ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 12 NOVEMBER 1992. - A. FOURNIER C.S. TEGEN V. VAN WERVEN, BUREAU CENTRAL FRANCAIS EN ANDEREN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE DE TOULON - FRANKRIJK. - MOTORRIJTUIGENVERZEKERING - GRONDGEBIED WAAROP VOERTUIG GEWOONLIJK IS GESTALD. - ZAAK C-73/89.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-05621
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Harmonisatie van wetgevingen ° Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen ° Richtlijn 72/166 ° Grondgebied waar voertuig gewoonlijk is gestald ° Begrip ° Voertuig dat kentekenplaat draagt die regelmatig is afgegeven voor ander voertuig ° Staat van registratie
(Richtlijn 72/166 van de Raad, art. 1, lid 4, zoals gewijzigd bij richtlijn 84/5)
Artikel 1, lid 4, van richtlijn 72/166 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, zoals gewijzigd bij richtlijn 84/5, moet aldus worden uitgelegd, dat een voertuig dat bij de overschrijding van de grens een kentekenplaat draagt die door de autoriteiten van een Lid-Staat regelmatig is afgegeven, doch vals is, in dier voege dat het in feite om de voor een ander voertuig afgegeven kentekenplaat gaat, moet worden geacht te zijn gestald op het grondgebied van de staat die de betrokken plaat heeft afgegeven.
Deze uitlegging laat in het midden, welk van de nationale bureaus ingevolge de tussen hen gesloten overeenkomst uiteindelijk moet opkomen voor de schade van het slachtoffer van een ongeval waarbij degeen die verantwoordelijk was voor dit ongeval, een voertuig in de hierboven beschreven omstandigheden bestuurde. Al gebruikt de overeenkomst tussen bureaus identieke termen als die in de richtlijn, zij blijft namelijk een privaatrechtelijke overeenkomst, voor de uitlegging waarvan de nationale rechter alleen bevoegd is.
In zaak C-73/89,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal de grande instance de Toulon, in het aldaar aanhangig geding tussen
A. Fournier c.s.
en
V. van Werven e.a.,
interveniënten:
Bureau central français e.a.,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het begrip "grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald" in artikel 1, lid 4, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983, Tweede richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1983, L 8, blz. 17),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, J. L. Murray, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler en M. Diez de Velasco, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs
griffier: D. Triantafyllou, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° het Bureau central français des assurances en het Fonds de garantie automobile, vertegenwoordigd door L. Funck-Brentano, advocaat te Parijs;
° het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars, vertegenwoordigd door J. Dechezleprêtre, advocaat te Parijs;
° het HUK-Verband, vertegenwoordigd door F. Ranke, advocaat te Muenchen,
° HUK-Coburg, vertegenwoordigd door Ch. Turk, advocaat te Luxemburg,
° de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Seidel, Ministerialrat bij het Bondsministerie voor Economische zaken, en H. Teske, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Justitie, als gemachtigden,
° de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Belliard, onderdirecteur juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en S. Grassi, secretaris bij voormeld ministerie, als gemachtigden,
° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. A. Gensmantel, Solicitor, als gemachtigde,
° de Commissie, vertegenwoordigd door J. Amphoux, juridisch adviseur, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van het Bureau central français des assurances en het Fonds de garantie automobile, het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars, het HUK-Verband, HUK-Coburg, de Duitse regering en de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-L. Falconi, secretaris bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, ter terechtzitting van 12 maart 1992,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 mei 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij vonnis van 26 september 1988, ingekomen ten Hove op 9 maart 1989, heeft het Tribunal de grande instance de Toulon krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van het begrip "grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald" in artikel 1, lid 4, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983, Tweede richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).
2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen het Bureau central français des assurances enerzijds en het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars en het HUK-Verband (het Duitse nationale bureau) anderzijds over de vraag, wie uiteindelijk moet opkomen voor de schade van de slachtoffers van een verkeersongeval, dat was veroorzaakt door een gestolen en van een vals kenteken voorzien particulier motorrijtuig.
3 Blijkens het dossier raakte het gezin Fournier op 25 juli 1985 in Toulon betrokken bij een verkeersongeval, dat werd veroorzaakt door V. van Werven, een Nederlander, die een voertuig met een Nederlandse kentekenplaat bestuurde.
4 Naspeuringen aan de hand van het kenteken- en het chassisnummer wezen uit, dat het om een oorspronkelijk in Duitsland regelmatig geregistreerd voertuig ging, dat in Nederland van de wettige eigenaar, een Duitser, was gestolen en daarom door de Duitse autoriteiten in het Duitse kentekenregister was doorgehaald. Op het tijdstip van het ongeval droeg het voertuig bovendien een valse Nederlandse kentekenplaat; die plaat was in feite afgegeven voor een ander voertuig, toebehorend aan een Nederlander.
5 De Fourniers spraken daarop Van Werven en het Bureau central français des assurances aan tot schadevergoeding.
6 Bij vonnis van 26 september 1988 veroordeelde de geadieerde rechtbank, het Tribunal de grande instance de Toulon, Van Werven en het Bureau central français in solidum tot vergoeding van de gehele schade.
7 Van oordeel dat de oproeping in vrijwaring door het Bureau central français van het Nederlandse en het Duitse bureau een vraag deed rijzen over de uitlegging van het begrip "grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald" in de richtlijnen 72/166 en 84/5, heeft de nationale rechter bij hetzelfde vonnis van 26 september 1988 de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
"Op welk grondgebied is een voertuig dat achtereenvolgens in verschillende Lid-Staten is geregistreerd, ongeacht of deze registraties door de bevoegde autoriteiten regelmatig zijn uitgevoerd dan wel voortvloeien uit het feit dat op het voertuig een valse kentekenplaat was aangebracht, gewoonlijk gestald in de zin van artikel 1, lid 4, van gemeenschapsrichtlijn 72/166 van 24 april 1972, zoals gewijzigd bij de gemeenschapsrichtlijn van 30 december 1983"
8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
De gemeenschapsregeling
9 Om het reizigersverkeer tussen de Lid-Staten te vergemakkelijken, is bij richtlijn 72/166 (hierna: "de richtlijn") een systeem ingevoerd dat op de volgende beginselen is gebaseerd: elke Lid-Staat voert een verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen in (artikel 3), zodat elk communautair voertuig dat op het grondgebied van de Gemeenschap aan het verkeer deelneemt, vermoed wordt verzekerd te zijn; opheffing van de controle op de groene verzekeringskaart bij de overschrijding van de interne gemeenschapsgrenzen voor voertuigen die gewoonlijk in een andere Lid-Staat zijn gestald (artikel 2, lid 1).
10 Dit stelsel kon slechts werken indien elk nationaal bureau ° een vereniging waarbij alle of de meerderheid van de verzekeringsmaatschappijen zijn aangesloten ° de vergoeding garandeerde van schaden waarvoor recht op vergoeding bestaat en die op zijn grondgebied door een al dan niet verzekerd voertuig zijn veroorzaakt dat gewoonlijk op het grondgebied van een Lid-Staat is gestald. Om daarin te voorzien, bepaalt artikel 2, lid 2, van de richtlijn:
"Het bepaalde in deze richtlijn, uitgezonderd de artikelen 3 en 4, wordt ten aanzien van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een der Lid-Staten zijn gestald, van kracht:
° nadat tussen de zes nationale bureaus van verzekeraars een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij elk nationaal bureau de afwikkeling van ongevallen waarborgt die zich op zijn grondgebied hebben voorgedaan en zijn veroorzaakt door deelneming aan het verkeer van al dan niet verzekerde voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere Lid-Staat zijn gestald, overeenkomstig de eigen nationale wetgeving betreffende de verplichte verzekering;
° met ingang van de datum die de Commissie vaststelt nadat zij in nauwe samenwerking met de Lid-Staten zal hebben vastgesteld dat bovengenoemde overeenkomst tot stand is gekomen;
° voor de duur van deze overeenkomst."
11 Volgens artikel 1, lid 4, wordt verstaan onder:
"grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald:
° het grondgebied van de Staat waar het voertuig is geregistreerd, of
° indien voor een bepaald soort voertuigen geen registratie bestaat, maar dit voertuig een verzekeringsplaat of een met een kentekenplaat overeenkomend kenteken draagt, het grondgebied van de Staat waar deze plaat of dit kenteken zijn afgegeven, of
° indien voor bepaalde typen voertuigen geen registratie, verzekeringsplaat of onderscheidingsteken bestaat, het grondgebied van de Staat waar de houder zijn woonplaats heeft".
12 Het bepaalde in het eerste streepje van dat artikel werd bij richtlijn 84/5 vervangen door:
"het grondgebied van de Staat waarvan het voertuig een kentekenplaat draagt, of".
13 Vóór de vaststelling van richtlijn 72/166 was de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven in de Gemeenschap, alleen in privaatrechtelijke overeenkomsten geregeld. De eerste overeenkomst van dat type, de zogenoemde "modelovereenkomst tussen bureaus" werd op 17 december 1953 door een aantal nationale bureaus van verzekeraars gesloten en voerde een systeem van samenwerking in op basis van een gestandaardiseerde groene verzekeringskaart, bekend als het "groene-kaartsysteem".
14 Ingevolge het bepaalde in voornoemd artikel 2, lid 2, van de richtlijn sloten de nationale bureaus van de Lid-Staten alsmede van twee derde landen op 16 oktober 1972 een aanvullende overeenkomst op die van 1953. Bij aanbeveling 73/185/EEG van 15 mei 1973 (PB 1973, L 194, blz. 13) stelde de Commissie vast, dat deze aanvullende overeenkomst voldeed aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, eerste streepje, en bepaalde zij, dat de oude Lid-Staten met ingang van 1 juli 1973 dienden af te zien van controle aan de grens op de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gestald.
De prejudiciële vraag
15 Blijkens het verwijzingsvonnis en het dossier wenst de nationale rechter met zijn vraag te vernemen, of een voertuig dat bij overschrijding van de grens een kentekenplaat draagt die door de autoriteiten van een Lid-Staat regelmatig is afgegeven, doch vals is, in dier voege dat het in feite om de voor een ander voertuig afgegeven kentekenplaat gaat, in de zin van het gewijzigde artikel 1, lid 4, moet worden geacht gewoonlijk te zijn gestald op het grondgebied van de staat die de plaat heeft afgegeven.
16 Zoals gezegd, is het belangrijkste doel van de betrokken richtlijn de controle op de verplichte wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering van voertuigen van particulieren aan de grens op te heffen, teneinde het reizigersverkeer tussen de Lid-Staten te vergemakkelijken; die opheffing geldt voor voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gestald.
17 In verband hiermee heeft de richtlijn de opheffing van deze grenscontrole afhankelijk gesteld van de totstandkoming van een overeenkomst tussen de nationale bureaus, waarbij elk nationaal bureau zich garant stelde voor de schadeloosstelling van slachtoffers van verkeersongevallen die zich op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat voordoen.
18 Dit doel kan slechts worden bereikt, indien bij overschrijding van de grens alleen wordt gecontroleerd of het voertuig een kentekenplaat draagt die naar de uiterlijke schijn ervan regelmatig is afgegeven door de autoriteiten van een der Lid-Staten, en bewijs van de registratie slechts kan worden verlangd, wanneer de plaat zichtbaar een vervalsing zou zijn.
19 Dat is de reden voor de eerdergenoemde verduidelijking die in artikel 1, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 72/166 is aangebracht bij richtlijn 84/5, waarbij de uitdrukking "het grondgebied van een Staat waar het voertuig is geregistreerd" werd vervangen door "het grondgebied van de Staat waarvan het voertuig een kentekenplaat draagt".
20 Artikel 1, lid 4, van richtlijn 72/166, zoals gewijzigd, moet bijgevolg aldus worden uitgelegd, dat een voertuig dat bij de overschrijding van de grens een kentekenplaat draagt die door de autoriteiten van een Lid-Staat regelmatig is afgegeven, doch vals is, in dier voege dat het in feite om de voor een ander voertuig afgegeven kentekenplaat gaat, moet worden geacht gewoonlijk te zijn gestald op het grondgebied van de staat die de betrokken plaat heeft afgegeven.
21 Voor het Hof is betoogd, dat die uitlegging tot de weinig bevredigende conclusie leidt, dat het nationale bureau van de staat waar het ongeval plaatsvond, het nationale bureau van de staat van het gestolen of valse kenteken om terugbetaling van de aan de slachtoffers uitgekeerde schadeloosstelling kan verzoeken, hoewel er geen enkele band is tussen die staat en het voertuig dat het ongeval veroorzaakte.
22 In zoverre moet erop worden gewezen, dat ook al heeft de verwijzende rechter de prejudiciële vraag gesteld met het oog op de uitlegging van de overeenkomst tussen nationale bureaus, die ten doel heeft te regelen welk bureau uiteindelijk het slachtoffer moet vergoeden, dit argument niet ter zake dienend is, omdat de aanwijzing van het bureau dat voor de schade moet opkomen, zoals in deze overeenkomst geregeld, een niet door de richtlijn bestreken gebied betreft en de in de overeenkomst gebruikte termen bijgevolg niet noodzakelijkerwijs dezelfde betekenis hoeven te hebben als die in de richtlijn.
23 Het staat aan de verwijzende rechter, die bij uitsluiting bevoegd is de overeenkomst tussen nationale bureaus uit te leggen, derhalve vrij aan de daarin voorkomende termen de betekenis te geven die hij geschikt acht, en hij is in zoverre niet gebonden aan de betekenis die aan dezelfde uitdrukking in de richtlijn moet worden gegeven.
24 Uit al het voorgaande volgt, dat op de vraag van de verwijzende rechter moet worden geantwoord, dat artikel 1, lid 4, van de richtlijn, zoals gewijzigd, aldus moet worden uitgelegd, dat een voertuig dat bij de overschrijding van de grens een kentekenplaat draagt die door de autoriteiten van een Lid-Staat regelmatig is afgegeven, doch vals is, in dier voege dat het in feite om de voor een ander voertuig afgegeven kentekenplaat gaat, moet worden geacht gewoonlijk te zijn gestald op het grondgebied van de staat die de betrokken plaat heeft afgegeven.
Kosten
25 De kosten door de Duitse, de Franse en de Britse regering en van de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunal de grande instance de Toulon bij vonnis van 26 september 1988 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 1, lid 4, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moet aldus worden uitgelegd, dat een voertuig dat bij de overschrijding van de grens een kentekenplaat draagt die door de autoriteiten van een Lid-Staat regelmatig is afgegeven, doch vals is, in dier voege dat het in feite om de voor een ander voertuig afgegeven kentekenplaat gaat, moet worden geacht te zijn gestald op het grondgebied van de staat die de betrokken plaat heeft afgegeven.