Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

++++

1. Mededinging - Ondernemingen waaraan Lid-Staten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen - Televisiemonopolie - Verenigbaarheid met gemeenschapsrecht - Voorwaarden

(EEG-Verdrag, art. 90)

2. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Toekenning van televisiemonopolie, gepaard met exclusieve rechten op bepaalde uitrusting en produkten - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

(EEG-Verdrag, art. 30 e.v.)

3. Vrij verrichten van diensten - Televisiemonopolie - Discriminatie op grond van herkomst van programma' s - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Voorwaarden

(EEG-Verdrag, art. 56, 59 en 66)

4. Mededinging - Ondernemingen waaraan Lid-Staten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen - Televisiemonopolie - Misbruik van machtspositie - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Voorwaarden

(EEG-Verdrag, art. 86 en 90)

5. EEG-Verdrag - Artikel 2 - Geen relevantie voor beoordeling van toelaatbaarheid van televisiemonopolie

(EEG-Verdrag, art. 2)

6. Vrij verrichten van diensten - Beperkingen gerechtvaardigd uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid - Toelaatbaarheid afhankelijk van eerbiediging van fundamentele rechten

(EEG-Verdrag, art. 56 en 66)

Samenvatting

1. Het gemeenschapsrecht verzet zich niet ertegen, dat om niet-economische redenen van openbaar belang een televisiemonopolie wordt toegekend. De inrichting en uitoefening van een dergelijk monopolie mogen echter niet in strijd komen met de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen en van diensten en met de mededingingsregels.

2. De bepalingen van het EEG-Verdrag inzake het vrije verkeer van goederen verzetten zich niet ertegen, dat aan één onderneming exclusieve rechten op het gebied van de uitzending van televisieberichten worden verleend alsmede, in verband daarmee, het alleenrecht op de invoer, verhuur of distributie van de voor uitzending benodigde uitrusting en produkten, mits dit niet leidt tot discriminatie tussen nationale en ingevoerde produkten ten nadele van de laatste.

3. Artikel 59 EEG-Verdrag verzet zich tegen een nationale regeling die voor de exclusieve rechten tot uitzending van eigen programma' s en tot doorgifte van programma' s uit andere Lid-Staten een monopolie instelt, wanneer een dergelijk monopolie discriminerende gevolgen heeft ten nadele van programma' s uit andere Lid-Staten, tenzij die regeling haar rechtvaardiging vindt in een van de gronden van artikel 56, waarnaar artikel 66 EEG-Verdrag verwijst. De bedoeling om storingen wegens het beperkte aantal beschikbare kanalen tegen te gaan kan niet een dergelijke rechtvaardiging opleveren nu de betrokken onderneming slechts enkele van de beschikbare kanalen gebruikt.

4. Artikel 90, lid 1, EEG-Verdrag verzet zich tegen de verlening van een exclusief recht op uitzending en van een exclusief recht op doorgifte van televisieprogramma' s aan één onderneming, wanneer deze rechten een situatie kunnen doen ontstaan waarin deze onderneming tot overtreding kan komen van artikel 86 door middel van een discriminerend programmabeleid dat haar eigen programma' s begunstigt, tenzij de toepassing van artikel 86 de vervulling van de haar opgedragen bijzondere taak onmogelijk maakt.

5. Artikel 2 EEG-Verdrag, dat de taak van de Europese Economische Gemeenschap omschrijft, verschaft geen criteria voor de toetsing van de verenigbaarheid van een nationaal televisiemonopolie met het gemeenschapsrecht.

6. Wanneer een Lid-Staat zich op het bepaalde in artikel 56 juncto artikel 66 EEG-Verdrag beroept om een regeling die de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting kan belemmeren, te rechtvaardigen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, moet deze door het gemeenschapsrecht geboden rechtvaardigingsgrond worden uitgelegd in het licht van de algemene rechtsbeginselen en met name de fundamentele rechten. Aldus kan de betrokken nationale regeling slechts in aanmerking komen voor de in deze artikelen genoemde uitzonderingen, wanneer zij in overeenstemming is met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Bij een regeling op het gebied van televisie, betekent zulks dat deze moet worden getoetst aan de in artikel 10 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens neergelegde vrijheid van meningsuiting, zijnde een algemeen rechtsbeginsel waarvan het Hof de eerbiediging verzekert.