61989A0133

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIJFDE KAMER) VAN 20 JUNI 1990. - JEAN-LOUIS BURBAN TEGEN EUROPEES PARLEMENT. - AMBTENAREN - AANWERVING - AANKONDIGING VAN EEN VERGELIJKEND ONDERZOEK - SOLLICITATIE. - ZAAK T-133/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde II-00245


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Ambtenaren - Beroep - Besluit van jury van vergelijkend onderzoek - Voorafgaande administratieve klacht - Facultatief karakter - Indiening - Gevolgen - Behoud van recht van rechtstreeks beroep op communautaire rechter - Voorwaarden - Inachtneming van termijn voor beroep in rechte

( Ambtenarenstatuut, artikelen 90 en 91 )

2 . Ambtenaren - Zorgplicht van administratie - Draagwijdte - Inachtneming door jury' s van vergelijkende onderzoeken - Beginsel van goed bestuur

3 . Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Vergelijkend onderzoek op grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examen - Toelatingsvoorwaarden - Selectie en overlegging bewijsstukken voor toelating tot examen - Verplichtingen die alleen op solliciterende ambtenaar rusten

( Ambtenarenstatuut, bijlage III, artikel 2 )

4 . Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Vergelijkend onderzoek op grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examen - Toelatingsvoorwaarden - Bewijsstukken - Verzoek van jury om nadere inlichtingen - Loutere mogelijkheid - Geen verplichting, overlegging van alle vereiste stukken te verlangen

( Ambtenarenstatuut, bijlage III, artikel 2, tweede alinea )

5 . Ambtenaren - Bezwarend besluit - Motiveringsplicht - Doel - Niet-toelating tot vergelijkend onderzoek - Verzoek om nieuw onderzoek van besluit - Verruiming van oorspronkelijke motivering - Geen verplichting

( Ambtenarenstatuut, artikel 25 )

6 . Ambtenaren - Beroep - Beroep tegen niet-toelating tot vergelijkend onderzoek - Middelen ontleend aan onregelmatigheid van niet tijdig bestreden aankondiging van vergelijkend onderzoek - Niet-ontvankelijkheid

( Ambtenarenstatuut, art . 91 )

Samenvatting


1 . Het normale rechtsmiddel tegen een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek bestaat in een rechtstreeks beroep op de communautaire rechter . Een klacht die is gericht tegen een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek, heeft immers geen zin, daar de betrokken instelling niet bevoegd is, een dergelijk besluit nietig te verklaren of te wijzigen . Bijgevolg zou een uiterst enge uitlegging van artikel 91, paragraaf 2, Ambtenarenstatuut alleen maar leiden tot een zinloze verlenging van de procedure .

Zo betrokkene zich niettemin met een administratieve klacht tot het tot aanstelling bevoegd gezag wendt, kan een dergelijke stap, ongeacht de juridische betekenis hiervan, niet tot gevolg hebben dat hem het recht wordt ontnomen, rechtstreeks beroep bij de communautaire rechter in te stellen, aangezien het daarbij gaat om een recht waarvan betrokkene geen afstand kan doen en dat derhalve niet kan worden aangetast door zijn persoonlijk gedrag .

Wanneer betrokkene evenwel, na eerst een administratieve klacht te hebben ingediend, uiteindelijk kiest voor een rechtstreeks beroep op de communautaire rechter, zonder een antwoord op zijn klacht of het verstrijken van de daartoe in het Statuut gestelde termijn af te wachten, moet worden nagegaan of het beroep is ingesteld binnen de statutaire termijn van drie maanden .

2 . De - weliswaar niet in het Ambtenarenstatuut vermelde - zorgplicht van de administratie ten opzichte van haar personeel, die ook geldt voor de jury van een vergelijkend onderzoek, is een uitvloeisel van het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en de ambtenaren . Deze plicht, alsook het beginsel van goed bestuur, brengen met name mee, dat het bevoegd gezag bij zijn beslissing over de situatie van een ambtenaar alle elementen in aanmerking moet nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en daarbij niet enkel rekening behoort te houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar .

3 . Wanneer een sollicitant voor een vergelijkend onderzoek op de grondslag van bewijsstukken en een examen reeds ambtenaar is, ligt het geheel op zijn weg om te bepalen, welke diploma' s en bewijsstukken inzake beroepservaring hij bij zijn sollicitatieformulier zal voegen . Dit is niet de taak van de personeelsdienst, daar zulks het gevaar voor vergissingen zou meebrengen . Het is evenmin de taak van de personeelsdienst om de jury het volledige persoonsdossier van de betrokkene over te leggen . Dat dossier bevat immers ook een groot aantal andere stukken dan die welke volgens de aankondiging van het vergelijkend onderzoek moeten worden overgelegd, waardoor de jury zou worden belast met zware, met het beginsel van goed bestuur onverenigbare materiële werkzaamheden .

Evenzo staat het in beginsel aan de sollicitant om de jury alle inlichtingen en documenten te verschaffen aan de hand waarvan deze laatste kan nagaan, of de sollicitant aan de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voldoet . Een jury kan immers niet worden geacht, zelf een onderzoek in te stellen om na te gaan of de sollicitanten aan alle voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voldoen .

4 . Uit het bepaalde in artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut blijkt duidelijk, dat deze bepaling de jury de loutere mogelijkheid biedt de sollicitanten om nadere inlichtingen te vragen, wanneer zij twijfelt over de betekenis van een bepaald document . Zij kan in geen geval aldus worden uitgelegd, dat de jury verplicht zou zijn, zich door de sollicitanten alle in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vereiste stukken te doen overleggen .

5 . De motivering van handelingen die bezwarend kunnen zijn, moet de betrokken ambtenaar in staat stellen, kennis te nemen van de redenen van een jegens hem genomen besluit, opdat hij in voorkomend geval zijn rechten en belangen in rechte kan verdedigen .

Wanneer verzoeken van afgewezen sollicitanten niet ertoe strekken, nadere individuele toelichtingen te verkrijgen, maar de jury ertoe aan te zetten, haar besluit om betrokkenen niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, opnieuw in overweging te nemen, verplichten die verzoeken de jury niet, haar eerdere besluiten nader te motiveren .

6 . Tot staving van een beroep tegen een besluit om hem niet tot een vergelijkend onderzoek toe te laten, kan een ambtenaar zich niet beroepen op middelen ontleend aan de gestelde onregelmatigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, wanneer hij niet tijdig is opgekomen tegen de bepalingen van de aankondiging, waardoor hij zich bezwaard acht .

Partijen


In zaak T-133/89,

J.-L . Burban, ambtenaar van het Europees Parlement, wonende te Parijs, vertegenwoordigd door J.-N . Louis, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Fiduciaire Myson SARL, 6-8, rue Origer,

verzoeker,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door J . Campinos, juridisch adviseur, en M . Peter, afdelingshoofd, als gemachtigden, bijgestaan door H . Vandenberghe, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M . Peter, bij het secretariaat-generaal van het Europees Parlement,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de besluiten van de jury van vergelijkend onderzoek PE/44/A houdende weigering om verzoeker tot dat vergelijkend onderzoek toe te laten,

wijst

het Gerecht van eerste aanleg ( Vijfde Kamer ),

samengesteld als volgt : H . Kirschner, kamerpresident, C . P . Briët en J . Biancarelli, rechters,

griffier : H . Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 april 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


Feiten

1 Op 28 december 1988 publiceerde het Europees Parlement aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek PE/44/A ( PB 1988, C 333, blz . 16 ), op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen, voor de bezetting van een post van Franstalig afdelingshoofd in de loopbaan A 3, voor de leiding van het voorlichtingsbureau in Parijs . In de aankondiging van het vergelijkend onderzoek was onder meer het volgende bepaald :

a ) onder de rubriek "Vergelijkend onderzoek - Aard en toelatingsvoorwaarden" sub III B 1 c :

"Voor de samenstelling van hun dossier kunnen de sollicitanten, ambtenaren en andere personeelsleden van het Europees Parlement en van de andere instellingen van de Europese Gemeenschappen daaronder begrepen, in geen geval verwijzen naar documenten, sollicitatieformulieren en dergelijke, die bij eerdere sollicitaties zijn ingediend .";

b ) onder de rubriek "Indiening der sollicitaties" sub VII :

"De sollicitanten dienen hun verzoek in te dienen door het in dit Publikatieblad opgenomen sollicitatieformulier te zenden aan het Europees Parlement, dienst aanwerving, L-2929 Luxemburg . Dit formulier moet, te zamen met de bewijsstukken betreffende diploma' s en beroepservaring, uiterlijk op 13 februari 1991 middernacht ( datum poststempel ) worden verzonden ."

Een cursief gedrukt NB bevatte nog de volgende aanwijzing : "Sollicitanten die niet binnen de gestelde termijn het sollicitatieformulier en alle bewijsstukken hebben ingediend, worden niet toegelaten . Dit geldt ook voor ambtenaren en andere personeelsleden van het Europees Parlement en van de andere instellingen van de Europese Gemeenschappen ."

De door de kandidaat in te vullen ontvangstbevestiging van de sollicitatie bevatte ten slotte de vermelding, dat "alleen de bewijsstukken betreffende diploma' s en beroepservaring, die binnen de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek onder de rubriek 'indiening der sollicitaties' gestelde termijn zijn verzonden, in aanmerking zullen worden genomen ".

2 Verzoeker, in dienst van het Parlement sedert 1968, was sinds 1982 adjunct-directeur van het voorlichtingsbureau van het Europees Parlement te Parijs, toen hij voor dat vergelijkend onderzoek solliciteerde; daartoe stuurde hij tijdig het sollicitatieformulier op, maar zonder zijn diploma' s, noch de bewijsstukken betreffende zijn beroepservaring bij te voegen . In de maand januari 1989 had verzoeker naar zijn zeggen een telefonisch onderhoud met het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer van het Parlement, waarin deze laatste als zijn mening te kennen zou hebben gegeven dat bedoelde stukken voor solliciterende ambtenaren van de instelling rechtstreeks door de administratie aan de jury zouden worden meegedeeld . Op 28 juni 1989 zond het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer de voorzitter van de jury een brief waarin hij dat telefonisch onderhoud bevestigde . Op de ontvangstbevestiging van zijn sollicitatieformulier vermeldde verzoeker dan ook alleen : "Mijn diploma' s bevinden zich in mijn dossier bij het directoraat-generaal van het Parlement ."

3 Op 24 mei 1989 stelde de voorzitter van de jury van het vergelijkend onderzoek verzoeker er per brief van in kennis, dat de jury op haar bijeenkomst van 17 mei 1989 had besloten, zijn sollicitatie af te wijzen om twee redenen : "te late indiening van bewijsstukken" en "geen bewijsstukken ".

4 Op 13 juni 1989 diende verzoeker een klacht in bij de voorzitter van het Parlement, met het verzoek om uitstel van het examen, dat zou plaatsvinden van 3 tot 6 juli 1989, ten einde het hem aangedane onrecht goed te maken . In de eerste plaats betoogde hij dat de administratie van het Parlement, in de persoon van het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer, hem op een dwaalspoor had gebracht; in de tweede plaats was zijn standplaats, Parijs, ver verwijderd van de centrale administratie van het Parlement; in de derde plaats was het tot aanstelling bevoegde gezag krachtens zijn zorgplicht "gerechtigd en zelfs verplicht, besluiten van de jury te corrigeren, wanneer een sollicitant het slachtoffer is van een fout of een vergissing van de administratie ".

5 Eveneens op 13 juni 1989 zond verzoeker een brief aan de voorzitter van de jury met het verzoek, het besluit om hem niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, te herzien . Hij voerde dezelfde argumenten aan als in zijn brief aan de voorzitter van het Parlement, maar voegde daaraan toe dat, aangezien hij in zijn sollicitatieformulier had aangegeven dat zijn diploma' s met zijn dossier door de administratie zouden worden overgelegd aan de jury, deze laatste hem op zijn vergissing had moeten wijzen .

6 Op 30 juni 1989 verzocht de voorzitter van de jury verzoeker, het schriftelijk bewijs te leveren van zijn bewering, dat hij in het sollicitatieformulier had verklaard dat zijn diploma' s door de administratie met zijn dossier aan de jury zouden worden overgelegd .

7 Dezelfde dag antwoordde verzoeker hierop door de voorzitter van de jury de ontvangstbevestiging van zijn sollicitatieformulier te sturen . Hij erkende, dat de formulering die hij op die ontvangstbevestiging had gebruikt, in werkelijkheid verschilde van die waarop hij zich in zijn brief van 13 juni 1989 had beroepen; niettemin zou dat document een bewijs vormen van zijn goede trouw .

8 Op 5 juli 1989 stuurde de voorzitter van de jury verzoeker een brief met de verklaring, dat de jury bij besluit van 3 juli 1989 haar eerdere besluit om verzoeker niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, had bevestigd .

9 Daarop heeft verzoeker bij op 28 augustus 1989 ter griffie van het Hof ingeschreven verzoekschrift het onderhavige beroep tegen het Parlement ingesteld .

Procesverloop

10 Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage :

"het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

bijgevolg, nietig te verklaren :

- het besluit van 3 juli 1989 van de jury van vergelijkend onderzoek PE/44/A om hem niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten;

- alle latere besluiten van de jury van dit vergelijkend onderzoek, inzonderheid het besluit tot vaststelling van de lijst van geschikte kandidaten, alsmede ieder besluit van verweerder dat op basis daarvan tot stand is gekomen;

- geheel subsidiair, het besluit van de jury van 15 mei 1989 waarbij zijn sollicitatie voor het eerst werd afgewezen;

verweerder op grond van artikel 69, paragraaf 2, dan wel artikel 69, paragraaf 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering te verwijzen in de kosten van het geding en, overeenkomstig artikel 73, sub b, van dat Reglement, in de door verzoeker in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis - en verblijfkosten en het honorarium van een advocaat ".

11 Verweerder concludeert dat het het Gerecht behage :

- hem akte te verlenen dat hij zich voor de ontvankelijkheid van het beroep onderwerpt aan het oordeel van het Gerecht;

- het beroep ongegrond te verklaren;

- kosten rechtens .

12 Terwijl de schriftelijke procedure nog lopende was, heeft het Hof de zaak bij beschikking van 15 november 1989 overeenkomstig artikel 14 van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, naar het Gerecht verwezen .

13 Het Gerecht ( Vijfde Kamer ) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan .

14 De mondelinge behandeling heeft op 5 april 1990 plaatsgevonden . Aangezien in deze zaak geen advocaat-generaal is aangewezen, heeft de president de mondelinge behandeling aan het einde van de terechtzitting gesloten verklaard .

Ontvankelijkheid

15 Voor de ontvankelijkheid onderwerpt verweerder zich aan het oordeel van het Hof . Hij merkt daarbij op, dat verzoekers klacht van 13 juni 1989 zinloos was, daar volgens vaste rechtspraak van het Hof het tot aanstelling bevoegde gezag een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek niet kan wijzigen .

16 Volgens verzoeker heeft een klacht tot doel, dat vóór ieder beroep in rechte een minnelijke oplossing tussen de administratie en de ambtenaar wordt gevonden . In casu overigens heeft de jury haar standpunt op de bijeenkomst van 3 juli 1989 opnieuw in overweging genomen . Bijgevolg, aldus verzoeker, vormt het besluit van 3 juli 1989 een nieuw besluit en kan de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep derhalve niet worden betwist .

17 Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat, gelijk het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, het normale rechtsmiddel tegen een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek bestaat in een rechtstreeks beroep op de communautaire rechter ( zie onder meer de arresten van 14 juni 1972, zaak 44/71, Marcato, Jurispr . 1972, blz . 427; 14 juli 1983, zaak 144/82, Detti, Jurispr . 1983, blz . 2421; 7 mei 1986, zaak 52/85, Rihoux e.a ., Jurispr . 1986, blz . 1567; beschikking van 8 november 1988, zaken 264/88 en 264/88 R, Valle Fernandez, Jurispr . 1988, blz . 6341 ). Een klacht die is gericht tegen een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek heeft geen zin, daar de betrokken instelling niet bevoegd is, een dergelijk besluit nietig te verklaren of te wijzigen . Bijgevolg zou een uiterst enge uitlegging van artikel 91, paragraaf 2, Ambtenarenstatuut alleen maar leiden tot een zinloze verlenging van de procedure ( zie onder meer het arrest van het Hof van 16 maart 1978, zaak 7/77, von Wuellerstorff, Jurispr . 1978, blz . 769 ). Zo betrokkene zich niettemin met een administratieve klacht tot het tot aanstelling bevoegde gezag wendt, kan een dergelijke stap, ongeacht de juridische betekenis hiervan, niet tot gevolg hebben dat hem het recht wordt ontnomen, rechtstreeks beroep bij de communautaire rechter in te stellen, aangezien het daarbij gaat om een recht waarvan betrokkene geen afstand kan doen en dat derhalve niet kan worden aangetast door zijn persoonlijk gedrag ( arrest van het Hof van 30 november 1978, gevoegde zaken 4/78, 19/78 en 28/78, Salerno, Jurispr . 1978, blz . 2403 ).

18 Gelet op deze beginselen, die ertoe strekken, de proceseconomie en de eerbiediging van de rechten der ambtenaren te waarborgen, moet worden vastgesteld of het onderhavige beroep, dat is gericht tegen de besluiten van de jury van het vergelijkend onderzoek van 17 mei en 3 juli 1989, is ingesteld binnen de statutaire termijn van drie maanden; verzoeker immers heeft weliswaar eerst een administratieve klacht ingediend, maar heeft uiteindelijk gekozen voor een rechtstreeks beroep op de communautaire rechter . Aangaande de conclusies gericht tegen het jurybesluit van 17 mei 1989, waarbij verzoekers sollicitatie voor het eerst werd afgewezen, blijkt niet uit het dossier en heeft het Parlement niet betoogd, dat verzoeker dat besluit zou zijn betekend vóór 13 juni 1989, de datum van zijn klacht bij het tot aanstelling bevoegde gezag en van zijn brief aan de voorzitter van de jury . Onder die omstandigheden was verzoeker gerechtigd, rechtstreeks beroep bij het Hof in te stellen, zonder een antwoord op zijn klacht of het verstrijken van de daartoe in het Statuut gestelde termijn af te wachten . De conclusies gericht tegen het tweede jurybesluit, van 3 juli 1989, waarbij de jury na een briefwisseling met verzoeker besloot, haar oorspronkelijke besluit om verzoeker niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, te handhaven, zijn niet voorafgegaan door een administratieve klacht; nu het hier gaat om een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek, mocht verzoeker het indienen van een klacht zonder meer achterwege laten .

19 Hieruit volgt, dat de twijfel die het Europees Parlement naar voren heeft gebracht over de ontvankelijkheid van het beroep, ongegrond is .

Ten gronde

20 Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan : het Europees Parlement heeft zijn zorgplicht en het beginsel van goed bestuur miskend; het heeft artikel 25 van het Statuut, betreffende de motiveringsplicht, geschonden; de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek zijn in strijd met artikel 2 van bijlage III bij het Statuut en met de zorgplicht .

Eerste middel : miskenning van de zorgplicht en van het beginsel van goed bestuur

21 Verzoeker betoogt in de eerste plaats, dat de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek betreffende de indiening van de bewijsstukken inzake diploma' s en beroepservaring uitlegging behoefden . In de tweede plaats zou hij door de diensten van het Parlement op een dwaalspoor zijn gebracht; in de derde plaats zou het Parlement kennis hebben gedragen van zijn dwaling; in de vierde plaats kon het de jury niet onbekend zijn, dat verzoeker aan de gestelde voorwaarden voldeed, gezien zijn werkzaamheden en aangezien het hoofd van het voorlichtingsbureau te Parijs, zijn hiërarchieke meerdere, lid van de jury was .

22 Verzoeker betoogt voorts, dat hij alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen had genomen door advies in te winnen bij het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer en door op de ontvangstbevestiging aan te geven, dat zijn diploma' s zich in zijn dossier bij de directie personeel van het Parlement bevonden . Hij concludeert hieruit, dat de administratie in het belang van verzoeker op grond van de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur, zoals door het Hof uitgelegd in de arresten van 23 oktober 1986 ( zaak 321/85, Schwiering, Jurispr . 1986, blz . 3177 ) en 4 februari 1987 ( zaak 417/85, Maurissen, Jurispr . 1987, blz . 551 ), gehouden was, verzoeker op zijn dwaling te wijzen, en dat de jury gebruik moest maken van artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut, aangezien de termijn nog niet verstreken was en gezien het beperkte aantal kandidaten . Het gelijkheidsbeginsel zou in casu niet gelden, daar solliciterende ambtenaren en externe kandidaten zich niet in dezelfde rechtssituatie bevinden .

23 Het Parlement betoogt in de eerste plaats, dat in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek en in de ontvangstbevestiging van het vergelijkend onderzoek tot drie keer toe duidelijk vermeld staat dat alle kandidaten, ook ambtenaren, met name de uitdrukkelijk genoemde ambtenaren van het Europees Parlement, de verlangde bewijsstukken moeten toevoegen, en dat deze voorwaarde geen uitlegging behoeft . Verzoekers standpunt over de toepasselijkheid van deze voorwaarde zou de geldigheid ervan niet beïnvloeden . Het zou dan ook niet aan de jury staan om wijziging te brengen in de duidelijke voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek; anders zou verzoeker een voorrecht worden verleend, in strijd met de beginselen van gelijke behandeling en van non-discriminatie . Dienaangaande zou de jury gebonden zijn aan artikel 5 van bijlage III bij het Statuut .

24 Het Parlement betoogt in de tweede plaats, dat de jury op grond van artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut andere documenten of nadere inlichtingen kan verlangen, uitsluitend wanneer hij betwijfelt of een dossier volledig is of wanneer hij meer duidelijkheid wenst over de inhoud van een of meer door de sollicitant overgelegde stukken . In casu evenwel vielen er geen aanvullende documenten te vragen, daar geen basisstukken waren overgelegd .

25 In de derde plaats, aldus het Parlement, heeft het vereiste van overlegging van de vereiste stukken in bijlage bij het sollicitatieformulier tot doel, alle sollicitanten, ambtenaar of niet, op gelijke voet te plaatsen, zodat het niet onredelijk kan worden geacht . Als sollicitanten voor hetzelfde externe algemeen vergelijkend onderzoek zouden bovendien solliciterende ambtenaren en externe kandidaten zich in dezelfde rechtspositie bevinden . De omstandigheid dat zij na hun aanwerving verschillend worden behandeld qua aanstelling en bezoldiging, zou niet wegnemen, dat bij de indiening van de sollicitaties het beginsel van gelijke behandeling geldt . In zoverre zou er een verschil bestaan tussen de regels inzake externe vergelijkende onderzoeken als het onderhavige en die betreffende interne vergelijkende onderzoeken .

26 In de vierde plaats voert het Parlement aan, dat zo mocht komen vast te staan, dat verzoeker advies heeft ingewonnen bij het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer, zulks verzoeker niet zou vrijstellen van de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, en dat de uitlegging van die aankondiging het Parlement niet wettig kan binden . Bovendien zou de vermelding die verzoeker op de ontvangstbevestiging heeft aangebracht, zich niet in het dossier van de jury bevinden . Hieruit zou volgen, dat deze omstandigheid niet kan afdoen aan de geldigheid van het eerste besluit van de jury, genomen in overeenstemming met de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarden, en voor de jury niet de verplichting meebracht, gebruik te maken van artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut .

27 Allereerst moet eraan worden herinnerd dat, gelijk het Hof heeft geoordeeld in zijn arresten van 28 mei 1980 ( gevoegde zaken 33/79 en 75/79, Kuhner, Jurispr . 1980, blz . 1677 ), 9 december 1982 ( zaak 191/81, Plug, Jurispr . 1982, blz . 4229 ) en 23 oktober 1986 ( zaak 321/85, Schwiering, reeds geciteerd ), de - weliswaar niet in het Ambtenarenstatuut vermelde - zorgplicht van de administratie ten opzichte van haar personeel, die ook geldt voor de jury van een vergelijkend onderzoek, een uitvloeisel is van het door het Statuut geschapen evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en de ambtenaren . Deze plicht, alsook het beginsel van goed bestuur, brengen met name mee, dat dit gezag bij zijn beslissing over de situatie van de ambtenaar alle elementen in aanmerking moet nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en daarbij niet enkel rekening behoort te houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar .

28 Mitsdien moet worden onderzocht of, gelijk verzoeker betoogt, de administratie van het Europees Parlement of de jury van het vergelijkend onderzoek in casu de aldus omschreven zorgplicht heeft miskend .

29 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek PE/44/A ondubbelzinnig op twee plaatsen, waarvan een keer in cursieve letters ten einde de aandacht erop te vestigen, van alle sollicitanten, ook van de ambtenaren van het Europees Parlement, verlangt dat zij bij hun sollicitatieformulier alle bewijsstukken betreffende hun diploma' s en beroepservaring voegen, op straffe van niet-toelating tot het vergelijkend onderzoek . Aan deze verplichting wordt nog een derde keer herinnerd in de ontvangstbevestiging van het sollicitatieformulier, die de sollicitant zelf moet invullen wanneer hij zijn sollicitatieformulier aan de dienst aanwerving zendt, en die hem vervolgens wordt teruggezonden .

30 Aan deze tot drie maal toe onderstreepte verplichting ontbrak bovendien iedere ondubbelzinnigheid, in tegenstelling tot hetgeen verzoeker met name ter terechtzitting heeft betoogd . Waar de aankondiging van het vergelijkend onderzoek onder bovengeciteerde rubriek III B 1 c alle sollicitanten, ook de ambtenaren van het Europees Parlement, verbiedt om voor de samenstelling van hun dossier te verwijzen naar bij eerdere sollicitaties ingediende documenten, slaat dit verbod in casu ondubbelzinnig op de diploma' s of andere stukken die verzoeker destijds bij zijn sollicitatieformulier had gevoegd, toen hij in 1968 ambtenaar in dienst van deze instelling werd . Het onderscheid dat verzoeker maakt tussen bij vroegere sollicitaties ingediende documenten en documenten die deel uitmaken van het persoonsdossier van de ambtenaar - dat overigens noodzakelijkerwijs ook eerstbedoelde documenten bevat - kan alleen maar worden verworpen . Sterker nog, de andere hiervoor geciteerde voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek tonen zonodig aan, dat de door verzoeker voorgestane uitlegging onaanvaardbaar is .

31 Hieraan moet worden toegevoegd dat het, in het kader van een vergelijkend onderzoek op de grondslag van bewijsstukken en een examen, geheel aan de sollicitant staat om te bepalen, welke diploma' s en bewijsstukken inzake beroepservaring hij bij zijn sollicitatieformulier zal voegen . Dit is niet de taak van de personeelsdienst, daar zulks het gevaar voor vergissingen zou meebrengen . Het is evenmin de taak van de personeelsdienst om de jury het volledige persoonsdossier van de betrokkene over te leggen . Dat dossier bevat immers ook andere stukken dan die welke volgens de aankondiging van het vergelijkend onderzoek moeten worden overgelegd, waardoor de jury zou worden belast met zware, met het beginsel van goed bestuur onverenigbare materiële werkzaamheden .

32 Ten slotte, en hoe dan ook, blijkt noch uit het dossier noch uit de discussie voor het Gerecht, dat de vermelding die verzoeker op de ontvangstbevestiging van zijn sollicitatieformulier heeft aangebracht en die overigens alleen betrekking had op zijn diploma' s en niet op de bewijsstukken inzake zijn beroepservaring, de administratie of de jury onder alle omstandigheden in kennis zou stellen van zijn vergissing . Die ontvangstbevestiging wordt immers aan de sollicitant teruggezonden en bevindt zich niet in het dossier .

33 Uit het voorgaande volgt, dat de diensten van het Europees Parlement geenszins tekort zijn geschoten in hun zorgplicht jegens verzoeker, noch in de eerbiediging van het beginsel van goed bestuur, nu een evenwichtige verdeling van wederzijdse rechten en verplichtingen tussen de instelling en verzoeker vereiste, dat deze laatste de zonder meer duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bepalingen van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek aandachtig en serieus zou lezen .

34 Aangaande de inachtneming van de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur door de jury van het vergelijkend onderzoek moet in de eerste plaats worden opgemerkt, dat het in beginsel aan de sollicitant voor een vergelijkend onderzoek staat om de jury alle inlichtingen en documenten te verschaffen aan de hand waarvan deze laatste kan nagaan, of de sollicitant aan de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voldoet . De jury kan immers niet gehouden worden geacht, zelf een onderzoek in te stellen om na te gaan of de sollicitanten aan alle voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voldoen . Het staat aan de sollicitanten om de jury alle inlichtingen te verschaffen die zij nuttig achten voor het onderzoek van hun sollicitatie, zeker wanneer hun daarom uitdrukkelijk en formeel is gevraagd ( zie onder meer het arrest van 12 juli 1989, zaak 225/87, Belardinelli, Jurispr . 1989, blz . 2353 ).

35 In de tweede plaats moet worden opgemerkt, dat verzoeker zich niet met een beroep op het bepaalde in artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut kan onttrekken aan een duidelijk, nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijk vereiste van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek . Luidens die bepaling "kunnen" van de sollicitanten in het kader van door de instellingen georganiseerde procedures voor vergelijkende onderzoeken "andere documenten of nadere inlichtingen ... worden verlangd ". Hieruit blijkt duidelijk, dat de onderhavige bepaling de jury de loutere mogelijkheid biedt om de sollicitanten om nadere inlichtingen te verzoeken, wanneer deze twijfelt over de betekenis van een bepaald document . Zij kan echter in geen geval aldus worden uitgelegd, dat de jury verplicht zou zijn, zich alle in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vereiste stukken door de solliciterende ambtenaren te doen overleggen . Bovendien was de jury in casu zonder meer gerechtigd, deze bepaling niet op verzoeker toe te passen . Het aantal sollicitanten bedroeg immers 385, hetgeen, anders dan verzoeker stelt, niet gering kan worden genoemd .

36 In de derde plaats moet worden beklemtoond, dat de onjuiste inlichtingen die verzoeker door het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer zouden zijn verstrekt, hoe betreurenswaardig deze in voorkomend geval ook mogen zijn, verzoeker niet ontsloegen van zijn verplichting, de betrokken voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, die in duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen waren gesteld, aandachtig te lezen . Die onjuiste uitlegging, gesteld al dat deze inderdaad was geformuleerd in de door verzoeker weergegeven bewoordingen en afkomstig was van de betrokken ambtenaar van het Europees Parlement, kan deze instelling niet binden, nu de aankondiging van het vergelijkend onderzoek geen enkele dubbelzinnigheid bevatte . Daar komt bovenal bij, dat de ambtenaar van het Europees Parlement van wie die uitlegging afkomstig zou zijn, in een brief van 8 juni 1989 heeft verklaard dat hij "hetgeen slechts gold voor een intern vergelijkend onderzoek, heeft uitgebreid tot de interne sollicitanten voor een extern vergelijkend onderzoek ". Voorts betoogt verzoeker zelf, in zijn brief van 13 juni 1989 aan de voorzitter van de jury, dat zijn collega' s, eveneens interne sollicitanten voor het betrokken vergelijkend onderzoek, van de bevoegde diensten van het Parlement de juiste informatie hebben gekregen .

37 In de vierde plaats kan verzoeker zich evenmin beroepen op verschillen in behandeling qua bezoldiging en aanstelling tussen solliciterende ambtenaren en externe kandidaten na hun indiensttreding, om een verschil in behandeling bij de selectie van de sollicitanten in het kader van een zelfde algemeen vergelijkend onderzoek te rechtvaardigen . Een dergelijke discriminatie bij de selectie van solliciterende ambtenaren en van externe sollicitanten zou immers in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling van alle sollicitanten in het kader van een zelfde vergelijkend onderzoek .

38 Uit het voorgaande volgt, dat noch de administratie van het Europees Parlement noch de jury van het vergelijkend onderzoek jegens verzoeker tekort zijn geschoten in hun zorgplicht en de eerbiediging van het beginsel van goed bestuur, en dat de jury in zijn besluit van 17 mei 1989, bevestigd in dat van 3 juli 1989, terecht heeft geweigerd om verzoeker tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, op grond dat hij bij zijn sollicitatieformulier geen enkel bewijsstuk had gevoegd .

39 Onder die omstandigheden kunnen verzoekers overige argumenten, te weten dat hij in Parijs tewerk was gesteld en derhalve ver verwijderd was van de diensten van het Europees Parlement, dat zijn hiërarchieke meerdere lid was van de jury van het vergelijkend onderzoek en dat de administratie moest weten, dat hij aan de gestelde voorwaarden voldeed, niet slagen en geen rechtvaardiging vormen voor het feit, dat hij de duidelijke bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek PE/44/A heeft miskend .

40 Het eerste middel moet derhalve worden verworpen .

Tweede middel : schending van artikel 25 Ambtenarenstatuut, betreffende de motiveringsplicht

41 Volgens verzoeker is het besluit van de jury van 3 juli 1989, genomen op zijn verzoek van 13 juni 1989, onvoldoende met redenen omkleed en derhalve in strijd met artikel 25 Ambtenarenstatuut, doordat noch verzoeker noch het Hof zich een oordeel kan vormen van de redenen om hem niet toe te laten tot het vergelijkend onderzoek en om hem niet toe te staan, de verlangde stukken over te leggen . Hij beroept zich daartoe op voornoemd arrest van 12 juli 1989 ( zaak 225/87, Belardinelli ), volgens hetwelk de jury van een vergelijkend onderzoek zich in een eerste stadium ertoe mag beperken, de sollicitanten de criteria en het resultaat van de selectie mee te delen, om eerst later een individuele toelichting te geven aan de kandidaten die daarom uitdrukkelijk verzoeken . Bovendien zou verzoeker uit geen van de twee brieven houdende mededeling van zijn niet-toelating hebben kunnen afleiden, wat hem precies werd verweten; eerst in het verweerschrift van het Parlement zou hij kennis hebben kunnen nemen van de motivering van die twee besluiten .

42 Volgens het Parlement had verzoekers brief aan de voorzitter van de jury niet tot doel, een nadere toelichting te verkrijgen bij het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie, maar alleen, de jury ertoe aan te zetten, dat besluit opnieuw in overweging te nemen . De jury, van oordeel dat de door verzoeker verstrekte inlichtingen voor haar geen grond waren om haar besluit te wijzigen, zou enkel een bevestiging hebben gegeven van haar brief van 24 mei 1989, die voldoende met redenen was omkleed in de zin van artikel 25 Ambtenarenstatuut . Het zou hier derhalve gaan om een zuiver bevestigende handeling, die niet bezwarend is en niet met redenen behoeft te worden omkleed . Bovendien zou uit de hiervoor onderzochte brieven van verzoeker van 13 en 30 juni 1989 zeer duidelijk blijken, dat deze geheel op de hoogte was van de omstandigheid, dat de jury had besloten om hem niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, daar bij zijn sollicitatieformulier geen bewijsstukken waren gevoegd . Die redengeving zou zeer duidelijk blijken uit de brief die verzoeker na het jurybesluit van 17 mei 1989 op 24 juni 1989 werd gezonden .

43 Dienaangaande moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie ( arrest van 1 juni 1983, gevoegde zaken 36/81, 37/81 en 218/81, Seton, Jurispr . 1983, blz . 1789 ), de motivering van handelingen die bezwarend kunnen zijn, de betrokken ambtenaar in staat moet stellen, kennis te nemen van de redenen van een jegens hem genomen besluit, opdat hij in voorkomend geval zijn rechten en belangen in rechte kan verdedigen . Daar komt bij dat, gelijk het Hof heeft geoordeeld in voornoemd arrest Belardinelli, wanneer verzoeken van afgewezen sollicitanten niet ertoe strekken, nadere individuele toelichtingen te verkrijgen, maar de jury ertoe aan te zetten, haar besluit om betrokkenen niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, opnieuw in overweging te nemen, die verzoeken de jury niet verplichten, haar eerdere besluiten nader te motiveren .

44 In casu toont het dossier duidelijk aan, dat verzoeker uit de brief van de voorzitter van de jury van 24 mei 1989 kon afleiden, om welke redenen hij niet was toegelaten tot het vergelijkend onderzoek . Verzoekers brieven van 13 en 30 juni 1989 bevestigen trouwens, dat hij op de hoogte was van de redenen van zijn afwijzing; zo geeft hij onder meer toe, bij vergissing niet de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek verlangde bewijsstukken bij zijn sollicitatieformulier te hebben gevoegd . Bovendien vormen die twee brieven wel degelijk verzoeken aan de jury, haar besluit om verzoekers sollicitatie af te wijzen opnieuw in overweging te nemen, en geen verzoeken om nadere individuele toelichtingen . Bijgevolg was de jury niet verplicht, haar besluit van 3 juli 1989 nader met redenen te omkleden, en kon zij volstaan met de verklaring, dat zij haar eerdere besluit bevestigde .

45 Hieruit volgt, dat het tweede middel moet worden afgewezen .

Derde middel : de aankondiging van het vergelijkend onderzoek is in strijd met artikel 2 van bijlage III bij het Statuut en met de zorgplicht

46 Volgens verzoeker ontneemt de aankondiging van het vergelijkend onderzoek de jury de mogelijkheid, de sollicitanten te verzoeken om nadere inlichtingen en documenten, zulks in strijd met artikel 2 van bijlage III bij het Statuut en met de zorgplicht .

47 Volgens het Parlement strekt artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut ertoe, dat de jury in geval van twijfel nadere inlichtingen van de sollicitanten kan verlangen . Deze bepaling zou in geen geval kunnen worden toegepast, wanneer de sollicitant geen enkel bewijsstuk heeft toegezonden . Het voegt hieraan toe, dat de bevoegdheid om van de kandidaten de overlegging van diploma' s en andere bewijsstukken te verlangen, voortvloeit uit artikel 1 van bijlage III bij het Statuut, op grond waarvan het tot aanstelling bevoegde gezag kan overgaan tot vaststelling van dergelijke bijzondere voorwaarden, waarvan de jury de inachtneming moet verzekeren .

48 Om te beginnen moet er ambtshalve op worden gewezen dat, gelijk het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest van 8 maart 1988 ( gevoegde zaken 64/86, 71/86 tot en met 73/86 en 78/86, Sergio, Jurispr . 1988, blz . 1399 ), een ambtenaar zich tot staving van een beroep tegen een besluit om hem niet tot een vergelijkend onderzoek toe te laten, niet kan beroepen op middelen ontleend aan de gestelde onregelmatigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, wanneer hij niet tijdig is opgekomen tegen de bepalingen van de aankondiging, waardoor hij zich bezwaard acht .

49 In casu derhalve kan verzoeker de wettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, die hij niet binnen de in het Statuut gestelde termijn heeft aangevochten, thans niet meer bestrijden .

50 Anders dan verzoeker betoogt, heeft bovendien en hoe dan ook geen bepaling van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek tot doel of ten gevolge, de jury te verbieden om gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut .

51 Het derde middel is derhalve ongegrond . Bijgevolg moet het onderhavige beroep worden verworpen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

52 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 11, derde alinea, van voornoemd besluit van de Raad van 24 oktober 1988 van overeenkomstige toepassing is op het Gerecht, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen . Volgens artikel 70 van dit Reglement evenwel blijven de kosten door de instelling ter zake van beroepen van personeelsleden der Gemeenschappen gemaakt, te haren laste .

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vijfde Kamer ),

rechtdoende :

1 ) Verwerpt het beroep .

2 ) Verstaat dat elk der partijen haar eigen kosten zal dragen .