanig geschreven in de registers van de burgerlijke stand van het land van ontvangst te laten opnemen, dat deze naam anders wordt uitgesproken en wordt misvormd;

concreet gezegd, dat de Griekse naam Christos Konstantinidis (rechtstreeks fonetische omzetting) wordt tot de naam 'Hréstos Kónstantinidés' ?

2) Wordt hierdoor inbreuk gemaakt op de in de artikelen 52, 59 en 60 EEG-Verdrag toegekende vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten in het hoofdgeding, de toepasselijke voorschriften en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

10 Vooraf zij opgemerkt, dat verzoeker in het hoofdgeding blijkens de verwijzingsbeschikking de Griekse nationaliteit bezit en in Duitsland als zelfstandige het beroep van masseur en medisch badmeester uitoefent.

11 Onder die omstandigheden moet worden aangenomen, dat de verwijzende rechter met zijn twee vragen in wezen wenst te vernemen, of artikel 52 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat de naam van een Grieks onderdaan die zich in een andere Lid-Staat heeft gevestigd om aldaar een zelfstandig beroep uit te oefenen, in de registers van de burgerlijke stand van die staat wordt ingeschreven volgens een spelling die afwijkt van de fonetische transcriptie van zijn naam en waardoor de uitspraak van zijn naam wordt gewijzigd en misvormd.

12 Voor het antwoord op deze vraag zij er allereerst aan herinnerd, dat, zoals het Hof herhaaldelijk heeft vastgesteld, artikel 52 een van de fundamentele bepalingen van de Gemeenschap is. Dit artikel verlangt op het gebied van het vestigingsrecht de eerbiediging van het beginsel, dat onderdanen van andere Lid-Staten als eigen onderdanen zijn te behandelen, doordat het iedere discriminatie uit hoofde van nationaliteit, voortvloeiend uit nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en praktijken, verbiedt (arrest van 18 juni 1985, zaak 197/84, Steinhauser, Jurispr. 1985, blz. 1819, r.o. 14).

13 Nagegaan moet dus worden, of nationale voorschriften voor de transcriptie in latijnse lettertekens van de naam van een Grieks onderdaan in de registers van de burgerlijke stand van de Lid-Staat waar hij zich heeft gevestigd, hem in een feitelijke of juridische situatie kunnen plaatsen die ongunstig is vergeleken bij die van een onderdaan van die Lid-Staat in dezelfde omstandigheden.

14 Opgemerkt zij, dat niets in het EEG-Verdrag zich ertegen verzet, dat een Griekse naam in de registers van de burgerlijke stand van een Lid-Staat die het latijnse alfabet hanteert, in latijnse lettertekens wordt getranscribeerd. Het staat aan die Lid-Staat om de wijze waarop dat geschiedt, langs wettelijke of bestuursrechtelijke weg te regelen, in overeenstemming met de regels neergelegd in de internationale overeenkomsten inzake de burgerlijke stand, waarbij hij partij is.

15 Dergelijke regels moeten enkel onverenigbaar worden geacht met artikel 52 EEG-Verdrag voor zover hun toepassing voor een Grieks onderdaan een zodanige belemmering vormt, dat dit de facto de vrije uitoefening aantast van het recht van vestiging dat artikel 52 hem garandeert.

16 Dit is het geval wanneer de wetgeving van de staat van vestiging een Grieks onderdaan verplicht om bij de uitoefening van zijn beroep een schrijfwijze van zijn naam te gebruiken die voortvloeit uit de translitteratie in de registers van de burgerlijke stand, en die schrijfwijze zodanig is, dat de uitspraak erdoor wordt verbasterd, en indien die misvorming hem blootstelt aan het gevaar van persoonsverwisseling bij zijn potentiële cliënteel.

17 Aan de verwijzende rechter moet mitsdien worden geantwoord, dat artikel 52 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat een Grieks onderdaan door de toepasselijke nationale wettelijke regeling wordt gedwongen om bij de uitoefening van zijn beroep een schrijfwijze van zijn naam te gebruiken die zodanig is, dat de uitspraak erdoor wordt verbasterd en de daaruit voortvloeiende misvorming hem blootstelt aan het gevaar van persoonsverwisseling bij zijn potentiële cliënteel.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

18 De kosten door de Duitse en de Griekse regering en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Amtsgericht Tuebingen bij beschikking van 27 juni 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 52 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat een Grieks onderdaan door de toepasselijke nationale wettelijke regeling wordt gedwongen om bij de uitoefening van zijn beroep een schrijfwijze van zijn naam te gebruiken die zodanig is, dat de uitspraak erdoor wordt verbasterd en de daaruit voortvloeiende misvorming hem blootstelt aan het gevaar van persoonsverwisseling bij zijn potentiële cliënteel.