61990J0243

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 4 FEBRUARI 1992. - THE QUEEN TEGEN SECRETARY OF STATE FOR SOCIAL SECURITY, EX PARTE FLORENCE ROSE SMITHSON. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HIGH COURT OF JUSTICE, QUEEN'S BENCH DIVISION - VERENIGD KONINKRIJK. - GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN - SOCIALE ZEKERHEID - INVALIDITEITSPENSIOENEN - HUISVESTINGSUITKERING. - ZAAK C-243/90.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-00467


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Sociale politiek - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid - Materiële werkingssfeer van richtlijn 79/7 - Huisvestingstoelage - Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 79/7 van de Raad, art. 3, lid 1)

Samenvatting


Artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een regeling inzake huisvestingstoelagen waarvan de hoogte wordt berekend op basis van de verhouding tussen een theoretisch inkomen, waarop de betrokkene wordt geacht aanspraak te hebben, en het werkelijke inkomen van de betrokkene, ook al worden voor de bepaling van de hoogte van dat theoretisch inkomen criteria betreffende de bescherming tegen bepaalde in de richtlijn bedoelde eventualiteiten, zoals ziekte of invaliditeit, gehanteerd.

Partijen


In zaak C-243/90,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, in het aldaar aanhangig geding tussen

The Queen

en

Secretary of State for Social Security,

Ex parte: F. R. Smithson,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, G. F. Mancini en C. N. Kakouris, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- F. R. Smithson, vertegenwoordigd door N. Warren, Solicitor,

- het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door R. Plender, QC, en D. Pannick, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Khan, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Smithson, vertegenwoordigd door R. Drabble, Barrister, het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ter terechtzitting van 26 september 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 november 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 26 juni 1990, ingekomen bij het Hof op 9 augustus daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen F. R. Smithson en de Secretary of State for Social Security over de vaststelling van de hoogte van de huisvestingstoelage voor Smithson.

3 Blijkens de stukken in het hoofdgeding wordt in het Verenigd Koninkrijk krachtens de Social Security Act 1986 een huisvestingstoelage betaald aan personen wier werkelijke inkomen beneden het "toepasselijk bedrag" blijft; dit laatste is een theoretisch inkomen. Een van de factoren die bij de vaststelling van dit "toepasselijke bedrag" tot een verhoging kunnen leiden is de "higher pensioner premium" (de "hogere premie voor gepensioneerden"), die onder meer toekomt aan alleenstaanden van tussen de 60 en 80 jaar die een of meer andere sociale-zekerheidsuitkeringen ontvangen, waaronder inzonderheid een invaliditeitspensioen.

4 Krachtens de Social Security Act 1975 wordt invaliditeitspensioen uitgekeerd totdat de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; deze is vastgesteld op 60 jaar voor vrouwen en 65 jaar voor mannen. Behoudt iemand na het bereiken van die leeftijd een vaste betrekking, dan heeft hij ook nog tot vijf jaar na de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, aanspraak op invaliditeitspensioen. Iemand die gepensioneerd is maar nog niet de 65-jarige (voor vrouwen) of 70-jarige (voor mannen) leeftijd heeft bereikt, heeft de mogelijkheid om van het ouderdomspensioen af te zien ("to de-retire") ten einde een invaliditeitspensioen te ontvangen.

5 Toen F. R. Smithson 60 jaar werd, stopte de invaliditeitsuitkering die zij tot dan toe had genoten. Haar werd meegedeeld, dat zij niet voor de hogere premie voor gepensioneerden in aanmerking kwam, omdat zij niet voldeed aan de aanvullende voorwaarde: genot van een invaliditeitsuitkering. Aangezien zij 67 jaar oud was, kon zij ook geen gebruik meer maken van de mogelijkheid om van het ouderdomspensioen af te zien ter wille van een invaliditeitspensioen.

6 De High Court of Justice, Queen' s Bench Division, bij wie Smithson in beroep kwam van de weigering van de Britse autoriteiten om haar de hogere premie voor gepensioneerden toe te kennen, besloot de procedure te schorsen in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie op de volgende vragen:

"1) Is het in strijd met artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad, dat een vrouw met een leeftijd tussen 65 en 70 jaar geen aanspraak kan maken op een 'higher pensioner premium' (hogere premie voor gepensioneerden) krachtens paragraaf 10, lid 1, sub b-i, van bijlage 2 bij de Housing Benefit (General) Regulations 1987?

2) Is een vrouw met een leeftijd tussen 65 en 70 jaar op grond van Section 2 van de European Communities Act, juncto artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad, gerechtigd om te kennen te geven, dat zij van haar pensioen afziet (' to give notice of de-retirement' ) overeenkomstig Section 30 (3) van de Social Security Act 1975, om aanspraak te kunnen maken op een invaliditeitspensioen op grond van Section 15 van die Social Security Act (indien zij ook aan de overige voorwaarden voldoet) en om aanspraak te kunnen maken op een 'higher pensioner premium' op basis van paragraaf 10, lid 1, sub b-i, van bijlage 2 bij de Housing Benefit (General) Regulations 1987?"

7 Bij beschikking van 24 januari 1992 verleende het Hof (Tweede kamer) de executeurs van het testament van, de inmiddels overleden, Smithson verlof om kosteloos te procederen.

8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

9 Volgens zijn vaste rechtspraak kan het Hof zich in het kader van de procedure van artikel 177 EEG-Verdrag niet uitspreken over de verenigbaarheid van een nationale bepaling met het gemeenschapsrecht. Het kan echter wel uit de bewoordingen van de door de nationale rechter geformuleerde vragen, en gelet op de inlichtingen die hij heeft verschaft, de elementen lichten die onder de uitlegging van het gemeenschapsrecht vallen, ten einde die rechter in staat te stellen de voor hem gerezen rechtsvragen op te lossen (zie onder meer arrest van 11 juni 1987, zaak 14/86, Strafzaak tegen X, Jurispr. 1987, blz. 2545).

10 Onder die omstandigheden moet worden aangenomen, dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag wenst te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd, dat het van toepassing is op een regeling inzake huisvestingstoelagen waarvan de hoogte wordt berekend op basis van de verhouding tussen een theoretisch inkomen, waarop de betrokkene wordt geacht aanspraak te hebben, en het werkelijke inkomen van de betrokkene, indien voor de bepaling van de hoogte van dat theoretische inkomen criteria betreffende de bescherming tegen bepaalde in de richtlijn bedoelde eventualiteiten, zoals ziekte of invaliditeit, worden gehanteerd.

11 Volgens haar eerste twee overwegingen beoogt richtlijn 79/7 de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid te verzekeren.

12 Luidens artikel 3, lid 1, is deze richtlijn van toepassing op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen onder meer de eventualiteiten: invaliditeit of ouderdom, en op de sociale-bijstandsregelingen voor zover deze een aanvulling vormen op de invaliditeitsregeling. Om onder de werkingssfeer van richtlijn 79/7 te vallen, moet een prestatie geheel of gedeeltelijk worden toegekend krachtens een wettelijke regeling die bescherming biedt tegen een van de genoemde risico' s, dan wel een vorm van sociale bijstand zijn met hetzelfde doel (arrest van 24 juni 1986, zaak 150/85, Drake, Jurispr. 1986, blz. 1995, r.o. 21).

13 In rechtsoverweging 24 van voornoemd arrest overwoog het Hof, dat een bepaalde prestatie viel onder de wettelijke regeling die bescherming bood tegen invaliditeit, ondanks het feit dat zij deels aan de gehandicapte persoonlijk werd uitgekeerd en deels aan degene die de gehandicapte verzorgde; het beklemtoonde in dit verband, dat de betaling van de uitkering aan de verzorger afhankelijk bleef van het bestaan van een toestand van invaliditeit, in die zin, dat genoemde toestand een conditio sine qua non was voor de toekenning van de uitkering. Ook wees het op de duidelijke economische band tussen deze uitkering en de gehandicapte, aangezien deze laatste er voordeel bij had dat de persoon die hem verzorgde, een uitkering genoot.

14 Hoewel de wijze van toekenning dus niet beslissend is voor de vraag hoe een prestatie voor de toepassing van richtlijn 79/7 moet worden gekwalificeerd, neemt dit niet weg, dat die prestatie rechtstreeks en daadwerkelijk verband moet houden met de bescherming tegen een van de in artikel 3, lid 1, genoemde eventualiteiten, wil zij onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

15 Vastgesteld moet worden, dat artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 niet doelt op wettelijke regelingen die een ieder wiens werkelijke inkomen lager is dan een volgens bepaalde maatstaven vastgesteld theoretisch inkomen, een speciale toelage verzekeren voor de bestrijding van zijn huisvestingskosten.

16 De leeftijd en de invaliditeit van de rechthebbende zijn slechts twee van de criteria die worden gehanteerd om vast te stellen, in hoeverre hij financieel behoefte heeft aan een dergelijke toelage. Dat deze criteria beslissend zijn voor de toekenning van een hogere premie voor gepensioneerden, is niet voldoende grond om die prestatie onder de werkingssfeer van richtlijn 79/7 te brengen.

17 Deze premie is namelijk een onlosmakelijk onderdeel van de prestatie als geheel - die compensatie moet bieden voor het feit, dat de rechthebbende onvoldoende middelen van bestaan heeft om zijn huisvesting te bekostigen - en kan niet worden aangemerkt als een zelfstandige regeling die bescherming biedt tegen een aantal van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 genoemde eventualiteiten.

18 Op de eerste vraag van de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, moet bijgevolg worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een regeling inzake huisvestingstoelagen waarvan de hoogte wordt berekend op basis van de verhouding tussen een theoretisch inkomen, waarop de betrokkene wordt geacht aanspraak te hebben, en het werkelijke inkomen van de betrokkene, ook al worden voor de bepaling van de hoogte van dat theoretische inkomen criteria betreffende de bescherming tegen bepaalde in de richtlijn bedoelde eventualiteiten, zoals ziekte of invaliditeit, gehanteerd.

19 De tweede vraag behoeft niet te worden beantwoord aangezien zij, zoals de Commissie in haar opmerkingen onderstreept, enkel betrekking heeft op de middelen waarmee verzoekster in het hoofdgeding haar rechten geldend kan maken indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

20 De kosten door het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de High Court of Justice, Queen' s Bench Division bij beschikking van 26 juni 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een regeling inzake huisvestingstoelagen waarvan de hoogte wordt berekend op basis van de verhouding tussen een theoretisch inkomen, waarop de betrokkene wordt geacht aanspraak te hebben, en het werkelijke inkomen van de betrokkene, ook al worden voor de bepaling van de hoogte van dat theoretische inkomen criteria betreffende de bescherming tegen bepaalde in de richtlijn bedoelde eventualiteiten, zoals ziekte of invaliditeit, gehanteerd.