61989J0015

ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 5 FEBRUARI 1991. - DELTAKABEL BV TEGEN STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HOGE RAAD - NEDERLAND. - BIJEENBRENGEN VAN KAPITAAL - KAPITAALRECHT - KWIJTSCHELDING VAN EEN REKENING-COURANTVORDERING. - ZAAK C-15/89.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-00241


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal - Kwijtschelding door moedermaatschappij van vordering op dochtermaatschappij - Heffing van kapitaalrecht - Toelaatbaarheid

( Richtlijn 69/335/EEG van de Raad, art . 4, lid 2, sub b )

Samenvatting


Wanneer een moedermaatschappij een negatief vermogen van een dochtermaatschappij aanzuivert door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering op die dochtermaatschappij, laat artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal de heffing van kapitaalrecht toe .

Een dergelijke kwijtschelding, waarmee verliezen van de dochtermaatschappij geheel of gedeeltelijk worden overgenomen, is een prestatie die het vennootschappelijk vermogen van deze vennootschap vermeerdert en die, doordat zij bijdraagt tot de versterking van haar economisch potentieel, de waarde van haar aandelen kan verhogen .

Partijen


In zaak C-15/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

Deltakabel BV

en

Staatssecretaris van Financiën,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal ( PB 1969, L 249, blz . 25 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

samengesteld als volgt : J . C . Moitinho de Almeida, kamerpresident, G . C . Rodríguez Iglesias, Sir Gordon Slynn, R . Joliet en F . Grévisse, rechters,

advocaat-generaal : M . Darmon,

griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen van :

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door B . R . Bot, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . F . Buhl als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de opmerkingen van de Commissie, vertegenwoordigd door B . J . Drijber, ter terechtzitting van 24 oktober 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 november 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 14 december 1988, bij het Hof binnengekomen op 23 januari 1989, heeft de Hoge Raad der Nederlanden krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal ( PB 1969, L 249, blz . 25 ).

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen de vennootschap Deltakabel BV ( hierna : Deltakabel ) en de Staatssecretaris van Financiën betreffende de heffing van kapitaalrecht ter zake van de kwijtschelding door de vennootschap Deltavisie BV ( hierna : Deltavisie ) van haar rekening-courantvordering op Deltakabel .

3 Deltakabel, opgericht op 28 december 1972, heeft als maatschappelijk doel de ontwikkeling, produktie en exploitatie van massacommunicatiemiddelen . Tot 1 januari 1981 waren al haar aandelen in het bezit van de houdstermaatschappij Deltavisie . De twee vennootschappen, waarvan de bestuursorganen door dezelfde personen werden gevormd, werden voor de heffing van de vennootschapsbelasting geacht een eenheid te vormen . Tot en met 1980 werden de verliezen die Deltakabel leed, door Deltavisie gefinancierd in het kader van een rekening-courantverhouding .

4 Op 1 januari 1981 verkocht Deltavisie haar aandelen in Deltakabel aan de tot dezelfde groep behorende vennootschap Beleggingsmaatschappij Mastbos BV . In verband hiermee schold Deltavisie op 31 december 1980 een gedeelte van haar vordering op Deltakabel kwijt . Het eigen vermogen van Deltakabel kwam hierdoor uit op 1 HFL, en tegen deze prijs werden de aandelen door Deltavisie verkocht .

5 Blijkens het verwijzingsarrest vorderden de Nederlandse belastingautoriteiten van Deltakabel bij naheffingsaanslag van 4 april 1984 betaling van kapitaalrecht ten bedrage van 172 766 HFL, vermeerderd met een verhoging die, na kwijtschelding, 25 % van het bedrag van de nageheven belasting bedraagt . Naar hun oordeel was de kwijtschelding door Deltavisie van haar vordering op Deltakabel een verrichting die onder artikel 34, sub c, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer viel . Deze bepaling onderwerpt aan kapitaalsbelasting "het verkrijgen van kapitaal van een aandeelhouder of een houder van winstbewijzen, oprichtersbewijzen en dergelijke, zonder uitdrukkelijke toekenning van de onder letter b bedoelde rechten ". Artikel 34, sub b, betreft "het bijeenbrengen van kapitaal waartegenover winstbewijzen, oprichtersbewijzen en dergelijke worden toegekend, welke recht geven op een aandeel in de winst of in het bij de ontbinding en vereffening aanwezige overschot ".

6 Vorenbedoelde wet geeft in Nederland uitvoering aan artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad . Ingevolge deze bepaling kan aan het kapitaalrecht worden onderworpen "de vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen van een kapitaalvennootschap door prestaties van een vennoot, die geen vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal met zich brengen, maar beloond worden met een wijziging van de aandeelhoudersrechten of de waarde van de aandelen kunnen verhogen ."

7 Toen de belastingautoriteiten de naheffingsaanslag van 4 april 1984 handhaafden, stelde Deltakabel beroep in bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage . Zij betoogde, dat gezien de tussen beide vennootschappen aangenomen eenheid voor de vennootschapsbelasting, er geen sprake was van een reële vordering van Deltavisie, maar van een boekhoudkundige post die het totaal aangaf van de reeds in Deltakabel gestorte bedragen tot aanzuivering van haar verliezen . Het Gerechtshof verwierp dit standpunt bij uitspraak van 17 maart 1987 . Het overwoog, dat Deltavisie en Deltakabel juridisch twee afzonderlijke vennootschappen waren en dat blijkens de jaarstukken elk van beide haar vermogen zelfstandig beheerde . Niettemin vernietigde het Gerechtshof het betrokken besluit, doch enkel wat de opgelegde verhoging van het kapitaalrecht betreft . De Hoge Raad, waarbij Deltakabel vervolgens beroep tot cassatie instelde, achtte het oordeel van het Gerechtshof met betrekking tot het daadwerkelijk bestaan van de vordering voldoende gemotiveerd en derhalve onaantastbaar .

8 De Hoge Raad achtte het evenwel onzeker, of de kwijtschelding door Deltavisie van haar vordering op Deltakabel de waarde van de aandelen van laatstbedoelde kon verhogen, zoals artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG vereist . Derhalve besloot hij de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Hof uitspraak zou hebben gedaan over de navolgende prejudiciële vraag :

"Indien een moedermaatschappij een negatief vermogen van een dochtermaatschappij aanzuivert door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering op die dochtermaatschappij, laat dan artikel 4, lid 2, aanhef en letter b, van de richtlijn 69/335/EEG van 17 juli 1969, heffing van kapitaalsbelasting toe, in het bijzonder gelet op de eis dat de kwijtschelding de waarde van de aandelen kan verhogen?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

10 Of kwijtschelding door de moedermaatschappij van een vordering op haar dochtermaatschappij onder artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG valt, hangt af van de vraag of het vennootschappelijk vermogen van de dochtermaatschappij daardoor toeneemt en of die kwijtschelding de waarde van haar aandelen kan verhogen .

11 Wat de eerste voorwaarde betreft - toeneming van het vennootschappelijk vermogen -, overwoog het Hof in het arrest van 28 maart 1990 ( zaak C-38/88, Siegen, Jurispr . 1990, blz . I-1447),dat wanneer een vennootschap "verlies heeft geleden en een van de vennoten ermee instemt dit verlies over te nemen, die vennoot een prestatie verricht waardoor het vennootschappelijk vermogen toeneemt . Hij brengt het vennootschappelijk vermogen immers weer op het peil dat het vóór het ontstaan van het verlies had ".

12 Hetzelfde kan worden gezegd, wanneer een vennoot afziet van de vordering die hij op zijn vennootschap heeft ten gevolge van de storting van bedragen in die vennootschap tot aanzuivering van door haar geleden verliezen . Dit is immers niets anders dan het geheel of gedeeltelijk overnemen van de verliezen van de vennootschap .

13 Voor de tweede voorwaarde - verhoging van de waarde van de aandelen - dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest van 15 juli 1982 ( zaak 270/81, Felicitas, Jurispr . 1982, blz . 2771 ), waarin het Hof overwoog "dat de aan het geharmoniseerde kapitaalrecht ten grondslag liggende beginselen slechts die verrichtingen aan het kapitaalrecht beogen te onderwerpen, waarin de inbreng van kapitaal juridisch gestalte krijgt, en alleen voor zover de verrichtingen tot versterking van het economisch potentieel van de vennootschap bijdragen"; laatstgenoemd criterium is ontleend aan de considerans van richtlijn 74/533/EEG van de Raad van 7 november 1974 tot wijziging van artikel 5, lid 2, van richtlijn 69/335/EEG betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal ( PB 1974, L 303, blz . 9 ).

14 Wil derhalve een verrichting met betrekking tot het bijeenbrengen van kapitaal aanleiding kunnen geven tot heffing van kapitaalrecht, dan moet die verrichting het economisch potentieel van de begunstigde vennootschap versterken . In het onderhavige geval heeft de door de vennoot verleende kwijtschelding bijgedragen tot versterking van het economisch potentieel van de vennootschap, daar het verlies van die vennootschap erdoor is verminderd . Deze kwijtschelding moet bijgevolg worden geacht de waarde van haar aandelen te kunnen verhogen in de zin van artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335 .

15 Op de prejudiciële vraag van de nationale rechter moet mitsdien worden geantwoord, dat wanneer een moedermaatschappij een negatief vermogen van een dochtermaatschappij aanzuivert door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering op die dochtermaatschappij, artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG de heffing van kapitaalrecht toelaat .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

16 De kosten door de Nederlandse regering en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

uitspraak doende op de door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 14 december 1988 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Wanneer een moedermaatschappij een negatief vermogen van een dochtermaatschappij aanzuivert door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering op die dochtermaatschappij, laat artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal de heffing van kapitaalrecht toe .