Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

++++

1. Mededinging - Administratieve procedure - Beschikking van Commissie, waarbij inbreuk wordt vastgesteld - Bewijselementen die in aanmerking kunnen worden genomen

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

2. Mededinging - Administratieve procedure - Hoorzittingen - Voorlopig karakter van aan Adviescomité en Commissie overgelegd proces-verbaal - Procedurefout - Afwezigheid

(Verordening nr. 99/63 van de Commissie)

3. Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomsten tussen ondernemingen - Begrip - Wilsovereenstemming met betrekking tot aan te nemen marktgedrag

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

4. Mededinging - Mededingingsregelingen - Verbod - Mededingingsregelingen die na formele beëindiging effect blijven sorteren - Toepassing van artikel 85 EEG-Verdrag

(EEG-Verdrag, art. 85)

5. Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Begrip - Cooerdinatie en samenwerking in strijd met verplichting van elke onderneming om marktgedrag zelfstandig te bepalen - Bijeenkomsten waarop concurrenten informatie uitwisselen die bepalend is voor commerciële strategie van deelnemers

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

6. Mededinging - Mededingingsregelingen - Complexe inbreuk waarvan sommige bestanddelen als overeenkomst en andere als onderling afgestemde feitelijke gedraging zijn te beschouwen - Eén enkele kwalificatie als "een overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedragingen" - Toelaatbaarheid - Gevolgen voor aan te dragen bewijselementen

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

7. Mededinging - Administratieve procedure - Eén enkele beschikking waarbij uitspraak wordt gedaan over een reeks van ongeoorloofde praktijken die de geadresseerde ondernemingen niet gelijkelijk zijn aan te rekenen - Toelaatbaarheid - Voorwaarde - Mogelijkheid voor elke onderneming om de tegen haar in aanmerking te nemen grieven te identificeren

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

8. Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte - Beschikking tot toepassing van mededingingsregels

(EEG-Verdrag, art. 190)

9. Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Criteria - Zwaarte van inbreuken - Beoordelingselementen - Verhoging van algemene niveau van geldboeten - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

10. Handelingen van de instellingen - Vermoeden van geldigheid - Betwisting - Voorwaarden

Samenvatting

1. Een krachtens artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag tot een onderneming gerichte beschikking kan tegen die onderneming enkel als bewijsmiddelen gebruiken die documenten waarvan al in de fase van de mededeling van de punten van bezwaar - doordat de documenten in die mededeling of in de daarbij gevoegde bijlagen werden genoemd - duidelijk was, dat de Commissie ze in stelling wilde brengen, en over de bewijskracht waarvan de onderneming zich dus tijdig heeft kunnen uitlaten.

2. Het voorlopig karakter van het aan het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities en de Commissie overgelegd proces-verbaal van de hoorzitting levert slechts dan een in de administratieve procedure begane fout op die de beschikking waartoe zij leidt onwettig kan maken, wanneer bedoelde tekst op zodanige wijze is geredigeerd dat bij de adressaten ervan dwaling op een punt van wezenlijk belang kan ontstaan.

3. Het bestaan van een overeenkomst in de zin van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag kan reeds worden aangenomen indien de betrokken ondernemingen hun gezamenlijke wil tot uitdrukking hebben gebracht om zich op een bepaalde wijze op de markt te gedragen. Hiervan is sprake wanneer verscheidene ondernemingen wilsovereenstemming hebben bereikt met betrekking tot richtprijzen en kwantitatieve verkoopdoelen.

4. Artikel 85 EEG-Verdrag is van toepassing op overeenkomsten die niet meer van kracht zijn, doch na hun formele beëindiging effect blijven sorteren.

5. De voor de definitie van het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging gebezigde criteria van cooerdinatie en samenwerking moeten worden verstaan in het licht van de in de mededingingsvoorschriften van het EEG-Verdrag besloten voorstelling, dat elke ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren. Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit, dat de ondernemer gerechtigd is zijn beleid intelligent aan het vastgestelde of te verwachten marktgedrag van zijn concurrenten aan te passen, doch zij staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei tussen zulke ondernemers al dan niet rechtstreeks opgenomen contact strekkend hetzij tot beïnvloeding van het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent, hetzij tot beduiding aan zulk een concurrent van het aangenomen of voorgenomen marktgedrag.

Ondernemingen die deelnemen aan bijeenkomsten die ertoe strekken richtprijzen en kwantitatieve verkoopdoelen vast te stellen en tijdens welke concurrenten informatie uitwisselen over de prijzen die zij voornemens zijn toe te passen, hun rentabiliteitsdrempel, de door hen noodzakelijk geachte beperkingen van de verkopen of hun verkoopcijfers, maken zich schuldig aan onderlinge afstemming, want het kan nagenoeg niet anders, dat zij bij de bepaling van hun marktgedrag rekening houden met de hun op die bijeenkomsten verstrekte informatie.

6. Artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag voorziet niet in een specifieke kwalificatie voor een complexe inbreuk die, doordat zij een voortgezette gedraging vormt die wordt gekenmerkt door één enkel doel en waarvan sommige bestanddelen als overeenkomst en andere als onderling afgestemde feitelijke gedraging moeten worden gekwalificeerd, niettemin als één inbreuk moet worden beschouwd. Derhalve kan een dergelijke inbreuk als "een overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedragingen" worden gekwalificeerd, zonder dat behoeft te worden bewezen dat elk van de feitelijke bestanddelen zowel de karakteristieken van een overeenkomst als van een onderling afgestemde feitelijke gedraging vertoont.

7. Niets verbiedt de Commissie, zich bij één enkele beschikking uit te spreken over een reeks van inbreuken op artikel 85 EEG-Verdrag, waaraan de verschillende geadresseerde ondernemingen niet op dezelfde wijze hebben deelgenomen, zolang slechts ieder der adressaten in de beschikking nauwkeurig kan lezen welke grieven er tegen hemzelf bestaan.

8. De Commissie is krachtens artikel 190 EEG-Verdrag weliswaar gehouden, haar beschikkingen met redenen te omkleden met vermelding van de feitelijke en juridische gegevens waarvan de wettigheid van de maatregel afhangt en van de overwegingen die haar tot het nemen van haar beschikking hebben geleid, doch het is in het geval van een beschikking tot toepassing van de mededingingsregels niet vereist, dat zij ingaat op alle feitelijke en rechtspunten die door elke betrokkene tijdens de administratieve procedure zijn opgeworpen.

9. Bij de beoordeling van de ernst van een inbreuk met het oog op de vaststelling van de hoogte van de boete moet de Commissie niet enkel de bijzondere omstandigheden van het geval, maar ook de context waarbinnen de inbreuk is gepleegd, in aanmerking nemen, en zij moet ervoor zorgen dat haar optreden een preventieve werking heeft, inzonderheid met betrekking tot die inbreuken die bijzonder schadelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap.

Het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboetes van een bepaald niveau heeft opgelegd, behoeft haar niet te verhinderen dit niveau binnen de in verordening nr. 17 gestelde grenzen te verhogen, indien zulks noodzakelijk is ter uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid. Met name mag zij het niveau van de geldboetes verhogen om de preventieve werking ervan te versterken, wanneer bepaalde soorten inbreuken, ofschoon de onwettigheid ervan reeds bij het begin van het communautaire mededingingsbeleid is vastgesteld, nog steeds betrekkelijk veel voorkomen wegens de winst die sommige van de betrokken ondernemingen daarmee kunnen behalen.

10. Waar een betekende en bekendgemaakte handeling moet worden vermoed geldig te zijn, staat het aan degene die zich op de formele ongeldigheid of de non-existentie van een handeling beroept, de rechter redenen aan te geven waarom de schijn van geldigheid moet worden doorbroken.