61989J0238

ARREST VAN HET HOF VAN 13 DECEMBER 1990. - PALL CORP. TEGEN P. J. DAHLHAUSEN & CO. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: LANDGERICHT MUENCHEN I - DUITSLAND. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - MERKENRECHT - MISLEIDENDE RECLAME. - ZAAK C-238/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-04827


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Regeling van Lid-Staat op grond waarvan tegen verhandeling van met teken ( R ) vooziene produkten kan worden opgekomen, wanneer nationale inschrijving van erop aangebracht merk ontbreekt - Toepassing op uit andere Lid-Staat ingevoerde produkten - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Bescherming van consumenten - Eerlijkheid van handelstransacties - Ontbreken

( EEG-Verdrag, artikel 30 )

Samenvatting


Artikel 30 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat op uit een andere Lid-Staat ingevoerde produkten een nationale bepaling inzake oneerlijke mededinging wordt toegepast, op grond waarvan een handelaar in een Lid-Staat kan bewerkstelligen dat het in de handel brengen van een produkt, voorzien van een omcirkelde letter R naast het merk, wordt verboden wanneer dit merk niet in die Lid-Staat, maar in een andere Lid-Staat is ingeschreven .

Ter rechtvaardiging van een dergelijk verbod kan immers noch een beroep worden gedaan op dwingende eisen verband houdend met de bescherming van de consumenten, omdat, gesteld al dat zij zouden worden misleid, zij uitsluitend kunnen worden misleid ten aanzien van het ondergeschikte punt van de plaats van inschrijving van het merk en niet ten aanzien van het wezenlijke punt van de kwaliteit van het produkt, noch op dwingende eisen verband houdend met de eerlijkheid van de handelstransacties, enerzijds omdat de voorzichtige vakman die wil weten of een merk door inschrijving wettelijk is beschermd, zich hierover nauwkeurig op de hoogte kan stellen, en anderzijds omdat degene die een dergelijke inschrijving verricht, vooral deze bescherming zoekt, terwijl de mogelijkheid een teken aan te brengen dat het bestaan ervan aangeeft, alleen maar een bijkomend karakter heeft .

Partijen


In zaak C-238/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Landgericht Muenchen I, in het aldaar aanhangig geding tussen

Pall Corp .

en

P . J . Dahlhausen & Co .,

om een prejudiciële beslising over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : G . F . Mancini, kamerpresident, waarnemend voor de president, T . F . O' Higgins, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Díez de Velasco, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris, F . A . Schockweiler, F . Grévisse, M . Zuleeg en P . J . G . Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- Pall Corp ., vertegenwoordigd door J . Pagenberg, advocaat te Muenchen,

- P . J . Dahlhausen & Co ., vertegenwoordigd door L . Donle, advocaat te Muenchen,

- de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E . Roeder, Regierungsdirektor bij het Ministerie van Economische Zaken, en H . Teske, Ministerialrat bij het Ministerie van Justitie, als gemachtigden,

- de regering van de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door O . Fiumara, avvocato dello Stato, als gemachtigde,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door S . J . Hay, Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Sack, bijgestaan door R . Kubicki, ambtenaar van het Ministerie van Justitie van de Bondsrepubliek Duitsland, gedetacheerd bij de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de opmerkingen van P . J . Dahlhausen & Co ., de Duitse regering, vertegenwoordigd door M . von Muehlendahl, de Italiaanse regering en de Commissie ter terechtzitting van 3 juli 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 oktober 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 29 juni 1989, binnengekomen bij het Hof op 31 juli daaraanvolgend, heeft het Landgericht Muenchen I krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag .

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Pall Corp . ( hierna : Pall ), verzoekster in het hoofdgeding, en de vennootschap P . J . Dahlhausen & Co . ( hierna : Dahlhausen ). Laatstgenoemde verhandelt in de Bondsrepubliek bloedfilters die zij uit Italië invoert . De Italiaanse fabrikant brengt op de filters en op de verpakkingen ervan de benaming "Miropore" aan, samen met een omcirkelde letter ( R ).

3 Pall vordert onder meer dat Dahlhausen wordt gelast, het gebruik in de Bondsrepubliek Duitsland van de letter ( R ) na het merk "Miropore" te beëindigen, op grond dat dit merk in de Bondsrepubliek Duitsland niet is ingeschreven . Volgens Pall is het gebruik van de letter ( R ) onder deze omstandigheden als misleidende reclame ingevolge § 3 van het Duitse Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb ( UWB ) verboden . Deze bepaling verbiedt misleidende mededelingen over de herkomst of de bron waarbij goederen worden betrokken .

4 Het Landgericht Muenchen I, waarvoor het geding dient, meent dat het door Pall gevorderde verhandelingsverbod naar Duits recht moet worden gegeven, maar vraagt zich af of een dergelijk verbod een maatregel van gelijke werking is in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag .

5 De nationale rechterlijke instantie heeft daarom de behandeling van de zaak geschorst, totdat het Hof zich heeft uitgesproken over de volgende prejudiciële vragen :

"1 ) Staat het door de rechtspraak van de gerechten van de Bondsrepubliek Duitsland op § 3 van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb gebaseerde verbod om in de Bondsrepubliek Duitsland waren met een aan de benaming van de waar toegevoegde ( R ) in de handel te brengen wanneer het merk in de Bondsrepubliek Duitsland geen bescherming geniet, in zijn werking gelijk met een krachtens artikel 30 EEG-Verdrag ongeoorloofde kwantitatieve invoerbeperking, wanneer het verbod ook wordt toegepast in gevallen waarin het merk in een ander EEG-land wel bescherming geniet?

2 ) Kan § 3 van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval worden gebruikt ter bescherming van de in artikel 36 EEG-Verdrag genoemde rechtsgoederen?

6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten in het hoofdgeding, het procesverloop alsmede de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

7 Allereerst zij opgemerkt, dat het Hof in het kader van artikel 177 EEG-Verdrag weliswaar niet heeft te oordelen over de verenigbaarheid van een nationale wettelijke bepaling met het Verdrag, maar het wel bevoegd is, de verwijzende rechterlijke instantie alle gegevens voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht aan de hand te doen die haar in staat stellen, deze verenigbaarheid voor de beslechting van het bij haar aanhangig geding te beoordelen .

8 Derhalve moeten de prejudiciële vragen aldus worden verstaan, dat hiermee wordt beoogd te vernemen, of de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen toepassing van een nationale bepaling inzake oneerlijke mededinging, op grond waarvan een handelaar in een Lid-Staat kan bewerkstelligen dat het in de handel brengen van een produkt, voorzien van een omcirkelde letter R naast het merk, wordt verboden, wanneer dit merk niet in die Lid-Staat, maar in een andere Lid-Staat is ingeschreven .

9 Het gebruik van het teken ( R ) - afgeleid van het Engelse "registered" - naast het merk, om aan te geven dat het om een ingeschreven en derhalve wettelijk beschermd merk gaat, vormt een praktijk die uit de Verenigde Staten stamt, waar zij wettelijk beschermd is . Deze praktijk is in verscheidene Lid-Staten van de Gemeenschap ruim verbreid .

10 Blijkens de stukken kent het Duitse merkenrecht geen wettelijke bepalingen over het gebruik van het teken ( R ). Onder deze omstandigheden moet het aan de orde gestelde probleem, dat de verenigbaarheid van een nationale wettelijke bepaling betreffende de oneerlijke mededinging met de gemeenschapsbepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen betreft, uitsluitend met inachtneming van artikel 30 worden beoordeeld .

11 Volgens vaste rechtspraak, die berust op het arrest van het Hof van 11 juli 1974 ( zaak 8/74, Dassonville, Jurispr . 1974, blz . 837, r.o . 5 ), geldt het verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen voor iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren .

12 Ook is het vaste rechtspraak, dat belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen moeten worden aanvaard, voor zover deze wettelijke regelingen die zonder onderscheid van toepassing zijn op nationale en ingevoerde produkten, hun rechtvaardiging vinden in dwingende eisen die onder meer verband houden met de bescherming van de consumenten of met de eerlijkheid van de handelstransacties . Voorts moeten deze regelingen evenredig zijn aan het beoogde doel en moet dit doel niet door maatregelen kunnen worden bereikt die het intracommunautaire handelsverkeer minder belemmeren ( zie met name het arrest van 20 februari 1979, zaak 120/78, Rewe, Jurispr . 1979, blz . 649 ).

13 Om te beginnen kan een verbod, als in de onderhavige zaak in geding, de intracommunautaire handel belemmeren, omdat het de houder van een in slechts één Lid-Staat ingeschreven merk kan verplichten, zijn produkten afhankelijk van de plaats van de verhandeling verschillend te presenteren en gescheiden distributiekanalen in te richten, om te verzekeren dat de goederen waarop het teken ( R ) is aangebracht, niet in de handel worden gebracht op het grondgebied van staten die het betrokken verbod hebben uitgevaardigd .

14 Voorts is een dergelijk verbod zonder onderscheid van toepassing op nationale en ingevoerde produkten . Het dient namelijk het gevaar van vergissingen omtrent de plaats waar het merk is ingeschreven en beschermd te verhinderen, zonder dat het in dit verband van belang is, of het produkt van binnenlandse of buitenlandse herkomst is .

15 Derhalve moet worden onderzocht, of een dergelijk verbod uit hoofde van voornoemde dwingende eisen kan worden gerechtvaardigd .

16 Te dezen is gesteld, dat dit verbod gerechtvaardigd is, omdat het gebruik van het teken ( R ), dat wijst op de inschrijving van een merk, de consumenten misleidt, wanneer het merk niet is ingeschreven in het land, waar de goederen in de handel zijn gebracht .

17 Dit betoog is niet steekhoudend .

18 Enerzijds is niet bewezen, dat het teken ( R ) algemeen aldus wordt gebruikt en begrepen, dat het aangeeft, dat het merk is ingeschreven in het land waarin het produkt in de handel wordt gebracht .

19 Gesteld al dat de consumenten of een deel van hen ten aanzien van dit punt zouden kunnen worden misleid, kan dit gevaar een zo ernstige belemmering van het vrije verkeer van goederen niet rechtvaardigen, daar de consumenten zich meer voor de eigenschappen van een produkt interesseren dan voor de vraag waar het merk is ingeschreven .

20 Voorts is nog betoogd, dat door het gebruik van het teken ( R ) in een staat waarin het merk niet is ingeschreven, de concurrenten oneerlijke concurrentie zou worden aangedaan, en dat de fabrikanten, wanneer de inschrijving van een merk in een willekeurige Lid-Staat van de Gemeenschap voldoende is om het gebruik van het teken te rechtvaardigen, zouden kunnen besluiten hun merk in te schrijven in de Lid-Staat die de geringste eisen stelt .

21 Deze redenering gaat niet op . Enerzijds zouden voorzichtige marktdeelnemers die zouden willen weten, of een merk is ingeschreven, in het openbare register de rechtstoestand met betrekking tot het betrokken merk kunnnen onderzoeken . Anderzijds is het streven van degene die in een bepaalde Lid-Staat een merk laat inschrijven, er in de eerste plaats op gericht, het merk in die staat wettelijk te laten beschermen . Het teken ( R ) heeft, evenals de andere tekens die aangeven dat een merk is ingeschreven, ten opzichte van deze wettelijke bescherming, die met inschrijving wordt beoogd, een bijkomend of aanvullend karakter .

22 Ten slotte vindt het betrokken verbod ook geen rechtvaardiging in richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake misleidende reclame ( PB 1984, L 250, blz . 17 ), waarop de Duitse regering zich in haar opmerkingen beroept, omdat vast is komen te staan, dat het verbod niet gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende eisen van consumentenbescherming of van de eerlijkheid van de handelstransacties . Deze richtlijn beperkt zich tot een gedeeltelijke harmonisatie van de nationale wettelijke bepalingen betreffende misleidende reclame door de vaststelling van objectieve minimumcriteria, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of reclame misleidend is, en van minimumeisen met betrekking tot de wijze van bescherming tegen dergelijke reclame .

23 Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 30 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen toepassing van een nationale bepaling inzake oneerlijke mededinging, op grond waarvan een handelaar in een Lid-Staat kan bewerkstelligen dat het in de handel brengen van een produkt, voorzien van een omcirkelde letter R naast het merk, wordt verboden, wanneer dit merk niet in die Lid-Staat, maar in een andere Lid-Staat is ingeschreven .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

24 De kosten, door de regeringen van de Bondsrepubliek Duitsland, de Italiaanse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Landgericht Muenchen I bij beschikking van 29 juni 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht :

Artikel 30 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen toepassing van een nationale bepaling inzake oneerlijke mededinging, op grond waarvan een handelaar in een Lid-Staat kan bewerkstelligen dat het in de handel brengen van een produkt, voorzien van een omcirkelde letter R naast het merk, wordt verboden, wanneer dit merk niet in die Lid-Staat, maar in een andere Lid-Staat is ingeschreven .