61989A0169

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIERDE KAMER) VAN 11 DECEMBER 1991. - ERIK DAN FREDERIKSEN TEGEN EUROPEES PARLEMENT. - AMBTENAAR - NIETIGVERKLARING VAN BEVORDERING - NIETIGVERKLARING VAN AFWIJZING VAN SOLLICITATIE. - ZAAK T-169/89.

Jurisprudentie 1991 bladzijde II-01403


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Ambtenaren - Beroep - Procesbelang - Beroep van kandidaat voor vacante post tegen benoeming van andere kandidaat - Ontvankelijkheid - Voorwaarden - Objectieve mogelijkheid van verzoeker om te worden benoemd

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2. Ambtenaren - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Doel - Toetsing van sollicitaties aan vermelde voorwaarden - Beoordelingsvrijheid van administratie - Grenzen - Inachtneming van in kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 4)

3. Ambtenaren - Bevordering - Beoordelingsvrijheid van administratie - Rechterlijke toetsing - Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

Samenvatting


1. Weliswaar heeft een ambtenaar die naar een post solliciteert, geen rechtmatig belang bij de nietigverklaring van de benoeming van een andere kandidaat op die post, indien hij niet zelf rechtsgeldig aanspraak op die post kan maken, doch dit geldt niet voor een ambtenaar die aan de voorwaarden van de kennisgeving van vacature voldoet en die door zijn bekwaamheid in aanmerking zou kunnen komen voor de te bezetten post.

2. De essentiële functie van de kennisgeving van vacature is, de belanghebbenden zo juist mogelijk in te lichten over de aard der voorwaarden die voor de vervulling van het desbetreffende ambt worden gesteld, ten einde hen in staat te stellen te beoordelen of het voor hen dienstig is te solliciteren. Daarmee vormt de kennisgeving van vacature het wettigheidskader dat het tot aanstelling bevoegd gezag zichzelf stelt. Komt het evenwel tot de ontdekking, dat de in de kennisgeving gestelde eisen strenger zijn dan nodig is voor de behoeften van de dienst, dan staat het hem vrij om de bevorderingsprocedure opnieuw te beginnen door de oorspronkelijke kennisgeving van vacature in te trekken en deze te vervangen door een gecorrigeerde kennisgeving.

3. Bij de beoordeling van het dienstbelang en van de verdiensten waarmee in het kader van een bevorderingsbesluit, als bedoeld in artikel 45 van het Statuut, rekening moet worden gehouden, beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een ruime discretionaire bevoegdheid. De controle van de gemeenschapsrechter moet zich op dit gebied beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wijze waarop zij tot haar oordeel heeft kunnen komen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet op kennelijk onjuiste wijze van haar bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.

4. Het tot aanstelling bevoegd gezag moet bij de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid ter zake de stukken nauwkeurig onderzoeken en zich nauwgezet houden aan de eisen die in de kennisgeving van vacature zijn vermeld; de tegenhanger van die discretionaire bevoegdheid is de verplichting om alle relevante elementen van elke sollicitatie aan een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek te onderwerpen.

Partijen


In zaak T-169/89,

E. D. Frederiksen, ambtenaar van het Europees Parlement, wonende te Luxemburg, vertegenwoordigd door G. Vandersanden, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Schmitt, advocaat aldaar, Avenue Guillaume 62,

verzoeker,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door J. Campinos, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door D. Petersheim, lid van de juridische dienst, eveneens als gemachtigde, en door M. Vandenberghe, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, Kirchberg,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 3 juli 1989, waarbij X werd bevorderd tot taalkundig adviseur bij de Deense vertaalafdeling (directoraat-generaal Vertaling en algemene dienst) en, voorzover nodig, van de nota van de dienst aanwerving van 17 juli 1989, waarbij verzoeker werd meegedeeld, dat zijn sollicitatie naar dat ambt was afgewezen,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde Kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, D. A. O. Edward en R. Schintgen, rechters,

griffier: H. Jung,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 december 1990 en 3 oktober 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


De feiten

1 Verzoeker, E. D. Frederiksen, is hoofdvertaler van de rang LA 4 bij de Deense vertaalafdeling van het directoraat-generaal VII, "Vertaling en algemene dienst" (hierna: "DG VII"), van het Europees Parlement (hierna: "Parlement"). Hij trad op 1 augustus 1973 in dienst bij het Parlement na vanaf 1965 in Denemarken als bevoegd leraar middelbaar onderwijs Frans en Duits te hebben gedoceerd. Aangesteld op een vertalerspost van de rang LA 7 en later tot reviseur benoemd, is hij regelmatig bevorderd om op 1 januari 1978, de rang LA 4 te bereiken. In juli 1979 werd hij overgeplaatst naar de afdeling terminologie, waar hij tot mei 1988 heeft gewerkt, om vervolgens weer terug te keren naar de Deense vertaalafdeling. Binnen die afdeling heeft hij onder meer een talencursus Frans georganiseerd.

2 Op 9 januari 1989 publiceerde het Parlement kennisgeving van vacature nr. 5809 voor een post van taalkundig adviseur van de rang LA 3 bij de Deense vertaalafdeling. Het relevante gedeelte van de kennisgeving van vacature luidde als volgt:

"Aard van de werkzaamheden

Taalkundig adviseur, die onder gezag van het afdelingshoofd, onder meer tot taak heeft, het hoofd bij te staan op de volgende gebieden:

- bij- en nascholing van de ambtenaren en andere personeelsleden van de afdeling;

- opleiding en begeleiding van nieuwe vertalers/vertaalsters en beursstagiairs;

- organisatie van de documentatie van de afdeling, vooral met het oog op het aanleggen van documentatiedossiers over specifieke onderwerpen ten behoeve van de vertalers, automatisering van het documentatie- en terminologiewerk van de afdeling;

- toezicht op de kwaliteit van de vertalingen.

De taalkundig adviseur kan worden verzocht om moeilijke teksten te vertalen of te reviseren en binnen het kader van de organisatie van de afdeling kunnen hem bijzondere taken worden opgedragen.

Hij vervangt het afdelingshoofd in geval van verhindering.

Deze werkzaamheden vereisen aanleg en belangstelling voor de verbetering en ontwikkeling van de werkmethoden van een vertaalafdeling en voor het begeleiden van de bij- en nascholing.

Vereiste kwalificaties en kennis

- opleiding op universitair niveau, afgesloten met een diploma, of beroepservaring die een gelijkwaardig niveau garandeert;

- lange beroepservaring op het gebied van vertaling en revisie;

- bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatica;

- talenkennis: perfecte beheersing van het Deens; daarnaast dienen de kandidaten een grondige kennis te hebben van twee andere officiële talen van de Europese Gemeenschap en goede kennis van een vierde officiële taal; kennis van een vijfde taal is wenselijk en kennis van andere talen strekt tot aanbeveling."

3 In haar "Balans van de werkzaamheden van DG VII in het begrotingsjaar 1988" verklaarde C. de Enterria, directeur-generaal van DG VII, het volgende:

"Behalve met (...) technische problemen heeft de Directie vertaling nog steeds te kampen met moeilijkheden bij de vervanging van personeel dat om uiteenlopende redenen afwezig is: deeltijd, ziekte, verlof om redenen van persoonlijke aard, bij- en nascholing.

Evenals voor de Directie "uitgeverij" liggen de ontwikkelingsperspectieven van deze directie in een betere benutting van de aanwezige mankracht en een algemener gebruik van moderne technologie.

In dit verband is het op de directie toegesneden bij- en nascholingsprogramma zeer positief ontvangen, zowel door de vertalers als door de secretaresses van de typekamers."

Zij concludeerde:

"Op het gebied van opleiding en gebruik van nieuwe technologie zal een grote inzet nodig zijn."

4 Na publikatie van deze kennisgeving van vacature solliciteerden verzoeker en twee andere medewerkers van de Deense vertaalafdeling, Mevrouw X en de heer Y, hierop.

5 X was op 2 februari 1973 bij het Parlement in dienst getreden. Zij werd op dezelfde datum als verzoeker tot de rang LA 4 bevorderd en heeft altijd bij de Deense vertaalafdeling gewerkt, eerst als vertaalster en daarna als reviseur. Wegens familieomstandigheden werkte zij sinds 1 oktober 1979, doch met uitzondering van de periode van 1 april tot 1 oktober 1983, op basis van halve werktijd.

6 Y was op 1 februari 1976 bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen in dienst getreden. In 1977 werd hij overgeplaatst naar de Raad en vervolgens in 1979 naar het Parlement. In 1986 werd hij bevorderd tot de rang LA 4. Bij het Parlement heeft hij altijd binnen de Deense vertaalafdeling gewerkt. In 1987 en 1988 was hij binnen die afdeling verantwoordelijk voor de werkzaamheden op het gebied van de terminologie en voor het contact met terminologiebureaus en -groepen van de andere gemeenschapsinstellingen.

7 In hun beoordelingsrapporten voor de periode 1983/1984 hadden alle drie kandidaten één vermelding "uitmuntend" en twee "goed". Voor de periode 1985/1986 had verzoeker één vermelding "uitmuntend" (kwaliteit van het werk), twee "zeer goed" en vijf "goed"; X één vermelding "uitmuntend" (kennis) vier "zeer goed" en drie "goed" en Y twee vermeldingen "uitmuntend" (kennis en kwaliteit van het werk), vier "zeer goed" en twee "goed". Voor de periode 1985/1986 was de eerste beoordelaar van verzoeker diens hierarchieke meerdere bij de afdeling terminologie, de heer Minnaert. X en Y waren door dezelfde beoordelaar van de Deense vertaalafdeling beoordeeld.

8 Elk beoordelingsrapport bevatte een verklaring van de betrokkene over zijn talenkennis. In het rapport over de periode 1985/1986 had verzoeker zijn kennis van het Duits, Engels en Frans, "zeer goed", die van het Italiaans en Spaans "goed" en die van het Nederlands "redelijk" genoemd; X haar kennis van het Duits, Engels, Frans en Italiaans "zeer goed" en die van het Grieks en Nederlands "goed"; en Y zijn kennis van vier andere talen dan het Deens, te weten Duits, Engels, Frans en Nederlands "zeer goed".

9 Verzoeker had vijf door het Parlement georganiseerde opleidingscursussen gevolgd op het gebied van de informatica (Inleiding tot de informatica I en II (elk drie dagen), MS DOS (twee dagen), dBase III (vier dagen) en Open Access II (vijf dagen)). In een aan zijn sollicitatiebrief gehechte nota verklaarde hij, dat hij afgezien van de kennis die hij dank zij deze opleiding had kunnen verwerven, gebruik maakte van instructieprogramma' s (in het bijzonder Wordperfect) en van de gegevensbestanden Epoque, Celex, APC en Eurodicautom; dat hij eigenaar en gebruiker was van een Commodore PC 10-III computer (bestaande uit een harde schijf met 32 Mb en twee lezers voor diskettes van respectievelijk 5.25" en 3.5", en een NEC P2200 matrix printer), uitgerust met GW-Basic en MS-DOS software; dat hij over een aantal andere programma' s en "tool kits" beschikte, zoals dBase III Plus en PC Tools; en tenslotte dat hij met het Open Access programma werkte dat onlangs was geïnstalleerd op een van de nieuwe M240 computers van de Deense vertaalafdeling. Tussen februari en april 1989 volgde hij twee aanvullende opleidingen in Open Access II (vijf dagen) en Open Access II Advanced (vijf dagen). X had twee seminars bijgewoond die door Y werden geleid en die bedoeld waren als inleiding in de raadpleging van de gegevensbestanden Eurodicautom en Epoque; zij had enige informatie ontvangen over het gebruik van die gegevensbestanden, alsmede een handleiding voor de toepassing van Epoque en bovendien gebruikte zij voor de raadpleging van die gegevensbestanden in het kader van haar werk als vertaalster-reviseur een teletype terminal zonder rekeneenheid. In het kader van de door het Gerecht gelaste instructiemaatregelen heeft het Parlement het Gerecht verzocht, rekening te houden met het feit, dat X naar eigen zeggen sinds 1988 thuis beschikte over een Commodore 128 computer. Over de kennis van Y op het gebied van de informatica zijn geen gedetailleerde gegevens verschaft, maar uit het dossier blijkt, dat hij voornoemde seminars voor de vertalers van de Deense afdeling heeft geleid; dat hij een handleiding heeft geschreven voor het gebruik van het gegevensbestand Epoque en dat hij in 1987 en 1988 opleidingen heeft gevolgd met het oog op het gebruik van het Open Access programma (vijf dagen) en van het gegevensbestand Celex.

10 In een nota van 2 februari 1989, gericht aan De Enterria, voorzag de directeur van de Dienst vertaling en terminologie, J. Hargreaves, de drie sollicitaties naar de post van taalkundig adviseur van het volgende commentaar:

"Op deze bekendmaking zijn drie sollicitaties binnengekomen.

Twee kandidaten - Frederiksen en X - hebben een identieke anciënniteit in de rang en een praktisch gelijke diensttijd. De anciënniteit in de rang en de diensttijd van de derde kandidaat - Y - zijn aanmerkelijk korter.

Wat de beoordelingsrapporten betreft: dat van Y is verreweg het beste, gevolgd door dat van X en dat van Frederiksen, in die volgorde. Opgemerkt zij, dat deze rapporten betrekking hebben op het werk als reviseur/hoofdvertaler.

Alle drie kandidaten hebben een grote veelzijdige talenkennis.

X is een reviseur/vertaalster die haar beroepskwaliteiten binnen de afdeling niet meer behoeft te bewijzen. Zij heeft talencursussen gevolgd maar geen andere kennis opgedaan die haar zou kunnen voorbereiden op het opleidings-, documentatie- en automatiseringswerk dat onder de aard van de werkzaamheden wordt vermeld.

Y heeft naast zijn werk als reviseur/vertaler zeer gewaardeerd terminologisch en documentatiewerk verricht binnen de afdeling en in samenwerking met de groep 'Deense terminologie van de Raad' . Bovendien heeft hij seminars georganiseerd om de vertalers van de afdeling vertrouwd te maken met bepaalde gegevensbestanden.

Frederiksen is eveneens een reviseur/vertaler wiens kwaliteiten binnen de afdeling hogelijk worden gewaardeerd. Hij heeft een aantal jaren bij de afdeling terminologie gewerkt waar hij zeer nuttige ervaring heeft opgedaan met documentatie en informatica, gebieden waarop hij een opmerkelijke kennis van zaken heeft. Voordat hij bij het Parlement kwam, heeft hij overigens pedagogische ervaring opgedaan die bijzonder nuttig zal zijn voor de in de kennisgeving van vacature genoemde opleidings- en begeleidingstaken.

Gelet op het profiel van de kandidaten zou de keuze moeten gaan tussen Y en Frederiksen.

Op grond van de hogere anciënniteit van Frederiksen, die overigens ook een stuk ouder is dan Y, stel ik voor om Frederiksen te bevorderen.

Door zijn aanstelling kan worden verzekerd, dat deze afdeling uitstekend blijft functioneren: hij beantwoordt aan alle eisen die de post stelt en wordt bovendien door zijn collega' s gerespecteerd vanwege zijn persoonlijke kwaliteiten en zijn lange ervaring op de gewenste gebieden."

11 Bij nota van 10 maart 1989 stelde De Enterria de directeur-generaal Administratie, personeelszaken en financiën voor, X te bevorderen tot taalkundig adviseur "om de in bijgevoegde nota uiteengezette redenen". Laatstgenoemde nota luidde als volgt:

"Uit de drie sollicitaties die op deze bekendmaking zijn binnengekomen, blijkt dat:

X de langste diensttijd heeft, gevolgd door Frederiksen en Y (in die volgorde);

X en Frederiksen een gelijke anciënniteit in de rang hebben en de anciënniteit van Y een stuk lager is;

van de beoordelingsrapporten van de kandidaten met de hoogste anciënniteit dat van X een vermelding 'uitmuntend' heeft voor de rubrieken 1 (voor de functie vereiste algemene kennis en vakkennis) en 4 (organisatievermogen - instelling en methode) terwijl Frederiksen enkel 'zeer goed' heeft. De rest van het rapport moet gelijkwaardig worden geacht.

Twee van de kandidaten, X en Y, hebben altijd binnen de Deense vertaalafdeling gewerkt, terwijl Frederiksen tussen juli 1979 en mei 1988 bij de afdeling terminologie heeft gewerkt.

Alle drie kandidaten kennen een groot aantal talen; niettemin beheerst alleen X het Grieks en dit ook op revisieniveau.

Na vergelijking van de kwalificaties van de drie kandidaten en rekening houdend enerzijds met de situatie van de kaderposten bij de Directie vertaling (van de 21 LA 3-posten worden er slechts drie door een vrouw bezet) en anderzijds met het actieprogramma van onze instelling voor de naleving van het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, stel ik voor om X tot taalkundig adviseur te bevorderen ook al ziet deze kandidaat zich momenteel wegens familieomstandigheden (jonge kinderen) gedwongen om part-time te werken."

12 Nog dezelfde dag leidde deze voordracht van X tot een protest van 27 vertalers en 6 secretaresses van de Deense vertaalafdeling, waaronder Y, gericht aan Hargreaves, op grond dat diens aanbeveling in de wind was geslagen "hoewel deze aanbeveling uitsluitend en strikt gebaseerd was op de kennisgeving van vacature die door het tot aanstelling bevoegde gezag was goedgekeurd".

13 Bij nota van 14 maart 1989 verzocht Hargreaves De Enterria om haar voorstel in heroverweging te nemen; hij voerde hiervoor als voornaamste motieven aan, dat het profiel van X minder goed aansloot bij de eisen van de te bezetten post en dat de functie van taalkundig adviseur bij het Parlement niet op basis van halve werktijd kon worden uitgeoefend, aangezien de aan die functie verbonden taken rechtstreeks verband hielden met het ritme van de parlementaire werkzaamheden. Op 22 maart 1989 antwoordde De Enterria, dat de onder haar aandacht gebrachte punten voor haar geen aanleiding waren om van gedachte te veranderen.

14 Op 26 april 1989 zond De Enterria een nota aan H. Drangsfeldt, hoofd van de Deense vertaalafdeling, met kopie aan Hargreaves, waarin zij Drangsfeldt verzocht te bevestigen, "dat de aanstelling van X als taalkundig adviseur geen nadelige uitwerking zal hebben op het goed functioneren van uw afdeling". Nog diezelfde dag schreef Hargreaves aan De Enterria, dat zij, als zij haar keuze wilde doordrijven, zelf de hele verantwoordelijkheid moest dragen zonder "Drangsfeldt of mij te vragen ons fiat te geven aan een besluit dat u en u alleen heeft genomen".

15 Na een onderhoud met haar schreef Drangsfeldt De Enterria op 16 mei 1989, dat "op de lange termijn het gevaar bestaat, dat bij de aanstelling van een kandidaat die zeker niet de formele kwalificaties bezit die in de kennisgeving van vacature worden verlangd, de houding van de ambtenaren binnen de afdeling ten opzichte van de instelling negatiever wordt". In een latere nota van 31 mei 1989 stelde Drangsfeldt met nadruk:

"Een van de formele kwalificaties die in de kennisgeving van vacature werden verlangd, is 'bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatica' . X beschikt niet over deze formele kwalificatie die absoluut onmisbaar is, niet alleen voor de vervulling van de taken die onder de rubriek 'aard van de werkzaamheden' worden opgesomd, maar vooral voor de ontwikkeling en rationalisering van de afdeling op korte en middellange termijn."

16 In een nota aan de secretaris-generaal van het Parlement van 7 juni 1989 handhaafde De Enterria haar voorstel, stellende:

"Wat betreft de kwalificaties met betrekking tot 'bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatie (sic!)' waarvan de miskenning volgens het hoofd van de betrokken afdeling 'op de lange termijn de houding van de ambtenaren van de afdeling negatief kan beïnvloeden' , zie ik niets dat de vooronderstelling toelaat, dat de voorgestelde kandidaat een of andere intellectuele handicap bezit. Inderdaad bevat het persoonsdossier van de andere kandidaat drie getuigschriften van cursussen in 'Open Access' en 'Wordperfect' die onze instelling had georganiseerd. De afwezigheid van een drukkende werklast bij de afdeling terminologie, waar deze kandidaat in de periode van 19 juli 1979 en 1 mei 1988 werkte, bood hem ongetwijfeld de mogelijkheid om van deze bij- en nascholingsfaciliteiten te profiteren.

Ik heb mij ervan kunnen overtuigen, dat de door het Directoraat-generaal voorgestelde kandidaat de computers van de afdeling gebruikt voor standaardoperaties zoals het opzoeken van documentatie en precedenten: in de afgelopen jaren hebben de Deense reviseurs van collega' s binnen de afdeling een basisopleiding informatica gekregen. De aanvullende kennis kan trouwens in slechts enkele dagen opleiding worden verkregen; het gaat hier om het soort cursussen dat door alle categorieën van ambtenaren van onze instelling wordt gevolgd (...)

Om al deze redenen en tot staving van de argumenten die in mijn voorstel van 10 maart zijn vervat (anciënniteit, kwalificaties, verantwoordelijkheidsbesef), verzoek ik u om tot ondertekening over te gaan zodat de benoeming van X een feit wordt (...)"

17 Op 3 juli 1989 bevorderde het tot aanstelling bevoegde gezag X met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 1989 naar de loopbaan van taalkundig adviseur in de rang LA 3.

18 Op 12 juli 1989 diende verzoeker een klacht in tegen het besluit tot benoeming van X.

19 Op 17 juli 1989 ontving verzoeker een brief van de dienst aanwerving waarin hem werd meegedeeld dat zijn sollicitatie was afgewezen.

20 De benoeming van X leidde op 2 augustus 1989 tot een protest van de delegatie van de vertalers van het Parlement, vooral omdat naar hun oordeel een taalkundig adviseur niet naar behoren kan werken op basis van halve werktijd.

21 Om commentaar verzocht door de juridische dienst van het Parlement verklaarde Enterria op 31 augustus 1989 het volgende met betrekking tot de klacht van verzoeker.

"Na zelf de dossiers van de drie betrokken kandidaten te hebben onderzocht, (...) vond ik X de meest verdienstelijke kandidaat; niettemin kwam zij in het voorstel van haar directe superieuren niet voor.

Het enige punt waarover ik bedenkingen had, was de administratieve situatie van X, dat wil zeggen het feit dat zij part-time werkte. Ik heb mij ervan kunnen vergewissen, dat deze situatie uitsluitend verband houdt met familieomstandigheden en bovendien niet definitief van aard is. Om die reden doe ik in de motivering van mijn voorstel voor de bezetting van de post een beroep op het streven van onze instelling naar verwezenlijking van het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen (een positieve actie van die strekking kan noodzakelijk blijken)."

22 Op een verzoek om te preciseren "op grond waarvan mocht worden aangenomen, dat X voldoende bekend was met de 'administratieve toepassingen van de informatica' , gaf De Enterria de juridische dienst op 3 oktober 1989 het volgende antwoord:

"Met betrekking tot de kennis van de informatica van de gekozen kandidaat herinner ik u eraan, dat ik bij de 'onderlinge vergelijking van de verdiensten' op grond waarvan ik X voor bevordering heb voorgedragen, ook, op grond van objectieve inlichtingen waarvan de juistheid mij is bevestigd door Y, de in informatica gespecialiseerde reviseur die de permanente 'interne' bij- en nascholing van de Deense reviseurs organiseerde, heb vastgesteld dat

1) X had deelgenomen aan de twee bijscholingssessies (in groepjes van twee of drie ambtenaren) die binnen de Deense afdeling waren georganiseerd;

2) zij regelmatig en zonder 'technische' bijstand gebruik maakte van de gemeenschappelijke installaties van de Deense afdeling, voor het opzoeken van documentatie en het contact met het bureau terminologie.

Hieruit heb ik opgemaakt, dat haar kennis voldoende was voor het administratieve werk waarvan sprake is in de kennisgeving van vacature (voorziening in een vacature voor een taalkundig adviseur)."

23 Op 16 oktober 1989 zond De Enterria de juridische dienst een tweede nota die luidde als volgt:

"Aangezien de taken van een taalkundig adviseur op geen enkele wijze kunnen worden gelijkgesteld met die van een informaticadeskundige, wil ik u er nogmaals op wijzen dat de taakomschrijving in kennisgeving van vacature nr. 5809 identiek is aan die van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek voor de vervulling van dezelfde post bij de Spaanse en Portugese afdeling.

Als lid van de jury voor die vergelijkende onderzoeken wil ik u (met toestemming van de voorzitter van de jury, Quemener) meedelen, dat bij de vaststelling van de criteria voor het onderzoek van de dossiers van de kandidaten is besloten om bij de puntentoekenning voor de schriftelijke bewijsstukken de kennis van de informatica buiten beschouwing te laten in verband met het subsidiaire belang dat de leden van de jury aan die kennis hechtten.

Hoewel het wenselijk en zelfs noodzakelijk is, dat het kader van een vertaalafdeling ondersteuning kan krijgen op het gebied van de informatica, lijkt het mij overdreven om de keuze van de kandidaat te laten bepalen door het niveau van de kennis die hij op dat terrein heeft verworven. Overigens, zoals u zelf kunt nagaan, bezit de voorgedragen kandidaat in elk geval het minimumniveau dat nodig is om het werk aan te kunnen."

24 De door De Enterria in haar nota van 16 oktober 1989 vermelde aankondigingen betroffen de algemene vergelijkende onderzoeken PE/126/LA en PE/127/LA, die het Parlement had georganiseerd om te voorzien in een vacature voor een Spaanstalig respectievelijk Portugeestalig taalkundig adviseur (PB 1988, C 114, blz. 19 van de Spaanse uitgave en blz. 17 van de Portugese uitgave). Onder de rubriek: "Vereiste getuigschriften, diploma' s en ervaring" vermeldden deze aankondigingen:

"De kandidaten moeten beschikken over:

- een opleiding op universitair niveau (...);

- lange beroepservaring op het gebied van vertaling en revisie;

Bovendien (Spaanse tekst) is het wenselijk, dat de kandidaat bekend is met de administratieve toepassingen van de informatica/(Portugese tekst) is bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatica wenselijk."

25 Inmiddels waren de beoordelingsrapporten van de drie kandidaten over de periode 1987/1988 vastgesteld. Y had drie vermeldingen "uitmuntend" gekregen (kennis, organisatievermogen en kwaliteit van het werk), drie "zeer goed" en twee "goed"; X twee vermeldingen "uitmuntend" (kennis en kwaliteit van het werk), drie "zeer goed" en drie "goed"; en verzoeker drie "uitmuntend" (kennis, organisatievermogen en kwaliteit van het werk), vier "zeer goed" en een "goed". Verzoekers rapport over deze periode bevatte de volgende beoordeling:

"Betrokkene is uitzonderlijk gekwalificeerd voor zijn taken. Met zijn grondige kennis van de informatica, de pedagogie en de terminologie levert hij een zeer gewaardeerde bijdrage aan de werkzaamheden van de afdeling in haar geheel."

Met betrekking tot de talenkennis vermeldde X, bij de nieuw verworven kennis, dat zij in het Spaans een "redelijk" niveau had bereikt en verzoeker, dat hij in het Portugees het niveau "goed" had bereikt. Verzoeker had gedurende de betrokken periode cursussen Spaans gevolgd op de niveaus III-V. Alle drie rapporten waren op 21 juli 1988 getekend door Drangsfeldt, als eerste beoordelaar, en op 26 juli 1989 door Hargreaves als eindbeoordelaar; verzoeker tekende zijn rapport op 31 juli 1989, Y het zijne op 2 augustus 1989 en X het hare op 19 september 1989.

26 Bij brief van 29 november 1989 deelde de voorzitter van het Parlement verzoeker mee, dat zijn klacht was afgewezen om de volgende redenen:

"(...) Na vergelijking van de kwalificaties, verdiensten en beoordelingsrapporten van de verschillende kandidaten bleek, dat X met haar sollicitatie het beste beantwoordde aan de eisen van voornoemde kennisgeving van vacature en wel omdat haar talenkennis een groter terrein besloeg, zij een beter beoordelingsrapport had over de periode 1985/1986 en haar diensttijd langer was dan die van de andere kandidaten. Anders dan u stelt, blijkt bovendien niet, dat X, die een opleiding heeft gevolgd in de praktische toepassingen van de informatica op het gebied van documentatie en terminologie, op dit terrein onvoldoende gekwalificeerd zou zijn in het licht van de kennisgeving van vacature (...)

Ten slotte merk ik op, dat de bevorderbaarheid van een ambtenaar geenszins geringer wordt wanneer de betrokkene op basis van halve werktijd werkt. De bevordering kan enkel nadien leiden tot bezwaren tegen de handhaving van de deeltijd, indien de handhaving onverenigbaar blijkt met het dienstbelang."

27 Na haar benoeming vroeg X, verlof om tot en met 30 september 1990 op basis van halve werktijd te werken, hetgeen haar op 4 december 1989 werd toegestaan. Op een vraag van het Gerecht deelde het Parlement op 29 maart 1990 mee, dat van de ambtenaren van het Parlement van de rangen A 3, LA 3 en hoger X de enige was die in de afgelopen vijf jaren verlof had gekregen om op basis van halve werktijd te werken.

Procesverloop

28 Het is tegen deze achtergrond, dat verzoeker, bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 december 1989, onderhavig beroep heeft ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van het besluit waarbij X is bevorderd tot het ambt van taalkundig adviseur.

29 Op verzoek van het Gerecht heeft verweerder op 29 maart 1990 een aantal stukken overgelegd betreffende de onderlinge vergelijking van de verdiensten van de kandidaten voor de vacature, stukken waarvan verzoeker overlegging had verzocht of waarnaar in het verweerschrift was verwezen.

30 Op 27 april 1990 dienden S. A. Christensen, V. Emborg, E. Flatterich, E. Torring Jensen, J. Kofoed-Nielsen, L. B. Nielsen, N. Pedersen, H. Riisberg en L. Winther een verzoek in tot tussenkomst ter ondersteuning van de conclusies van verzoeker. Bij beschikking van 13 juni 1990 is dit verzoek afgewezen.

31 Op 17 juli 1990 werd de schriftelijke behandeling gesloten verklaard.

32 Op 20 september 1990 herhaalde verzoeker het in zijn memorie van repliek gedane verzoek, dat het Parlement een aantal aanvullende documenten zou overleggen. Het Parlement heeft zich bij brief van 10 oktober 1990 over dit verzoek uitgelaten.

33. Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht het Parlement op 25 oktober 1990 verzocht, alle door verzoeker vermelde documenten over te leggen, voorzover deze zich in de archieven van het Parlement of van diens diensten bevonden en zij niet eerder waren overgelegd, plus alle documenten die betrekking hadden op de redactie van de betrokken kennisgeving van vacature. Nog diezelfde dag ging het Gerecht tot de mondelinge behandeling over.

34 Naar aanleiding van het verzoek van het Gerecht heeft het Parlement een aantal aanvullende documenten overgelegd. Het verklaarde, over geen enkel ander document te beschikken dat betrekking had op het besluit om X te benoemen, het besluit om verzoekers klacht af te wijzen of de motivering van die besluiten. Ook verklaarde het Parlement, dat zijn diensten geen enkel document hadden bewaard betreffende de redactie van de kennisgeving van vacature, behalve de uiteindelijke definitieve tekst.

35. Op 5 december 1990 vond de mondelinge behandeling plaats, waarbij partijen in hun pleidooien zijn gehoord en vragen van het Gerecht hebben beantwoord. Aan het einde van de zitting kondigde de president aan, dat het Gerecht een aanvullende instructiemaatregel zou gelasten en dat de vorm die deze zou aannemen, later aan partijen zou worden meegedeeld.

36 Bij beschikking van 7 december 1990 is het Parlement verzocht, aanvullende inlichtingen en documenten te verstrekken om het Gerecht in staat te stellen, feitelijk vast te stellen wat voor kennis X op het gebied van de informaticatechnieken bezat, en op basis van welke gegevens en aanbevelingen de besluiten van de voorzitter van het Parlement tot bevordering van X en tot afwijzing van verzoekers klacht van respectievelijk 3 juli 1989 en 29 november 1989 waren genomen. Bij brief van 28 januari 1991 heeft het Parlement de vragen van het Gerecht beantwoord, waarbij het in het bijzonder uiteenzette, welke interne procedure binnen de diensten van het Parlement wordt gevolgd bij de voorbereiding van een benoemingsvoorstel, bestemd voor de voorzitter van het Parlement in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag. Diezelfde dag legde het Parlement een aantal aanvullende documenten over. Hieronder bevonden zich een schriftelijke verklaring van Y, in het Deens, over de inhoud en de duur van de cursussen die hij had verzorgd en die X had gevolgd en een kopie van de volledige dossiers die aan de voorzitter van het Parlement waren toegestuurd en met inachtneming waarvan deze in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag zijn besluiten van 3 juli en 29 november 1989 had genomen.

37. In antwoord op een vraag van het Gerecht verklaarde het Parlement in een brief van 21 februari 1991, dat bepaalde met de hand geschreven aantekeningen in het dossier dat aan de voorzitter van het Parlement was toegestuurd, met het voorstel voor de bezetting van de post van taalkundig adviseur, door de secretaris-generaal van het Parlement persoonlijk waren gemaakt.

38 Gelet op de ontvangen gegevens en stukken achtte het Gerecht een deskundigenonderzoek geboden om duidelijkheid te verkrijgen over de criteria die moeten worden toegepast bij de beoordeling van de kennis van een kandidaat op het gebied van de "administratieve toepassingen van de informatica" en over de mate waarin een kandidaat met de kennis van respectievelijk verzoeker en X aan die criteria voldoet. Daarom heeft het Gerecht bij schrijven van de griffier van 27 februari 1991 aan partijen verzocht om een, zo mogelijk gemeenschappelijk, voorstel voor de keuze van een deskundige en om eventuele opmerkingen over de vragen die het Gerecht voornemens was aan deze te stellen.

39. Per telefax van 7 maart 1991 met kopie aan het Gerecht deelde verzoeker verweerder de namen mee van twee door hem voorgestelde deskundigen. Bij brief van 14 maart 1991 deelde verzoeker het Gerecht zijn opmerkingen betreffende de vragen mee. Bij een andere brief van 14 maart 1991 maakte verweerder wel opmerkingen over de vragen maar betwistte hij de gegrondheid en de opportuniteit van het door het Gerecht voorgestane deskundigenonderzoek. Hij droeg geen deskundige voor en reageerde evenmin op de voorstellen van verzoeker. Nadat hem bij brief van de griffier van het Gerecht van 21 maart 1991 opnieuw was verzocht om zich over de keuze van een deskundige uit te spreken, heeft verweerder bij brief van 12 april 1991 zijn juridische bezwaren tegen de benoeming van een deskundige herhaald en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.

40 Gezien deze omstandigheden heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 49, paragraaf 1, van het Reglement voor de Procesvoering van het Hof, dat van overeenkomstige toepassing was op de procedure bij het Gerecht, besloten om ambtshalve een deskundige te benoemen. Bij beschikking van 23 april 1991 is H. Bauer Bernet, honorair directeur en voormalig adviseur voor juridische informatica bij de juridische dienst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, als deskundige benoemd.

41 Op 11 juni 1991 heeft de deskundige haar rapport overgelegd. Partijen hebben binnen de hiervoor gestelde termijn opmerkingen over het deskundigenrapport gemaakt.

42 De vraag van het Gerecht over de criteria voor de beoordeling van de kennis van de kandidaten op het gebied van de "administratieve toepassingen van de informatica" is door de deskundige in haar rapport beantwoord als volgt:

"Mijns inziens zijn dit de volgende criteria:

- kennis van een voldoende krachtig en wijd verbreid besturingssysteem met administratieve toepassingsmogelijkheden en waarop multi user-configuraties kunnen draaien, bij voorbeeld MS-DOS, Unix of Novell;

- voldoende ervaring op het gebied van de informatica om eenvoudige problemen zelfstandig te herkennen en op te lossen;

- ervaring met een operationele multifunctionele administratieve toepassing, liefst binnen een administratieve context."

43 Vervolgens heeft de deskundige de kwalificaties van X en van verzoeker onderzocht, zoals deze hierboven onder punt 9 zijn weergegeven; deze waren haar meegedeeld zonder enige directe verwijzing naar de identiteit van de betrokkenen. Zij concludeerde:

"a) Opleiding

De eerste kandidaat (X) heeft een opleiding gekregen tot deskundig gebruiker of 'informatica correspondent' . Ongeacht de duur ervan verschaft een dergelijke opleiding de betrokkene niet automatisch de technische kennis voor het opzetten van een beheersysteem. Het gaat hier om een kwalitatief verschil (De nadruk die de kandidaat op het belang van deze opleiding legt, kan worden gezien als een indicatie, dat de kandidaat geen oog heeft voor andere aspecten van de informatica.)

b) Hardware

Het besturingssysteem van een home computer van het type Commodore 128 bezit niet de complexiteit en beschikt niet over de functies van dat van een echte P.C. voor administratieve doeleinden. De administratieve toepassingen van een dergelijke computer (met behulp van bijvoorbeeld de Superbase software) zijn marginaal. Overigens maakt de kandidaat geen melding van het gebruik van dergelijke software."

Over de kennis van verzoeker merkte de deskundige op:

"Een kandidaat die vijf opleidingscursussen informatica heeft gevolgd van in totaal 17 dagen, (...) kan weliswaar niet als informaticadeskundige worden aangemerkt maar heeft ten minste aangetoond, in staat te zijn om zich een minimum aan theoretische kennis eigen te maken die qua inhoud en niveau relevant is.

Praktijkervaring: een kandidaat die over de volgende hardware beschikt (...) en over verschillende relevante programma' s, waaronder dBase III, en die ervaring heeft met het Open Access programma dat op de betrokken afdeling is geïnstalleerd, kan worden geacht een zekere ervaring te hebben."

44 Ter terechtzitting van 3 oktober 1991 is de deskundige gehoord en heeft zij vragen van het Gerecht en van verzoeker beantwoord. Verweerder heeft de deskundigen geen vragen gesteld.

45 Gevraagd om de in haar rapport vermelde criteria nader uit te werken, verklaarde de deskundige, dat men voor het gebruik van administratieve toepassingen van de informatica in staat moet zijn om

"het verband te leggen tussen het probleem, vertaald in specificaties, en hetgeen de markt te bieden heeft - momenteel standaardprogramma' s - (...) wegen te vinden om de bestaande mogelijkheden en de gewenste resultaten op elkaar af te stemmen (...) De betrokkene moet inzicht hebben in de software-structuren (...) (en) (...) in staat zijn om de grenzen en de mogelijkheden van een (...) programma te onderkennen. Een persoon als in de omschrijving bedoeld, behoeft absoluut geen programmeur te zijn en het heeft geen enkele zin om dit van hem te verlangen. Hij hoeft zelfs geen analist-programmeur te zijn. Maar hij moet wel een zodanige instelling en kennis hebben, dat hij efficiënt met iemand als een analist-programmeur kan samenwerken (...) Essentieel is niet alleen, dat men het probleem goed begrijpt maar ook dat men in staat is om het vervolgens voor informaticadoeleinden te vertalen, hoe men het ook definieert. Dit is iets wat een zeer grote zelfdiscipline vereist en een bekendheid met de mogelijkheden van de machine op 'administratief' terrein."

46 Gevraagd om de aard van de kennis van een "gebruiker" te preciseren, zette de deskundige uiteen, dat een dergelijke opleiding:

"zeer lang en geperfectioneerd kan zijn en zo goed dat de kennis aan een groot aantal mensen kan worden overgedragen (...) Dit belet uiteraard niet, dat iemand die opleider en gebruiker is, de machines voor administratieve doeleinden gaat toepassen, maar de opleiding is hier niet op gericht...(Men) kan een goed gebruiker zijn (...) van een gegevensbestand als Eurodicautom zonder enige notie te hebben van het bestaan van een besturingssysteem."

47 Gevraagd naar haar oordeel over de respectieve kennis van de twee kandidaten, verklaarde de deskundige, dat een kandidaat op zijn minst over de kennis van verzoeker moest beschikken om aan de in de kennisgeving van vacature vermelde eisen te kunnen voldoen en dat de kennis van X op een ander vlak lag en op zich onvoldoende was om aan die eisen te voldoen.

48 Nadat de deskundige was gehoord, hebben de partijen opmerkingen gemaakt en hun slotpleidooi gehouden; daarop heeft de kamerpresident de mondelinge behandeling gesloten verklaard.

49 Verzoeker concludeert, dat het het Gerecht behage:

- het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

- bijgevolg nietig te verklaren het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 3 juli 1989 tot benoeming van X in het ambt van taalkundig adviseur bij de Deense vertaalafdeling en, voorzover nodig, van de mededeling van 17 juli 1989 van de dienst aanwerving;

- in elk geval verweerder in alle kosten te verwijzen.

50 Verweerder concludeert, dat het het Gerecht behage:

- het beroep niet-ontvankelijk, althans niet gegrond te verklaren;

- het beroep te verwerpen;

- vast te stellen dat de beschikking van 29 november 1989 tot afwijzing van verzoekers klacht uitdrukkelijk de redenen vermeldt waarom zijn sollicitatie was afgewezen;

- kosten rechtens.

De ontvankelijkheid

51 Het Parlement werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid op, stellende dat verzoeker niet aantoont een procesbelang te hebben. Zou de bevordering van X nietig worden verklaard, dan staat niet vast dat verzoeker in haar plaats zal worden bevorderd. De derde kandidaat, Y, is enkel vanwege zijn leeftijd en zijn anciënniteit in de rang - die beide lager waren dan die van verzoeker - uitgeschakeld en, nog afgezien daarvan, indien de kennisgeving van vacature zo zou moeten worden uitgelegd dat voor de vacature een grondige kennis van de informatica vereist is, dan zijn de algemene cursussen informatica die verzoeker heeft gevolgd, hiervoor ook niet voldoende.

52 Volgens verzoeker zijn de begrippen procesbelang en bezwarend besluit nauw met elkaar verstrengeld. Het aangevochten besluit was voor hem stellig bezwarend, aangezien daarbij de bevordering waarvoor hij zich kandidaat had gesteld, aan een andere kandidaat was gegeven. De individualisering die het procesbelang moet kenmerken, gaat niet zover dat de verzoeker de enige moet zijn die van de door hem aangespannen actie kan profiteren.

53 Weliswaar heeft een ambtenaar geen rechtmatig belang bij de nietigverklaring van de benoeming van een andere kandidaat op een vacature waarop hij niet zelf rechtsgeldig aanspraak kan maken (arrest van het Hof van 30 mei 1984, zaak 111/83, Picciolo, Jurispr. 1984, blz. 2323), doch in het onderhavige geval is noch tijdens de procedure die vooraf ging aan de vaststelling van het besluit tot benoeming van X, noch tijdens de administratieve procedure die volgde op verzoekers klacht tegen dat besluit de kennis van verzoeker op het gebied van de informatica ooit in twijfel getrokken. En ook tijdens deze hele contentieuze procedure heeft het Parlement nooit met zoveel woorden gezegd, dat verzoeker in redelijkheid niet voor de vacature in aanmerking zou kunnen komen; de exceptie van niet-ontvankelijkheid is louter subsidiair voorgedragen. Hoe dit ook zij, de deskundige heeft in haar rapport verklaard en ter zitting bevestigd, dat de kennis van verzoeker kwalitatief superieur was aan die van X en voldeed aan de eisen van de kennisgeving van vacature.

54 De exceptie van niet-ontvankelijkheid moet dan ook worden verworpen.

Ten gronde

55 Ter ondersteuning van zijn conclusie voert verzoeker twee middelen aan: onjuiste motivering van het bestreden besluit en schending van artikel 45 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Statuut"). Daar de argumenten tot staving van deze twee middelen nauw verstrengeld zijn, dienen de middelen gezamenlijk te worden behandeld.

Argumenten van partijen

56 Verzoeker stelt, dat de motivering van het bestreden besluit fouten bevat met betrekking tot de evaluatie van de kennis van de kandidaten op het gebied van de informatica, de evaluatie van de overige kennis van de kandidaten, de toepassing van het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen en ten slotte de beoordeling van de mogelijkheid om de met de vacature verbonden werkzaamheden op basis van halve werktijd te verrichten.

57 Met een beroep op het arrest van het Hof van 30 oktober 1974 (zaak 188/73, Grassi, Jurispr. 1974, blz. 1099), waarin het Hof verklaarde, dat het tot aanstelling bevoegd gezag zich aan de grenzen heeft te houden die het zichzelf met de kennisgeving van vacature heeft gesteld, stelt verzoeker in de eerste plaats dat de benoemde kandidaat op een van de punten niet over de noodzakelijke kwalificaties en kennis beschikte die in de betrokken kennisgeving van vacature werden vereist, namelijk "kennis van de administratieve toepassingen van de informatica". Haar kennis op dit terrein was "uiterst gering, om niet te zeggen non-existent" en haar zogenaamde opleiding in de informatica beperkte zich tot een inleidende cursus betreffende de raadpleging van gegevensbestanden, werk dat gewoonlijk door secretaresses wordt gedaan. Met betrekking tot de door het Parlement vermelde schriftelijke informatie - handleidingen en dergelijke - die X had ontvangen, merkt verzoeker op, dat hij honderden bladzijden had kunnen overleggen die betrekking hadden op de door hem gevolgde informaticacursussen. Met betrekking tot zijn eigen kennis stelt verzoeker, dat hij zijn opleiding weliswaar voornamelijk heeft gekregen in het kader van het werk van de Afdeling terminologie, maar dat zij rechtstreeks betrekking had op automatiserings- en beheerswerkzaamheden die overeenkwamen met de in de kennisgeving van vacature bedoelde werkzaamheden. Hij had deze opleiding, die bedoeld was om niet-specialisten in staat te stellen om zelfstandig hun eigen gegevensbestanden op te bouwen en te beheren, gekregen op de software die binnen het Parlement wordt gebruikt. Voor het gebruik van de computers waarmee het Parlement is uitgerust, en voor het verrichten van automatiseringswerkzaamheden is een adequate kennis van MS-DOS onontbeerlijk.

58 In de tweede plaats stelt verzoeker, dat zijn overige kwalificaties op zijn minst gelijkwaardig waren aan die van X. Wat hun talenkennis betreft, merkt hij op, dat zij beiden vanuit alle officiële gemeenschapstalen werkten, op een taal na; die ene taal was voor X het Portugees en voor verzoeker het Grieks. Wat betreft de beoordelingsrapporten: indien de rapporten over de periode 1985/1986 door dezelfde beoordelaar waren opgesteld en niet door twee verschillende afdelingshoofden, had verzoekers talenkennis hem hoogstwaarschijnlijk een tweede vermelding "uitmuntend" opgeleverd, net zoals in zijn beoordelingsrapport over de periode 1987/1988. Verzoeker vestigt de aandacht van het Gerecht op een aantal fouten in de nota van De Enterria van 10 maart 1989 met betrekking tot de inhoud van de beoordelingsrapporten en op het feit dat zijn eigen beoordelingsrapporten een constante vooruitgang te zien geven. Het tot aanstelling bevoegd gezag had rekening moeten houden met de rapporten over de periode 1987/1988, die niet alleen van recenter datum waren maar bovendien - anders dan de eerdere rapporten - alle drie binnen dezelfde afdeling en door dezelfde beoordelaars, Drangsfeldt en Hargreaves, waren opgesteld. De raadpleging van de beoordelingsrapporten moet verzekeren dat het tot aanstelling bevoegd gezag zijn discretionaire bevoegdheid met volledige kennis van zaken uitoefent (arrest van het Hof van 23 januari 1975, zaak 29/74, De Dapper, Jurispr. 1975, blz. 35). In casu zijn de beoordelingsrapporten te laat opgesteld en zijn zij in elk geval pas aan de betrokkenen ter hand gesteld nadat het besluit tot bevordering van X was genomen. Een dergelijke gang van zaken wordt in de rechtspraak van het Hof niet aanvaard (arresten van 14 juli 1977, zaak 61/76, Geist, Jurispr. 1977, blz. 1419; 18 december 1980 en 17 december 1981, zaken 156/79 en 51/80, Gratreau, Jurispr. 1980, blz. 3943 en Jurispr. 1981, blz. 3139). Deze rapporten waren echter beschikbaar - en hadden dus in aanmerking moeten worden genomen - bij de behandeling van verzoekers klacht (arrest van het Hof van 23 oktober 1986, zaak 26/85, Vaysse, Jurispr. 1986, blz. 3131). Wat de diensttijd betreft, kan X niet stellen dat zij beter gekwalificeerd is, daar zij slechts zes maanden vóór verzoeker in dienst is getreden en sinds 1979 part-time werkt.

59 In de derde plaats betoogt verzoeker dat het bestreden besluit hoofdzakelijk is ingegeven door het feit dat er binnen het Parlement, vergeleken met het aantal mannen, onvoldoende vrouwen zijn die een hoge positie bekleden. Volgens de rechtspraak van het Hof (arresten van 16 december 1987, zaak 111/86, Delauche, Jurispr. 1987, blz. 5345, en 12 februari 1987, zaak 233/85, Bonino, Jurispr. 1987, blz. 739) verplicht het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen tot het in acht nemen van een neutrale houding en sluit het de erkenning van een recht op voorkeursbehandeling uit.

60 In de vierde plaats meent verzoeker, dat het niet verenigbaar is met het dienstbelang, dat een taalkundig adviseur die tot taak heeft om het afdelingshoofd bij te staan, part time werkt.

61 Wat betreft de schending van artikel 45 van het Statuut stelt verzoeker, dat het daarin voorziene "onderzoek waarbij de verdiensten der ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen, alsmede de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht, onderling worden vergeleken", objectief moet worden uitgevoerd en dat De Enterria in deze benoemingsprocedure de objectiviteit heeft laten varen, omdat zij X een voorkeursbehandeling wilde geven in strijd met het dienstbelang en het belang van de ambtenaren van de Deense vertaalafdeling. Deze instelling wordt bevestigd door het besluit om, ondanks tegengesteld advies van Drangsfeldt en Hargreaves en ondanks de protesten van de afvaardiging van de vertalers, het verlof van X om op basis van halve werktijd te werken, te verlengen. Het is veelzeggend, dat dit besluit van 4 december 1989 is genomen "gezien de nota van C. G. De Enterria van 28 augustus 1989" en niet, zoals gebruikelijk, "gezien het positieve advies van het betrokken directoraat-generaal". Het is heel ongebruikelijk dat een bevorderingsbesluit wordt genomen tegen het eenstemmig advies van de rechtstreekse meerderen van de betrokkene in en dat zij leidt tot een krachtig protest van de leden van die dienst.

62 In antwoord op deze argumenten onderzoekt het Parlement allereerst de formulering van de vereiste kwalificaties en kennis van de kandidaten in de Deense versie van de kennisgeving van vacature. In het relevante deel ("kendskab til administrativ anvendelse af edb (elektronisk databehandling)") wordt enkel "bekendheid" verlangd "met de administratieve toepassingen van de informatica". Bij de rubriek "aard van de werkzaamheden" wordt in de Franse versie van de kennisgeving enkel gesproken van "informatisation du travail de documentation et du travail terminologique de la division" (automatisering van het documentie- en terminologiewerk van de afdeling). Het vereiste bekwaamheidsniveau moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de "Balans van de activiteiten van DG VII", die door De Enterria is opgesteld (zie hierboven, punt 3). De enige juiste uitlegging van de kennisgeving van vacature is die welke het tot aanstelling bevoegd gezag daaraan heeft gegeven bij de goedkeuring van de tekst van die kennisgeving. De daarin genoemde "automatisering van het documentatie- en terminologiewerk" is slechts één van de acht taken van de taalkundig adviseur en kan op zich niet bepalend zijn voor de vraag welke kandidaat het meest geschikt is voor alle aan het ambt verbonden taken. Deze automatisering houdt niet in, dat de betrokkene "een gegevensbestand automatiseert", maar dat hij vaststelt wanneer de automatisering van het terminologie- en vertaalwerk goed verloopt en dat hij die werkzaamheden cooerdineert. Het programmeren en bijwerken van de gegevens is niet de taak van A-ambtenaren maar van ambtenaren van de categorieën B en C. Wanneer de kennis van de kandidaten voor het ambt van taalkundig adviseur voldoende is om zich toegang te verschaffen tot de verschillende gegevensbestanden en om te kunnen nagaan of ze goed zijn bijgewerkt, voldoen hun kwalificaties aan de eisen van de kennisgeving van vacature. Met betrekking tot de talenkennis en de kennis op het gebied van de informatica van X en van verzoeker neemt het Parlement in grote lijnen de beoordeling van De Enterria over met de aanvullende opmerking, dat het enkel aan het tot aanstelling bevoegd gezag staat om de geschiktheid van de kandidaten te beoordelen (arresten van het Hof van 12 december 1956, zaak 10/55, Mirossevich, Jurispr. 1956, blz. 391, en 27 juni 1973, zaak 35/72, Kley, Jurispr. 1973, blz. 679).

63 Het Parlement verklaart dat het, toen het het bestreden bevorderingsbesluit nam, nog niet over de beoordelingsrapporten over de periode 1987/1988 beschikte. Het tot aanstelling bevoegd gezag heeft zich dus op de eerdere rapporten gebaseerd; het rechtszekerheidsbeginsel laat hoe dan ook niet toe, dat rekening wordt gehouden met gegevens die van latere datum zijn dat het besluit. Overigens is een vertraging van acht maanden bij de opstelling van die rapporten niet extreem lang. Het Parlement twijfelt bovendien aan de geloofwaardigheid van verzoekers rapport over de periode 1987/1988, omdat het is opgesteld door degenen die zijn sollicitatie naar het ambt van taalkundig adviseur steunden en omdat de beoordelingen in dat rapport statistisch gezien niet overeenstemden met die in de rapporten over de andere ambtenaren in de Deense afdeling. In verband met de berekening van de diensttijd beklemtoont het Parlement, dat de rechten en verplichtingen van ambtenaren die op basis van halve werktijd werken, dezelfde zijn als die van de full-time-ambtenaren, behalve wat betreft bezoldiging en werktijd.

64 Met betrekking tot de positieve discriminatie waarvan X zou hebben geprofiteerd, merkt het Parlement op, dat De Enterria dit pas als motief aanvoert "na de kwalificaties van de drie kandidaten met elkaar te hebben vergeleken". Het tot aanstelling bevoegd gezag heeft zich bij zijn besluit in elk geval niet gebaseerd op het beginsel van gelijke kansen ten einde de bevorderde kandidaat een voorkeursbehandeling te kunnen geven. Gesteld al dat de bewoordingen van bepaalde documenten die het tot aanstelling bevoegd gezag in het kader van de bevorderingsprocedure waren toegestuurd, hem tot onjuiste conclusies had kunnen brengen, dan heeft het zijn besluit evenwel bekrachtigd en rechtens genoegzaam gemotiveerd toen het, met volledige kennis van de gecorrigeerde gegevens, verzoekers klacht afwees.

65 Verzoeker heeft niet aangetoond in welk opzicht de dienst werd verstoord doordat X halve dagen werkte. Bovendien kan de omstandigheid dat zij halve dagen werkte geen grond opleveren voor nietigverklaring van het gewraakte bevorderingsbesluit; de enige juridische consequentie van een eventuele onverenigbaarheid met het dienstbelang zou de intrekking zijn van het aan de betrokkene verleende verlof om halve dagen te werken.

Beoordeling door het Gerecht

66 In de middelen en argumenten van verzoeker dienen twee aspecten te worden onderscheiden. In de eerste plaats moet worden nagegaan of X voldeed aan een van de eisen die in de kennisgeving van vacature werden gesteld, te weten of zij bekend was met de "administratieve toepassingen van de informatica". In de tweede plaats moet worden onderzocht, op welke wijze het tot aanstelling bevoegd gezag de door artikel 45 van het Statuut verlangde onderlinge vergelijking van de verdiensten van de kandidaten heeft uitgevoerd.

67 De eerste vraag. Volgens de rechtspraak van het Hof is de essentiële functie van de kennisgeving van vacature, de belanghebbenden zo juist mogelijk in te lichten over de aard der voorwaarden die voor de vervulling van het desbetreffende ambt worden gesteld, ten einde hen in staat te stellen te beoordelen of het voor hen dienstig is te solliciteren. Daarmee vormt de kennisgeving van vacature het wettigheidskader dat het tot aanstelling bevoegd gezag zichzelf stelt. Komt het evenwel tot de ontdekking, dat de in de kennisgeving gestelde eisen strenger zijn dan nodig is voor de behoeften van de dienst, dan staat het hem vrij om de bevorderingsprocedure opnieuw te beginnen door de oorspronkelijke kennisgeving van vacature in te trekken en deze te vervangen door een gecorrigeerde kennisgeving (arresten van 30 oktober 1974, zaak 188/73, Grassi, Jurispr 1974, blz. 1099 en van 7 februari 1990, zaak C-343/87, Culin, Jurispr. 1990, blz. I-225).

68 Het Gerecht moet dus nagaan of de tekst van de kennisgeving van vacature en de kwalificaties van X wel objectief overeenstemmen. Voor het antwoord op deze vraag is het onderzoek van de kwalificaties van verzoeker van geen enkel belang.

69 Voor het antwoord op de tweede vraag moet het Gerecht daarentegen zowel de documenten betreffende de verdiensten van X als die betreffende de verdiensten van verzoeker aan een onderzoek onderwerpen. Dit betekent echter niet, dat het Gerecht zelfstandig de verdiensten van de kandidaten kan gaan vergelijken, laat staan dat het zijn beoordeling van die verdiensten in de plaats kan stellen van die van het tot aanstelling bevoegd gezag. Bij de beoordeling van het dienstbelang en van de verdiensten waarmee in het kader van een bevorderingsbesluit, als bedoeld in artikel 45 van het Statuut, rekening moet worden gehouden, beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een ruime discretionaire bevoegdheid, en de controle van de gemeenschapsrechter moet zich op dit gebied beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wijze waarop zij tot haar oordeel heeft kunnen komen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet op kennelijk onjuiste wijze van haar bevoegdheid gebruik heeft gemaakt (arrest van het Hof van 23 oktober 1986, zaak 26/85, Vaysse, Jurispr. 1986, blz. 3131). Bovendien moet het tot aanstelling bevoegd gezag bij de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid de stukken nauwkeurig onderzoeken en zich nauwgezet houden aan de eisen die in de kennisgeving van vacature zijn vermeld (arrest van het Hof van 30 oktober 1974, zaak 188/73, Grassi, reeds aangehaald); de tegenhanger van die discretionaire bevoegdheid is de verplichting om alle relevante elementen van elk individueel geval aan een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek te onderwerpen (arrest van het Hof van 21 november 1991, zaak C-269/90, Technische Universitaet Muenchen, Jurispr. 1991, blz. I-5469).

70 Het Gerecht moet zich dus beperken tot een toetsing van de objectiviteit en nauwkeurigheid van het in artikel 45 van het Statuut bedoelde vergelijkende onderzoek van de verdiensten, zoals dat in casu, gelet op de formulering van de kennisgeving van vacature, had moeten worden uitgevoerd door het tot aanstelling bevoegd gezag.

71 Met betrekking tot de eerste vraag - de vraag of de kwalificaties van X voldoen aan de in de kennisgeving van vacature gestelde vereisten - zij opgemerkt, dat de betrokken, in 1989 gepubliceerde, kennisgeving vermeldt, dat "bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatica" vereist is, terwijl in de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken voor het ambt van Spaans- en Portugeestalig taalkundig adviseur, die in 1988 waren gepubliceerd en die door De Enterria in haar nota van 16 oktober 1989 werden aangevoerd (zie hierboven punt 23 e.v.) enkel werd vermeld, dat een dergelijke bekendheid wenselijk was. Het Parlement stelt weliswaar terecht, dat de "automatisering van het documentatie- en terminologiewerk van de afdeling" slechts één van de acht taken van de taalkundig adviseur is, doch dat neemt niet weg, dat de wijziging tussen 1988 en 1989 met betrekking tot de eisen in deze vergelijkende onderzoeken enerzijds en de eisen in de aankondiging van vacature anderszijds betreffende de kennis die van de kandidaten op het gebied van de informatica werd verlangd, significant moet worden geacht. Dat het significant is, blijkt onder meer uit hetgeen De Enterria persoonlijk schrijft in haar "Balans van de werkzaamheden van het DG VII in het begrotingsjaar 1988", waarvan het Parlement zelf zegt, dat zij de achtergrond vormt waartegen de betrokken aankondiging van vacature moet worden bezien. Deze "balans" legt immers voor de toekomst het accent op de noodzaak van het gebruik van de nieuwe technologieën als antwoord op de problemen van de Directie vertaling. Het belang van de informatica voor het werk van de Deense vertaalafdeling wordt bovendien in de nota' s van Hargreaves van 2 februari 1989 en van Drangsfeldt van 31 mei 1989 onderstreept.

72 Anders dan het Parlement stelt, geeft onder deze omstandigheden de in de kennisgeving van vacature vereiste "bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatica" een werkelijke eis weer van het tot aanstelling bevoegd gezag met betrekking tot de organisatie van zijn diensten en kan deze eis, zoals deze door de administratie zelf is gedefinieerd, niet als bijkomstig worden aangemerkt. Er moet van worden uitgegaan, dat een dergelijke voorwaarde, ook al is zij in technische termen vervat, een objectieve draagwijdte heeft, waaruit concrete criteria kunnen worden afgeleid die het kader aangeven waarbinnen het tot aanstelling bevoegd gezag zijn discretionaire bevoegdheid kan uitoefenen; de definitie van dat kader kan niet aan de vrije interpretatie van dat gezag worden overgelaten.

73 Blijkens de door het Gerecht gelaste expertise wordt voor de hier verlangde "bekendheid met de administratieve toepassingen van de informatica" van de kandidaten een kennis verlangd die kwalitatief verschilt enerzijds van die van een gebruiker van gegevensbestanden en anderzijds van die van een programmeur of een analist-programmeur. Bovendien blijkt, dat enkel kennis die beantwoordt aan het door de deskundige geschetste profiel van een "persoon die de machine voor administratieve doeleinden gebruikt", specifiek aansluit bij de "aard van de werkzaamheden" die in de kennisgeving van vacature wordt omschreven, te weten de "automatisering van het documentatie- en terminologiewerk van de afdeling".

74 Met betrekking tot de kennis van X blijkt uit de schriftelijke verklaring van Y over de door hem geleide seminars waaraan X had deelgenomen (zie hierboven punt 36), dat "een van de belangrijkste doeleinden juist was (...) om deelnemers die niets van computers afwisten, vertrouwd te maken met de puur technische bediening van een computer-terminal". Gelet op de verklaringen van de deskundige, stelt het Gerecht vast, dat noch een dergelijke opleiding noch het latere gebruik van een terminal voor het opzoeken van documentatie en precedenten voldoende is om de betrokkene een kennis te verschaffen van de administratieve toepassingen van de informatica, die aan de hierboven gepreciseerde kwalitatieve eisen voldoet. Bijzonder veelzeggend is in dit verband de opmerking in het schriftelijke rapport van de deskundige, dat "de nadruk die de kandidaat legt op het belang van deze opleiding, kan worden gezien als een indicatie, dat de kandidaat geen oog heeft voor andere aspecten van de informatica". Zoals reeds opgemerkt, heeft de deskundige ter zitting duidelijk verklaard, dat kennis als die welke aan X werd toegeschreven, ontoereikend was om te voldoen aan de criteria die zij had opgesteld voor de beoordeling van de kennis van de kandidaten op het betrokken terrein.

75 Gelet op deze omstandigheden, stelt het Gerecht vast, dat de kennis van X niet voldeed aan de vereisten van de kennisgeving van vacature, zoals deze objectief moesten worden uitgelegd. Waar het tot aanstelling bevoegd gezag van oordeel was, dat X voldeed aan de voorwaarden van de kennisgeving van vacature, zoals deze was gepubliceerd, heeft het de grenzen overschreden die het zichzelf met betrekking tot de keuze van kandidaten had gesteld en waaraan het zich te houden had, zowel bij de vaststelling van het besluit om X te benoemen als bij het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht. Nu het de oorspronkelijke kennisgeving van vacature niet heeft ingetrokken en niet heeft vervangen door een andere kennisgeving waarvan de bewoordingen expliciet waren gewijzigd, had het tot aanstelling bevoegd gezag geen andere keus en moest het de sollicitatie van X afwijzen.

76 Het Parlement heeft hoe dan ook niet aangetoond, dat het tot aanstelling bevoegd gezag daadwerkelijk met de vereiste objectiviteit en nauwgezetheid heeft beoordeeld of de kennis van X voldeed aan de vereisten van de kennisgeving van vacature. Het dossier dat met het oog op de beslissing omtrent de benoeming van een Deenstalig taalkundig adviseur was toegestuurd aan de voorzitter van het Parlement in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, bevatte namelijk blijkens de toelichtingen van het Parlement geen enkel gegeven op grond waarvan hij een dergelijke beoordeling had kunnen uitvoeren; want de enige door hem ontvangen documenten waarin werd gesproken van kennis op het gebied van de informatica, waren de kennisgeving van vacature en de verklaring die verzoeker aan zijn sollicitatie had gehecht. Ook als men kijkt naar de beoordelingen die door de lagere instanties zijn gegeven zowel tijdens de voorbereidingsprocedure voor het bestreden benoemingsbesluit als tijdens de procedure die voorafging aan het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht, moet worden vastgesteld, dat de beoordelingen van De Enterria in haar nota' s van 7 juni, 3 oktober en 16 oktober 1989 ondeugdelijk zijn, omdat zij, zoals duidelijk blijkt uit de laatste nota van 16 oktober 1989, op de onjuiste veronderstelling berusten, dat de vereisten in de kennisgeving van vacature dezelfde waren als die welke voorkwamen in de aankondigingen van vergelijkend onderzoek voor de bezetting van een ambt van Spaanstalig respectievelijk Portugeestalig taalkundig adviseur, die het jaar daarvoor waren gepubliceerd. De beoordeling van de juridische dienst van het Parlement, die deze aan de voorzitter heeft toegestuurd met het oog op de beslissing op verzoekers klacht, is eveneens ondeugdelijk voorzover zij zich uitdrukkelijk baseert op de eerdere beoordeling van De Enterria en zij zich beperkt tot de opmerking, dat "een dergelijke beoordeling valt binnen de discretionaire bevoegdheid van het tot aanstelling bevoegd gezag, dat de mening van zijn directeur-generaal deelde".

77 Wat de tweede vraag betreft - de vraag betreffende de door artikel 45 van het Statuut verlangde onderlinge vergelijking van de verdiensten van de kandidaten - is het Gerecht van oordeel, dat alleen al op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat die vergelijking niet met de vereiste objectiviteit en nauwkeurigheid heeft plaatsgevonden. Bovendien was de enige vergelijking van verdiensten die ter kennis van de voorzitter van het Parlement, in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, was gebracht met het oog op het te nemen benoemingsbesluit - die van De Enterria, neergelegd in haar nota van 10 maart 1989 - onvolledig en bevatte zij kennelijk onjuiste beoordelingen feitelijk en rechtens.

78 In de nota van Hargreaves aan De Enterria van 2 februari 1989 worden de verdiensten van de drie kandidaten vergeleken in het licht van de aard van de betrokken werkzaamheden en van de kwalificaties en de kennis die in de kennisgeving van vacature worden verlangd. De nota van De Enterria van 10 maart 1989 rept daarentegen met geen woord over een aantal aspecten die Hargreaves behandelt, zoals de ervaring van Y op het gebied van de terminologie, de pedagogische ervaring van verzoeker en vooral de kennis en ervaring van de drie kandidaten op het gebied van de informatica. Bovendien bevat zij een ernstige fout in de evaluatie van de beoordelingsrapporten: de rapporten van verzoeker en X hadden namelijk, anders dan de nota stelt, een gelijk aantal vermeldingen "uitmuntend". Ten slotte noemt zij, zo niet als een beslissende overweging in het kader van de vergelijking van de verdiensten, dan toch ten minste als een gelijkwaardige, het streven om te verzekeren dat mannen en vrouwen gelijke kansen hebben, terwijl het Parlement zowel in zijn memories als ter zitting heeft beklemtoond, dat die overweging niet relevant was geweest en overigens ook geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van het tot aanstelling bevoegd gezag.

79 Anders dan het Parlement meent, kan een dergelijk gebrek aan objectiviteit en nauwkeurigheid niet worden goedgemaakt door het feit dat zich in het dossier dat aan de voorzitter is toegestuurd, een computertabel bevindt met daarop een aantekening van de secretaris-generaal van het Parlement, waarin deze een juiste evaluatie van de beoordelingsrapporten geeft - zonder overigens de evaluatie van De Enterria te corrigeren - noch door het feit dat in het advies dat de juridische dienst van het Parlement met het oog op de behandeling van verzoekers klacht heeft uitgebracht, op bladzijde 13 tussen haakjes de aandacht wordt gevestigd op de fout die De Enterria op dit punt heeft gemaakt.

80 Uit vorenstaande overwegingen volgt, dat het tot aanstelling bevoegd gezag zich met de vaststelling van het gewraakte besluit heeft begeven buiten het wettigheidskader dat het zichzelf met de kennisgeving van vacature had gesteld en dat het bovendien een kennelijke fout heeft gemaakt zowel bij de beoordeling van de vraag of de benoemde kandidaat voldeed aan de in de kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden, als bij de vergelijking van de respectieve verdiensten van de kandidaten. De twee middelen die verzoeker heeft voorgedragen, treffen dus doel en het besluit van de voorzitter van het Parlement waarbij X is bevorderd tot het ambt van Deenstalig taalkundig adviseur, moet daarom nietig worden verklaard.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

81 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de Procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Daar verweerder in het ongelijk is gesteld, dient hij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Verklaart nietig het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 3 juli 1989, waarbij X naar aanleiding van kennisgeving van vacature nr. 5809 (PE 128908) werd bevorderd tot taalkundig adviseur bij de Deense vertaalafdeling (directoraat-generaal Vertaling en algemene dienst).

2) Verwijst verweerder in de kosten.