61989J0358

ARREST VAN HET HOF VAN 16 MEI 1991. - EXTRAMET INDUSTRIE SA TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - DUMPING - IMPORTEURS - BEROEP TOT NIETIGVERKLARING - ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK C-358/89.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-02501


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening houdende instelling van anti-dumpingrecht - Importeur-gebruiker van betrokken produkt

(EEG-Verdrag, art. 173, tweede alinea)

Samenvatting


Ofschoon de verordeningen tot instelling van anti-dumpingrechten, gelet op de criteria van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, naar aard en strekking in feite normatieve maatregelen zijn, aangezien zij voor alle betrokken ondernemers gelden, is het niet uitgesloten dat hun bepalingen bepaalde ondernemers individueel kunnen raken.

Hieruit volgt dat handelingen waarbij anti-dumpingrechten worden ingesteld, zonder hun karakter van een verordening te verliezen, in bepaalde omstandigheden sommige ondernemers individueel kunnen raken, die dan ook bevoegd zijn een beroep tot nietigverklaring van deze handelingen in te stellen.

Dit is in het algemeen het geval bij produktie- en exportondernemingen die kunnen aantonen dat hun identiteit uit de handelingen van de Commissie of de Raad blijkt dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen, alsmede bij importeurs wier wederverkoopprijzen van de betrokken goederen de grondslag voor de berekening van de exportprijzen vormen.

Als individueel geraakt moet eveneens worden beschouwd de ondernemer die, als belangrijkste importeur en tevens eindverbruiker van het produkt waarvoor de anti-dumpingmaatregel is ingesteld, bovendien aantoont, dat zijn economische activiteiten grotendeels van deze import afhankelijk zijn en door de bestreden verordening ernstig worden getroffen, gelet op het beperkt aantal producenten van het betrokken produkt en op het feit dat hij moeilijkheden ondervindt om zich te bevoorraden bij de enige producent in de Gemeenschap die zijn belangrijkste concurrent voor het verwerkte produkt is.

Deze reeks feiten vormt namelijk een bijzondere situatie, die hem voor de betrokken maatregel ten opzichte van ieder andere ondernemer karakteriseert.

Partijen


In zaak C-358/89,

Extramet Industrie SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Annemasse (Frankrijk), vertegenwoordigd door C. Momège, advocaat te Parijs, en A. May, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van laatstgenoemde,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Y. Crétien en E. Stein, juridisch adviseurs, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J. Kaeser, directeur van de juridische dienst van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100, Kirchberg,

verweerder,

ondersteund door

1) Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. L. White, lid van de juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door R. Wagner, Duits rechter gedetacheerd bij de Commissie uit hoofde van de overeenkomst betreffende de uitwisseling van nationale ambtenaren, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

2) Péchiney Électrométallurgie SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs,

3) Chambre syndicale de l' électrométallurgie et de l' électrochimie, gevestigd te Parijs,

beide vertegenwoordigd door X. de Roux, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Loesch, Rue Zithe 8,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 2808/89 van de Raad van 18 september 1989 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van calciummetaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Sovjet-Unie en definitieve inning van het voorlopige anti-dumpingrecht dat op die invoer werd ingesteld (PB 1989, L 271, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, T. F. O' Higgins, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Díez de Velasco, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 19 februari 1991, waarbij Péchiney Électrométallurgie SA en de chambre syndicale de l' électrométallurgie et de l' électrochimie, interveniënten, werden vertegenwoordigd door J. Gunther, advocaat te Parijs,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 maart 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 november 1989, heeft Extramet Industrie SA (hierna: Extramet), vennootschap naar Frans recht, krachtens artikel 173, tweede alinea EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 2808/89 van de Raad van 18 september 1989 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van calciummetaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Sovjet-Unie en definitieve inning van het voorlopige anti-dumpingrecht dat op die invoer werd gesteld (PB 1989, L 271, blz. 1).

2 Extramet is de belangrijkste importeur van calciummetaal, dat voornamelijk afkomstig is uit de Volksrepubliek China en de Sovjet-Unie. De invoer van calciummetaal vormt de belangrijkste bevoorradingsbron van Extramet die dit produkt, volgens een door haar ontwikkelde en geoctrooieerde herdistillatiemethode, verwerkt tot zuivere calciumkorrels, die hoofdzakelijk in de metaalverwerkende industrie worden gebruikt.

3 Naar aanleiding van een klacht, die de chambre syndicale de l' électrométallurgie et de l' électrochimie (hierna: chambre syndicale) heeft ingediend namens Péchiney Électrométallurgie SA (hierna: Péchiney), exclusief producent van calciummetaal in de Gemeenschap en verwerker van zuiver calciummetaal volgens een eigen distillatiemethode, heeft de Commissie verordening (EEG) nr. 707/89 van 17 maart 1989 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van calciummetaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en uit de Sovjet-Unie (PB 1989, L 78, blz. 10) vastgesteld.

4 Na verlenging van het voorlopige anti-dumpingrecht, heeft de Raad bij de bestreden verordening per 21 september 1989 een definitief anti-dumpingrecht ingesteld van 21,8 % en 22 % op de invoer van calciummetaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Sovjet-Unie.

5 Volgens de overwegingen van verordening nr. 2808/89 hebben de producent in de Gemeenschap, te weten Péchiney en een onafhankelijk importeur (die het produkt eveneens verwerkt) Extramet, na de instelling van het voorlopige anti-dumpingrecht desgevraagd gelegenheid gekregen om door de Commissie te worden gehoord en hebben zij bij haar hun schriftelijke opmerkingen ingediend.

6 Uit de overwegingen van verordening nr. 2808/89 blijkt verder, dat volgens de importeur, de producent in de Gemeenschap de schade zelf heeft veroorzaakt doordat hij onder meer heeft geweigerd calciummetaal te leveren aan de importeur, hetgeen ertoe heeft geleid dat laatstgenoemde bij de Franse autoriteiten een klacht heeft ingediend wegens misbruik van machtspositie.

7 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 11 december 1989, heeft Extramet een verzoek in kort geding ingediend tot opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening nr. 2808/89. Dit verzoek in kort geding is afgewezen bij beschikking van de president van het Hof van 14 februari 1990.

8 Bij beschikkingen van 17 januari en 22 mei 1990 heeft het Hof de Commissie, Péchiney en de chambre syndicale toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.

9 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 15 februari 1990, heeft de Raad krachtens artikel 91, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid tegen het beroep van Extramet opgeworpen. Overeenkomstig artikel 91, paragraaf 3, van het Reglement voor de procesvoering, heeft het Hof beslist dat de verdere behandeling van deze exceptie mondeling geschiedt.

10 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

11 Tot staving van de exceptie van niet-ontvankelijkheid betoogt de Raad, daarin ondersteund door interveniënten, dat volgens vaste rechtspraak Extramets verzoek tot nietigverklaring van de bestreden verordening niet-ontvankelijk is, omdat zij een onafhankelijk importeur is wiens verkoopprijs niet in aanmerking is genomen voor de vaststelling van de exportprijs en dat zij bijgevolg niet individueel wordt geraakt.

12 Extramet stelt daarentegen, dat zij door de bestreden verordening individueel wordt geraakt, voor zover zij de belangrijkste importeur is, zij betrokken is geweest bij de anti-dumpingprocedure en haar identiteit zonder problemen uit de bestreden regeling kan worden opgemaakt.

13 Voor een uitspraak over de gegrondheid van de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid zij in herinnering gebracht dat, ofschoon de verordeningen tot instelling van anti-dumpingrechten, gelet op de criteria van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, naar aard en strekking in feite normatieve maatregelen zijn, aangezien zij voor alle betrokken ondernemers gelden, het niet is uitgesloten dat hun bepalingen bepaalde ondernemers individueel kunnen raken (zie arresten van 21 februari 1984, gevoegde zaken 239/82 en 275/82, Allied Corporation I, Jurispr. 1984, blz. 1005, r.o. 11, en 23 mei 1985, zaak 53/83, Allied Corporation II, Jurispr. 1985, blz. 1621, r.o. 4).

14 Hieruit volgt dat handelingen waarbij anti-dumpingrechten worden ingesteld, zonder hun karakter van een verordening te verliezen, in bepaalde omstandigheden sommige ondernemers individueel kunnen raken, die dan ook bevoegd zijn een beroep tot nietigverklaring van deze handelingen in te stellen.

15 Het Hof heeft erkend dat dit in het algemeen het geval is bij produktie- en exportondernemingen die kunnen aantonen dat hun identiteit uit de handelingen van de Commissie of de Raad blijkt dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen (zie arresten van 21 februari 1984 en 23 mei 1985, Allied Corporation I en II, reeds aangehaald; arresten van 14 maart 1990, gevoegde zaken C-133/87 en C-150/87, Nashua, Jurispr. 1990, blz. I-719; zaak C-156/87, Gestetner, Jurispr. 1990, blz. I-781), alsmede bij importeurs wier wederverkoopprijzen van de betrokken goederen de grondslag voor de berekening van de exportprijzen vormen (zie laatstelijk de arresten van 11 juli 1990, zaak C-304/86, Enital, Jurispr. 1990, blz. I-2939; zaak C-305/86, Neotype Techmashexport, Jurispr. 1990, blz. I-2945, en zaak C-157/87, Electroimpex, Jurispr. 1990, blz. I-3021).

16 Deze erkenning dat bepaalde groepen ondernemers het recht hebben, beroep in te stellen tot nietigverklaring van een anti-dumpingverordening, belet echter niet dat andere ondernemers eveneens individueel kunnen worden geraakt door een dergelijke verordening, omdat zij zekere bijzondere hoedanigheden hebben welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseren (zie arrest van 15 juli 1963, zaak 25/62, Plaumann, Jurispr. 1963, blz. 199).

17 Verzoekster heeft een reeks feiten aangetoond die een dergelijke bijzondere situatie vormen die haar voor de betrokken maatregel ten opzichte van ieder ander ondernemer karakteriseert. Zij is namelijk de belangrijkste importeur van het produkt waarvoor de anti-dumpingmaatregel is ingesteld en tevens is zij eindverbruikster van dit produkt. Haar economische activiteiten zijn bovendien grotendeels van deze import afhankelijk en worden door de bestreden verordening ernstig getroffen, gelet op het beperkt aantal producenten van het betrokken produkt en op het feit dat zij moeilijkheden ondervindt om zich te bevoorraden bij de enige producent in de Gemeenschap die bovendien haar belangrijkste concurrent voor het verwerkte produkt is.

18 Hieruit volgt dat de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

19 De beslissing omtrent de kosten dient te worden aangehouden.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verwerpt de exceptie van niet-ontvankelijkheid.

2) Verstaat dat de procedure zal worden voortgezet ten gronde.

3) Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.