61990O0313

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN 17 MEI 1991. - COMITE INTERNATIONAL DE LA RAYONNE ET DES FIBRES SYNTHETIQUES, AKZO NV, HOECHST AG, IMPERIAL CHEMICAL INDUSTRIES PLC EN SNIA FIBRE SPA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - STEUNMAATREGELEN VAN STATEN - STEUN AAN SYNTHETISCHEVEZELINDUSTRIE. - ZAAK C-313/90 R.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-02557


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


++++

Kort geding - Voorlopige maatregelen - Verzoek om maatregelen die buiten kader van hoofdzaak treden en waarvoor op het eerste gezicht hieraan vreemde elementen moeten worden beoordeeld - Afwijzing

(EEG-Verdrag, art. 186; Reglement voor de procesvoering, art. 83, § 2)

Samenvatting


Een verzoek om voorlopige maatregelen waarmee wordt beoogd om een Lid-Staat te verbieden aan een met verzoeksters concurrerende onderneming steun uit te betalen, alsmede om laatstgenoemde te gelasten reeds door haar ontvangen steunbedragen terug te betalen, kan niet anders dan worden afgewezen, wanneer het beroep in de hoofdzaak waarop het verzoek berust, strekt tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie waarin wordt vastgesteld, dat de genoemde steun niet aan de verplichting tot voorafgaande aanmelding was onderworpen en dat de grenzen van een door de Commissie toegestane steunverlening met regionale strekking niet waren overschreden.

Een dergelijk verzoek valt namelijk in de eerste plaats buiten het bestek van de hoofdzaak die handelt over de verenigbaarheid van de betrokken steun met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag, en het strekt tot verkrijging van maatregelen die geen rechtvaardiging kunnen vinden in de noodzaak te voorkomen dat aan het arrest in de hoofdzaak, bij de uitspraak ervan, de nuttige werking is ontnomen. In de tweede plaats is het verzoek voorbarig omdat, gelet op de inhoud van de in de hoofdzaak bestreden beschikking, de rechter in kort geding niet over elementen beschikt om, op grond van de noodzaak vast te stellen of er sprake is van "fumus boni juris", te kunnen gaan onderzoeken of de betrokken steun op het eerste gezicht verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Partijen


In zaak C-313/90 R,

Comité international de la rayonne et des fibres synthétiques, vereniging naar Frans recht, te Parijs,

Akzo NV, vennootschap naar Nederlands recht, te Arnhem (Nederland),

Hoechst AG, vennootschap naar Duits recht, te Frankfurt am Main (Bondsrepubliek Duitsland),

Imperial Chemical Industries plc, vennootschap naar Brits recht, te Londen,

Snia Fibre SpA, vennootschap naar Italiaans recht, te Cesano Maderno (Italië),

vertegenwoordigd door M. Waelbroeck en A. Vandencasteele, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Avenue Marie-Thérèse 4,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur T. F. Cusack, en M. Nolin, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek om voorlopige maatregelen, primair ertoe strekkende dat Allied Signal Inc. en Allied Signal Fibers Europe SA zal worden gelast, aan de Franse autoriteiten terug te betalen elk gedeelte van de steun die zij mochten hebben ontvangen na het besluit van die autoriteiten om steun te verlenen aan de oprichting van een fabricage-eenheid voor polyestergarens voor industrieel gebruik in de regio Longwy, en dat de Franse republiek zal worden gelast zich te onthouden van iedere verdere uitbetaling van die steun,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE

VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 12 oktober 1990, hebben het Comité international de la rayonne et des fibres synthétiques (hierna: "CIRFS"), Akzo NV, Hoechst AG, Imperial Chemical Industries plc en Snia Fibre SpA krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie vervat in een door R. Sunnen, directeur van het Directoraat-generaal Concurrentie, aan het CIRFS gerichte brief van 1 augustus 1990. Volgens deze beschikking was de steun die door de Franse autoriteiten was verleend voor een investering van de vennootschap Allied Signal in de regio Longwy niet onderworpen aan de krachtens artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag bestaande verplichting tot voorafgaande aanmelding, en waren de inhoud en de intensiteit van de steun, als toepassing van de regionale steunregeling "prime d' aménagement du territoire" (ruimtelijke-ordeningspremie), bevredigend.

2 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 12 maart 1991, hebben verzoeksters, stellende dat een gedeelte van deze steun reeds was uitbetaald, krachtens artikel 186 EEG-Verdrag een verzoek in kort geding ingediend ertoe strekkende dat Allied Signal Inc. en Allied Signal Fibers Europe SA zal worden gelast elk gedeelte van de steun die zij mochten hebben ontvangen aan de Franse autoriteiten terug te betalen, en dat de Franse Republiek zal worden gelast zich te onthouden van iedere verdere uitbetaling van die steun, dan wel subsidiair, dat de Commissie zal worden gelast een beschikking te geven waarin de Franse Republiek wordt gelast de reeds betaalde steun terug te vorderen, en iedere verdere uitbetaling van de steun wordt verboden.

3 De Commissie heeft op 4 april 1991 schriftelijke opmerkingen over het verzoek in kort geding ingediend en partijen zijn op 6 mei 1991 in hun mondelinge opmerkingen gehoord.

4 Alvorens de gegrondheid van het verzoek in kort geding te onderzoeken, moet eerst de voorgeschiedenis van het geding kort worden geschetst.

5 Volgens de door hen aan de Commissie verstrekte inlichtingen hebben de Franse autoriteiten op 21 juni 1989 besloten, een rechtstreekse regionale steun van 160 miljoen FF te verlenen aan het investeringsproject van 840 miljoen FF dat de vennootschap Allied Signal te Longwy wil uitvoeren.

6 Deze investering betreft de oprichting van een fabricage-eenheid voor polyestergarens voor industrieel gebruik bestemd voor de versterking van banden. De produktie van die eenheid moet in de plaats komen van de importen in de Gemeenschap die de vennootschap Allied Signal thans vanuit één van haar fabrieken in de Verenigde Staten verricht. Volgens de Commissie gaat het bij die importen om 10 000 ton polyestergarens per jaar. De capaciteit van de eenheid zou echter op termijn tot 28 000 ton per jaar kunnen worden opgevoerd.

7 De steun voor deze investering is verleend in het kader van de Franse regeling genaamd "prime d' aménagement du territoire" (ruimtelijke-ordeningspremie), die overeenkomstig artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag bij de Commissie is aangemeld. Voor het departement Meurthe-et-Moselle, waarin de investering moet worden gerealiseerd, heeft de Commissie bij beschikking 85/18/EEG van 10 oktober 1984 betreffende de afbakening in Frankrijk van de zones die in aanmerking komen voor de ruimtelijke-ordeningspremie (PB 1985, L 11, blz. 28) besloten, dat de steun ten belope van maximaal 25 % van de investering, waarin die regeling voorzag voor industriële projecten in dat departement, verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Nadat de Franse, de Belgische en de Luxemburgse regering een "pôle européen de développement" hadden opgericht, waarvan de regio Longwy deel uitmaakt, heeft de Commissie bij brief van 1 december 1986 aan de betrokken regeringen, het toegestane maximumpercentage voor investeringsprojecten in deze zone op 30 % vastgesteld.

8 Vaststaat, dat de litigieuze steun de aldus door de Commissie toegestane maxima voor steunverlening in het kader van de regeling van de ruimtelijke-ordeningspremie niet overschrijdt.

9 Verzoeksters menen evenwel, dat de door de Franse autoriteiten verleende steun in strijd is met de door de Commissie in juli 1977 ingevoerde code voor beperking van de steun aan de synthetische-vezelindustrie in de Gemeenschap.

10 Blijkens het dossier had de Commissie in een brief van 19 juli 1977 aan de regeringen van de Lid-Staten onder verwijzing naar de ruime overcapaciteit in de synthetische-vezelindustrie in de Gemeenschap te kennen gegeven, dat de Lid-Staten zich gedurende een periode van twee jaar, te rekenen vanaf genoemde brief, dienden te onthouden van het nemen van steunmaatregelen die tot vergroting van de produktiecapaciteit van deze industrie zouden leiden. Volgens de bewoordingen van de brief ging het daarbij om iedere steun, ongeacht de aard, met name steun met regionale strekking, ook indien zij automatisch werd verleend en niet vooraf behoefde te worden aangemeld. Op basis van artikel 93, lid 1, EEG-Verdrag verzocht de Commissie de Lid-Staten, hun instemming met deze beginselen te betuigen. Tot slot vermeldde de brief, dat elk dossier betreffende door de Lid-Staten om sociale of regionale redenen voorgenomen steunverlening waardoor de produktiecapaciteit zou worden verhoogd of uitgebreid, vooraf aan de Commissie moest worden voorgelegd.

11 Dit systeem van controle op de steunverlening aan de synthetische-vezelindustrie is in 1979, 1981, 1983, 1987 en 1989 door de Commissie verlengd. Deze verlengingen zijn door de Commissie bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, serie C.

12 Uit de bestreden beschikking volgt, dat dit controlesysteem niet gold voor de litigieuze steun, die betrekking heeft op het scheppen van capaciteit voor de produktie van synthetische garens voor industrieel gebruik, omdat de steun was verleend voordat dit systeem bij de laatste verlenging werd uitgebreid.

13 Volgens de Commissie is het systeem van controle op de steunverlening zoals dit met ingang van 19 juli 1989 voor een periode van twee jaar werd verlengd, uitgebreid tot synthetische garens voor industrieel gebruik; daarvóór gold het alleen voor synthetische garens voor de vervaardiging van textiel. Hiervoor verwijst de Commissie naar haar mededeling betreffende de verlenging in 1989 (PB 1989, C 173, blz. 5), waarin zij tussen haakjes vermeldt, dat de synthetische vezelsector zich uitstrekt tot "acryl-, polyester-, polypropyleen- en polyamidevezel en -garen en daaruit vervaardigde weefsels, ongeacht de aard of het type produkt of het uiteindelijk gebruik dat ervan wordt gemaakt". Volgens de mededeling van de Commissie betreffende de verlenging in 1987 (PB 1987, C 183, blz. 4) omvatte deze sector "acryl-, polyester-, polypropyleen- en polyamidevezel en -garen en daaruit vervaardigde weefsels".

14 Volgens verzoeksters was het systeem vanaf 1977, toen het werd ingevoerd, bedoeld om controle uit te oefenen op de vergroting of uitbreiding van de produktiecapaciteit voor synthetische garens, ongeacht het uiteindelijk gebruik dat ervan wordt gemaakt. Verzoeksters verwijzen in dit verband met name naar een in 1977 door de Commissie aan de Duitse autoriteiten gerichte mededeling over het systeem van controle op de steunverlening aan de synthetische vezelindustrie, waarin het toepassingsgebied van het controlesysteem in die zin was afgebakend.

15 Verzoeksters betogen voorts, dat de litigieuze steun niet kan worden geacht reeds in juni 1989 te zijn verleend, omdat de vennootschap Allied Signal in maart 1990 nog met een Oostenrijkse onderneming in onderhandeling was over de vestiging van de geplande eenheid in Oostenrijk.

16 Volgens artikel 83, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering kan slechts tot voorlopige maatregelen worden besloten, indien het daartoe strekkende verzoek de omstandigheden vermeldt waaruit het spoedeisende karakter blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

17 Het is vaste rechtspraak van het Hof, dat de spoedeisendheid van een verzoek om voorlopige maatregelen moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt. De partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt, dient het bewijs te leveren dat zij de uitslag van de procedure in de hoofdzaak niet kan afwachten zonder daardoor schade te lijden die voor haar ernstige en onherstelbare gevolgen zal hebben.

18 In dit verband stellen verzoeksters, dat de door de Franse autoriteiten verleende steun onherstelbare schade veroorzaakt aan de mededinging op het gebied van synthetische garens. Dank zij deze steun zou de vennootschap Allied Signal een aanzienlijk voordeel verkrijgen in termen van kostenvermindering, waardoor zij haar garens tegen een lagere prijs kan verkopen dan haar concurrenten, waaronder met name verzoeksters. De veroorzaakte schade zou niet noodzakelijkerwijze worden opgeheven door nietigverklaring van de bestreden beschikking, daar verzoeksters betwijfelen, of de steun daadwerkelijk zal worden terugbetaald. Maar ook in geval van terugbetaling zou er schade ontstaan door de toeneming van de reeds bestaande overcapaciteit van de communautaire industrie, terwijl de betrokken bedrijven juist sedert 1971 met steun van de Commissie hebben gepoogd, de produktiecapaciteit te verminderen en te herstructureren. Daarbij zou het niet van belang zijn, of het gaat om de produktie van synthetische garens voor industrieel gebruik dan wel voor de vervaardiging van textiel, omdat de fabricagemethoden grotendeels identiek zijn. Ten slotte voeren verzoeksters aan, dat de vennootschap Allied Signal, zelfs indien zij de steun terugbetaalt, jarenlang renteloos over een aanzienlijk kapitaal heeft kunnen beschikken.

19 Gelijk verzoeksters overigens zelf opmerken, kan nietigverklaring van de door hen bestreden beschikking de gestelde schade op zich niet voorkomen.

20 In de bestreden beschikking wordt namelijk slechts vastgesteld, dat de litigieuze steunmaatregel niet aan de verplichting tot voorafgaande aanmelding was onderworpen, en dat zij de grenzen van de door de Commissie toegestane steunverlening met regionale strekking niet overschreed.

21 Nietigverklaring van deze beschikking zou derhalve betekenen, dat de Commissie moet onderzoeken of de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en de hiertoe in artikel 93, lid 2, EEG-Verdrag voorziene procedure moet inleiden.

22 Nietigverklaring van deze beschikking zou niet neerkomen op de vaststelling dat de litigieuze steun onwettig was, op grond waarvan terugbetaling van de reeds uitbetaalde bedragen kan worden gevorderd.

23 Met de gevraagde voorlopige maatregelen kan de gestelde schade weliswaar worden voorkomen, maar zij vallen buiten het bestek van het door verzoeksters ingestelde beroep tot nietigverklaring.

24 De maatregelen waartoe de rechter in kort geding kan besluiten, zijn namelijk voorlopig en verliezen ingevolge artikel 86, paragraaf 3, van het Reglement voor de procesvoering in beginsel hun kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken. Deze voorlopige maatregelen kunnen derhalve alleen tot doel hebben, de belangen van een der partijen in het geding te beschermen, ten einde het arrest in de hoofdzaak niet zinledig te maken door het zijn nuttige werking te ontnemen.

25 Gelet op de inhoud van de met het beroep tot nietigverklaring aangevochten beschikking, is de rechter in kort geding bovendien niet in staat te beoordelen of de litigieuze steunverlening verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en dus vast te stellen of er eventueel middelen zijn aangevoerd op grond waarvan de voorlopige maatregelen waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomen.

26 Hieruit volgt, dat het onderhavige verzoek hoe dan ook voorbarig is.

27 Onder deze omstandigheden behoeft geen oordeel te worden uitgesproken over de door de Commissie aangevoerde middelen volgens welke de gestelde schade niet onmiddellijk dreigt, omdat zij eerst zou ontstaan op het tijdstip waarop de nieuwe fabricage-eenheid in werking wordt gesteld, noch onherstelbaar is, omdat de Commissie terugbetaling van de steun kan verlangen, indien zij aan het eind van een procedure krachtens artikel 93, lid 2, vaststelt, dat zij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

28 Bijgevolg moet het verzoek om voorlopige maatregelen worden afgewezen.

Dictum


DE PRESIDENT VAN HET HOF,

beschikt:

1) Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 17 mei 1991.