61991C0307

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 3 februari 1993. - ASSOCIATION AGRICOLE LUXLAIT TEGEN VICTOR HENDEL. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE PAIX DE LUXEMBURG - GROOT-HERTOGDOM LUXEMBURG. - EXTRA HEFFING OP MELK. - ZAAK C-307/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-06835


Conclusie van de advocaat generaal


Mijnheer de President, mijne heren rechters,

1 Wat zijn de gevolgen van de overgang naar een andere koper tijdens het "melkjaar" voor het aan een producent toegewezen melkquotum? Dit is in wezen de vraag die U door het Tribunal de paix de Luxembourg wordt gesteld.

2 Voor de zuivelmarkt bestaat een ingewikkelde communautaire regelgeving die twee doeleinden nastreeft: het verstoorde structurele evenwicht tussen aanbod en vraag herstellen, en rekening houden met de bijzondere situatie van bepaalde producenten.

3 Bij verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984(1) is verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten(2), aldus gewijzigd, dat hieraan een artikel 5 quater is toegevoegd, waarbij een extra heffing is ingesteld ten laste van de producenten of kopers van koemelk.

4 Zo wordt bij de overschrijding van een maximum-produktievolume, dat zowel voor producenten als hun kopers geldt en dat referentiehoeveelheid wordt genoemd, een extra heffing geïnd, ter dekking van de kosten voor de afzet van de hoeveelheid melk die de referentiehoeveelheid overschrijdt.(3)

5 De som van de referentiehoeveelheden mag in elke Lid-Staat niet hoger zijn dan een bepaalde gegarandeerde hoeveelheid. Om de rigiditeit van dit stelsel enigszins te temperen, stelt een "nationale reserve" de Lid-Staten in staat een specifieke referentiehoeveelheid toe te wijzen aan bepaalde categorieën producenten.

6 De extra heffing is verschuldigd door de producent, over de hoeveelheden melk die aan een koper zijn geleverd en die tijdens een periode van twaalf maanden een referentiehoeveelheid overschrijden die gelijk is aan de leveringen door de betrokken producent tijdens het door de betreffende Lid-Staat gekozen referentiejaar (formule A), of door de koper (formule B). Deze laatste formule is in artikel 5 quater, lid 1, van verordening (EEG) nr. 804/68, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 856/84, als volgt omschreven:

"- Voor elke koper van melk of andere zuivelprodukten(4) geldt een heffing over de hoeveelheden melk of melkequivalent die hem door producenten zijn geleverd en die gedurende het betrokken tijdvak van 12 maanden een vast te stellen referentiehoeveelheid overschrijden.

- De koper die de heffing verschuldigd is, berekent deze alleen door in de prijs die wordt betaald aan die producenten die hun leveranties hebben verhoogd, in evenredigheid met hun bijdrage tot de overschrijding van de referentiehoeveelheid van de koper(5)."

7 Formule B onderscheidt zich op verschillende punten wezenlijk van formule A. In de eerste plaats is de zuivelfabriek de extra heffing verschuldigd bij een overschrijding van de haar toegewezen referentiehoeveelheid: de individuele produktiehoeveelheden zijn onderling uitwisselbaar, omdat de overschrijding van de referentiehoeveelheid van de koper het enige relevante criterium is. De overschrijding als zodanig van de aan elke producent toegewezen individuele referentiehoeveelheid heeft geen gevolgen voor het al dan niet verschuldigd zijn van de heffing(6). Op de tweede plaats berekent de zuivelfabriek de heffing door aan de producenten die hun leveringen hebben verhoogd en wel naar rato van hun bijdrage aan de overschrijding van de referentiehoeveelheid van de koper(7). Op de derde plaats kunnen de leveranties van producenten binnen eenzelfde zuivelfabriek voor het deel dat hun referentiehoeveelheid te boven gaat, worden gecompenseerd met de leveranties van producenten die beneden hun maximum blijven, zolang de referentiehoeveelheid van de zuivelfabriek niet wordt overschreden(8).

8 Terwijl dus in het kader van formule A de producent voor elke overschrijding van zijn referentiehoeveelheid de extra heffing is verschuldigd, hangen bij formule B de gevolgen van de verhoging door de producent van zijn leveranties af van de totaalsituatie van de zuivelfabriek waaraan hij zijn melk levert(9).

9 Bij formule B is derhalve sprake van een soort "risicospreiding", waardoor een meer flexibel beheer en een optimaal gebruik van de quota mogelijk is. Dit verklaart ook waarom de heffing aanvankelijk hoger was bij toepassing van formule B dan bij toepassing van formule A(10).

10 Anders gezegd, in het kader van formule B vindt een compensatie op twee niveaus plaats(11). Bij de koper kunnen de te hoge leveranties van een van de producenten worden gecompenseerd met de te lage leveranties van een andere producent, zolang de aan de koper toegewezen referentiehoeveelheid niet wordt overschreden(12). Bij de producent kan de overproduktie in een bepaalde periode van het jaar worden verrekend met een onderproduktie in een andere periode van dat jaar, zolang de individuele referentiehoeveelheid van de producent voor dat jaar niet wordt overschreden.

11 Bijgevolg kan, in het kader van formule B, de overgang naar een andere koper in de loop van het jaar van groot praktisch belang zijn voor een producent: de producenten die zijn aangesloten bij een zuivelfabriek die een overschrijding van haar referentiehoeveelheid riskeert, zouden geneigd kunnen zijn van koper te veranderen en een zuivelfabriek te kiezen die niet een dergelijk risico loopt, omdat de leveranciers daarvan hun produktie hebben verlaagd(13).

12 De overgang naar een andere koper tijdens het melkjaar in het kader van formule B is geregeld in artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984, houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten(14), dat bepaalt dat de referentiehoeveelheid alsdan wordt vastgesteld:

"- voor de voltooiing van de lopende periode van twaalf maanden, door geheel of gedeeltelijke referentiehoeveelheden in aanmerking te nemen pro rata van de resterende periode,

(...)".

13 Artikel 6, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1371/84(15) van de Commissie van 16 mei 1984 bepaalt tenslotte, dat "de referentiehoeveelheid van de koper met name wordt aangepast om rekening te houden met (...) d) gevallen van substitutie als bedoeld in artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 857/84, met inbegrip van de overgang van producenten van een koper naar een andere koper."

14 In de zaak Neu(16) is de Luxemburgse regeling reeds ter discussie gesteld. Deze regeling waarin voor formule B is geopteerd, bepaalt dat bij een verandering van koper tijdens het melkjaar de referentiehoeveelheid van de eerste koper moet worden verminderd met een hoeveelheid gelijk aan de referentiehoeveelheid van de leverancier, welke laatste hoeveelheid moet worden toegevoegd aan de referentiehoeveelheid van de nieuwe koper, na aftrek van een hoeveelheid van 10 % die aan de nationale reserve(17) wordt toegewezen.

15 Het Hof heeft een dergelijke aftrek in strijd met het beginsel van de vrije keuze van de economische partner geacht: de verlaging van de referentiehoeveelheid bij overgang naar een andere koper zou de producenten kunnen ontmoedigen om van koper te veranderen en zich aan te sluiten bij een zuivelfabriek die gunstiger voorwaarden biedt. Deze verlaging, aldus het Hof, is nog minder gerechtvaardigd, wanneer geen extra hoeveelheid melk op de markt wordt gebracht.

16 De verandering van koper mag er dus niet toe leiden, dat de producent wordt benadeeld(18).

17 De onderhavige prejudiciële vraag heeft eveneens betrekking op de moeilijkheden die een verandering van koper met zich meebrengt en op de uitlegging van artikel 7 van verordening (EEG) nr. 857/84.

18 De feiten zijn als volgt: Hendel, verweerder in het hoofdgeding, is melkproducent in het Groothertogdom Luxemburg. Op 1 januari 1986 staakt hij de levering van zijn melkproduktie aan Luxlait om deze voortaan aan Procola te leveren.

19 Na een extra heffing te hebben betaald voor het betrokken melkjaar, heeft Luxlait Hendel gedagvaard ter betaling van de som van 17.977 LFR, zijnde het gedeelte van de heffing, dat aan haar vroeger lid moest worden doorberekend voor het gedeelte van het melkjaar van 1 april tot 31 december 1985.

20 De verwijzende rechter stelt het Hof in wezen de volgende vraag(19): kan in het kader van formule B een overschrijding van de leveranties aan een koper worden gecompenseerd met een te geringe levering aan de koper die in de plaats van de eerste koper is gekomen, zodat slechts een boete is verschuldigd voor zover het in totaal aan de producent toegewezen quotum wordt overschreden, ongeacht de verdeling van dit quotum over de twee kopers?

21 Voorafgaand hieraan dient nog een andere vraag te worden gesteld: ziet artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 857/84(20) ook op het geval dat een melkproducent in het kader van formule B zich op eigen initiatief bij een andere zuivelfabriek aansluit, zonder dat sprake is van een bedrijfsoverdracht tussen de kopers?

22 Op het eerste gezicht ziet het er naar uit dat, nu de wet zulks niet doet, geen onderscheid mag worden gemaakt. Bijgevolg is ook sprake van een verandering van koper in de zin van artikel 7, lid 2, wanneer de overgang op inititatief van de producent geschiedt.

23 Bovendien bepaalt artikel 6 van verordening (EEG) nr. 1371/84, dat "in het kader van de toepassing van formule B de referentiehoeveelheid van de koper met name wordt aangepast om rekening te houden met: (...) d) gevallen van substitutie als bedoeld in artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 857/84, met inbegrip van de overgang van producenten van een koper naar een andere koper.(21)"

24 In het arrest van 25 november 1986, Klensch(22), waarbij een uitlegging werd gegeven van verordening (EEG) nr. 857/84 en met name van artikel 7, lid 2, daarvan, heeft het Hof geoordeeld dat, wanneer een aan formule B onderworpen producent zijn bedrijfsactiviteiten eigener beweging staakt, zijn individuele referentiehoeveelheid niet aan de koper toevalt, maar aan de nationale reserve moet worden toegewezen. Het Hof verwerpt eveneens een interpretatie die er toe leidt dat "een producent die, na zijn produktie te hebben gestaakt, deze later weer wenst op te nemen, gebonden blijft aan zijn vroegere koper en bij hervatting van zijn produktie geen andere koper kan kiezen."(23)

25 Het is dus duidelijk, dat artikel 7, lid 2, voornoemd, in het algemeen alle gevallen omvat waarin een koper geheel of gedeeltelijk in de plaats komt van een andere koper, met inbegrip van het geval van overgang naar een andere koper op initiatief van de producent.

26 Bij de uitlegging van deze tekst moet rekening worden gehouden met drie essentiële beginselen:

- allereerst de beheersing van de melkproduktie: op grond van dit beginsel, dat ten grondslag ligt aan het melkquotastelsel, wordt iedere overschrijding door de koper van zijn referentiehoeveelheid bestraft met een extra heffing;

- in de tweede plaats de vrije keuze van de economische partner: dit is de voornaamste conclusie die uit het arrest Neu kan worden getrokken;

- tenslotte de solidariteit tussen de producenten: dit geldt uitsluitend binnen een en dezelfde zuivelfabriek(24).

27 In wat volgt zal ik onderzoeken welke uitlegging aan dit artikel is gegeven blijkens de toepassing ervan in Luxemburg en welke interpretatie Hendel en de Commissie verdedigen.

28 Artikel 7, lid 2, wordt in het Groothertogdom als volgt toegepast: de jaarlijkse referentiehoeveelheid van de producent wordt over de kopers verdeeld naar gelang van de duur dat hij bij elk van hen was aangesloten.

29 Ofschoon deze uitlegging op het eerste gezicht in overeenstemming lijkt met de letter van de tekst, lijkt zij mij strijdig met de geest ervan en met de rechtspraak.

30 De producent kan namelijk worden bestraft doordat hij bijdraagt aan de extra heffing die door de eerste koper is verschuldigd, en dit terwijl zijn individuele referentiehoeveelheid als gevolg van de geringe omvang van de leveringen aan de tweede koper niet eens is overschreden. Hij zou dus kunnen worden ontmoedigd om tijdens het melkjaar over te gaan naar een andere zuivelfabriek, en daardoor min of meer gedwongen zijn van gunstiger handelsvoorwaarden af te zien.

31 Welnu, uit het arrest Neu(25) blijkt, dat het beginsel van de vrije keuze van de economische partner zich ertegen verzet, dat een producent die besluit om tijdens het melkjaar van koper te veranderen, in een minder gunstige positie komt te verkeren dan de producent die niet naar een andere zuivelfabriek is overgegaan(26). Het Hof heeft daarbij aangetekend, dat zulks in het bijzonder het geval is, wanneer de verandering van koper niet meebrengt, dat extra hoeveelheden van de betrokken produkten op de markt wordt gebracht(27).

32 Bijgevolg kan de verandering van koper, net zo min als zij een verlaging van de referentiehoeveelheid kan rechtvaardigen, bij eenzelfde jaarlijkse geleverde hoeveelheid niet leiden tot de betaling van extra heffingen, indien deze heffingen niet zouden zijn verschuldigd als geen overgang had plaatsgevonden.

33 Hendel van zijn kant stelt een aanpassing van de Luxemburgse regeling voor. Hij betoogt, dat de overschrijding van de leveringen aan Luxlait gedurende de periode van 1 april 1985 tot 31 december 1985 kan worden gecompenseerd door de geringe omvang van de leveringen aan Procola in de periode van 1 januari 1986 tot 31 maart 1986. Hij baseert zich daarbij met name op de uit het arrest Neu voortvloeiende beginselen: de overgang naar een andere koper tijdens het melkjaar mag de betrokken producent niet in een nadeliger positie brengen dan de producent, die bij dezelfde koper blijft aangesloten.

34 Met deze oplossing kan ik mij evenmin verenigen.

35 De mogelijkheid om een tijdelijk produktie-overschot tijdens het melkjaar te kunnen verrekenen stelt de producent inderdaad in staat - door een soort interne compensatie binnen zijn bedrijf - binnen de grenzen van zijn individuele referentiehoeveelheid te blijven.

36 Maar om tot dit resultaat te komen, gaat de verweerder in het hoofdgeding naar mijn mening in tegen de geest van het stelsel van compensatie tussen producenten, zoals dat door formule B in het leven is geroepen. Hij stelt namelijk een compensatie voor van de aan de verschillende kopers geleverde hoeveelheden. Dit zou er op neerkomen, dat de compensatie tussen producenten die aan één bepaalde zuivelfabriek leveren, wordt vervangen door een compensatie tussen kopers, dus tussen zuivelfabrieken, wat strijdig is met de ratio legis van de verordening.

37 De Commissie tenslotte geeft in overweging de referentiehoeveelheid te verdelen over de achtereenvolgende kopers naar rato van de duur dat de producent tijdens het melkjaar respectievelijk bij elk van hen was aangesloten, "op basis van het gemiddelde volume van de leveringen in de loop van de drie voorafgaande jaren". Aldus zou rekening worden gehouden met het volgende:

- de melkproduktie verloopt niet lineair, doch is over het gehele jaar genomen onderhevig aan fluctuaties, waarmee rekening moet worden gehouden.

- de producenten kunnen - binnen de lopende periode van twaalf maanden - profiteren van individuele referentiehoeveelheden die andere, bij dezelfde koper aangesloten producenten ongebruikt hebben gelaten.

38 Ook bij deze oplossing kan ik mij niet aansluiten.

39 De jaarlijkse individuele referentiehoeveelheid van de producent zou aldus namelijk worden verdeeld over de achtereenvolgende kopers op basis van de gemiddelde produktie over de afgelopen drie jaren. Dit vooronderstelt dat deze drie jaren representatief zijn; daarnaast kan de referentiehoeveelheid van de producent die van koper verandert niet worden verdeeld, wanneer zijn bedrijf nog geen drie jaren in werking is.

40 Bovendien zou een dergelijke uitleg van artikel 7, lid 2, hetzelfde nadeel hebben als de door het Groothertogdom Luxemburg verdedigde zienswijze: aan de producent zou een extra heffing kunnen worden opgelegd, terwijl hij over het gehele jaar genomen zijn referentiehoeveelheid niet overschrijdt.

41 De verschillende voorgestelde interpretaties geven aan hoe moeilijk het is om het beginsel van de vrije keuze van de economische partner (de producent die van zuivelfabriek verandert mag hierdoor niet in een nadeliger positie komen te verkeren dan de producent die dit niet doet) te verenigen met de regel van de compensatie tussen producenten die aan dezelfde zuivelfabriek leveren (de referentiehoeveelheden die ongebruikt zijn gelaten door producenten die aan een zuivelfabriek leveren, mogen enkel dienen ter compensatie van overschrijdingen door andere producenten die aan dezelfde zuivelfabriek leveren).

42 Deze beginselen kunnen evenwel met elkaar in harmonie worden gebracht, indien de referentiehoeveelheid van de producent anders over de kopers wordt verdeeld.

43 Men kan namelijk een stelsel bedenken, dat rekening houdt met de hoeveelheden die daadwerkelijk aan de eerste koper zijn geleverd.

44 De aan de eerste koper toegewezen referentiehoeveelheid zou dan gelijk zijn aan de melkhoeveelheid, die daadwerkelijk aan hem is geleverd binnen de limiet van de jaarlijkse referentiehoeveelheid van de producent(28).

45 En de aan de tweede koper toegewezen referentiehoeveelheid zou gelijk zijn aan het saldo, dat wil zeggen het verschil tussen de jaarlijkse individuele referentiehoeveelheid van de producent en de door hem aan de eerste koper geleverde hoeveelheden.

46 Deze oplossing heeft een aantal voordelen.

47 De producent kan geen extra heffing verschuldigd zijn voor de periode, dat hij bij de eerste koper was aangesloten, zolang hij zijn jaarlijkse individuele referentiehoeveelheid niet heeft overschreden.

48 Binnen de grenzen van deze beperking neemt de referentiehoeveelheid van de koper toe naarmate de leveranties van de betrokken producent toenemen. Indien de betrokken producent geen ongebruikte referentiehoeveelheden ter beschikking van de andere producenten stelt, staat hier tegenover dat hij evenmin een beroep doet op hun ongebruikte hoeveelheden ter compensatie van overschrijdingen. De wijziging van zijn situatie blijft dus zonder gevolgen voor de andere producenten die bij de eerste koper zijn aangesloten.

49 Mocht de producent bij zijn leveranties aan de eerste koper zijn jaarlijkse individuele referentiehoeveelheid overschrijden, dan zou hij logischerwijze verplicht zijn bij te dragen aan de extra heffing van die zuivelfabriek, indien althans die overschrijding niet wordt gecompenseerd door de ongebruikte hoeveelheden van de andere producenten.

50 In geval van geringe leveranties aan de tweede koper, zouden de ongebruikte hoeveelheden ter beschikking staan van de andere bij deze koper aangesloten producenten. Er zou dus geen compensatie tussen zuivelfabrieken plaatsvinden.

51 Bij de afronding van mijn conclusie wil ik herinneren aan de vaste rechtspraak van het Hof:

"Wanneer een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht voor meer dan één uitlegging vatbaar is, moet die bepaling voor zover mogelijk in overeenstemming met het Verdrag en met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht worden uitgelegd."(29)

52 Ik wil echter niet verhullen, dat de door mij verdedigde oplossing uitgaat van een zeer rekbare interpretatie van de in artikel 7, lid 2, gebezigde uitdrukking "pro rata van de resterende periode".

53 Dat ik toch voor deze oplossing heb gekozen, komt enerzijds doordat de inachtneming van de hierboven genoemde beginselen het Hof er in het arrest Neu reeds toe heeft gebracht het derde lid van dit artikel zeer ruim te interpreteren, en anderzijds doordat de Commissie zelf op basis van genoemd arrest een niet minder gewaagde uitlegging van de betrokken bepaling voorstelt.

54 Mitsdien geef ik het Hof in overweging de vraag te beantwoorden als volgt:

In het kader van formule B van de regeling inzake de extra heffing op melk, zoals ingesteld bij artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 856/84, is de producent die tijdens een periode van twaalf maanden van koper verandert, slechts dan een extra heffing verschuldigd, indien hij in de loop van het jaar de hem toegewezen referentiehoeveelheid heeft overschreden. Hiertoe wordt deze hoeveelheid aldus over zijn achtereenvolgende kopers verdeeld, dat zij voor de eerste koper gelijk is aan de daadwerkelijk aan hem geleverde hoeveelheden, en voor de tweede koper gelijk is aan de jaarlijkse referentiehoeveelheid van de producent, verminderd met de aan de eerste koper geleverde hoeveelheden.

(1) - Verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1984, L 90, blz. 10).

(2) - PB 1968, L 148, blz. 13.

(3) - Zie de eerste overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 857/84.

(4) - Cf. rectificatie, zoals gepubliceerd in PB 1984, L 123.

(5) - De aan de zuivelfabrieken toegewezen referentiehoeveelheden vormen de totale hoeveelheden melk, die in een bepaald jaar zijn gekocht. Zie artikel 2 van verordening (EEG) nr. 857/84. Het laatste streepje van artikel 5 quater, lid 1, is gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 773/87 van de Raad van 16 maart 1987 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1987, L 78, blz. 1). Ratione temporis is deze verordening niet van toepassing op onderhavig geding.

(6) - Zie punt 16 van mijn conclusie in de zaak Thevenot (arrest van 28 april 1988, zaak 61/87, Jurispr. 1988, blz. 2375).

(7) - Artikel 5 quater, lid 1, tweede alinea, derde streepje, van verordening nr. 804/68, reeds aangehaald, zoals aangevuld bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 856/84.

(8) - Zie r.o. 11 van het arrest in voornoemde zaak Thevenot.

(9) - Zie D. Sorasio, Le nouveau régime de maîtrise de la production dans le secteur du lait et des produits laitiers, Revue du Marché Commun, nr. 291, nov. 1985, blz. 544.

(10) - Zie artikel 1, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 857/84. Op dit moment is de heffing, ongeacht de gebruikte formule, gelijk aan 115 % van de richtprijs van melk. Zie artikel 1 van verordening (EEG) nr. 3880/89 van de Raad van 11 december 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 857/84 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1989, L 378, blz. 3).

(11) - Ik ga hier voorbij aan de compensaties op de veel grotere schaal van regio en nationaal grondgebied (artikel 4 bis van verordening nr. 857/84).

(12) - Er bestaan echter uitzonderingen op het compensatiebeginsel binnen de zuivelfabriek: omvangrijke overschrijdingen kunnen in hun totaliteit worden bestraft, zelfs als de betrokken producent bij een melkfabriek is aangesloten die haar referentiehoeveelheid niet heeft overschreden - wat er op neerkomt, dat formule A wordt gehanteerd (zie artikel 1 van verordening (EEG) nr. 773/87 van de Raad van 16 maart 1987 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1987, L 78, blz. 1).

(13) - In casu was een dergelijke handelwijze niet mogelijk vanwege de opzeggingstermijn die bij het verlaten van de eerste melkfabriek in acht moest worden genomen.

(14) - PB 1984, L 90, blz. 13.

(15) - Verordening tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 ingestelde extra heffing (PB 1984, L 132, blz. 11).

(16) - Arrest van 10 juli 1991, gevoegde zaken C-90/91 en C-91/91, Jurispr. 1991, blz. I-3617.

(17) - Zie artikel 9 van het groothertogelijk besluit van 7 juli 1987 betreffende de toepassing in het Groothertogdom Luxemburg van de regeling inzake de extra heffing op melk, Memorial, 1987, blz. 850.

(18) - Arrest Neu, reeds aangehaald, r.o. 13.

(19) - Tekst van de prejudiciële vraag in het rapport ter terechzitting (I-4).

(20) - Lid 2 van artikel 7 heeft geen wijziging ondergaan bij de nieuwe redactie van dit artikel, zoals voortvloeiend uit artikel 1 van verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 857/84 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1985, L 68, blz. 1).

(21) - Cursivering van mijzelf. Zie eveneens artikel 9, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1546/88 van de Commissie van 3 juni 1988 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 ingestelde extra heffing. Deze verordening vormt een herziening van de ter zake toepasselijke regeling (zie de tweede overweging van de considerans).

(22) - Gevoegde zaken 201 en 202/85, Jurispr. 1986, blz. 3477.

(23) - R.o. 22.

(24) - Arrest Thevenot, reeds aangehaald, r.o. 11.

(25) - Reeds aangehaald, met name r.o. 11.

(26) - R.o. 13.

(27) - R.o. 14.

(28) - Deze referentiehoeveelheid is de hoeveelheid die aan de koper zou zijn toegewezen, indien de producent niet van zuivelfabriek was veranderd.

(29) - Arrest Neu, reeds aangehaald, r.o. 12. Zie ook arrest Klensch, reeds aangehaald, r.o. 21.