61988J0326

ARREST VAN HET HOF VAN 10 JULI 1990. - STRAFZAAK TEGEN HANSEN & SOEN I/S. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: VESTRE LANDSRET - DENEMARKEN. - VERVOER - SANCTIES OP GEMEENSCHAPSRECHTELIJKE OVERTREDINGEN - OBJECTIEVE STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID - VERORDENING (EEG) NR. 543/69. - ZAAK 326/88.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-02911
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00459
Finse bijz. uitgave bladzijde 00479


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Lid-Staten - Verplichtingen - Verplichting tot bestraffing van overtredingen van gemeenschapsrecht - Draagwijdte

( EEG-Verdrag, artikel 5 )

2 . Vervoer - Wegvervoer - Sociale bepalingen - Toepassing door Lid-Staten - Invoering van objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid van werkgever voor overtredingen van zijn werknemers - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

( Verordening nr . 543/69 van de Raad, artikelen 7, lid 2, en 11 )

Samenvatting


1 . Wanneer een gemeenschapsregeling geen specifieke strafbepaling met betrekking tot een overtreding bevat of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zijn de Lid-Staten krachtens artikel 5 EEG-Verdrag verplicht alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren .

Daartoe dienen de Lid-Staten er met name op toe te zien, dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht . Zij zijn daarbij vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn .

2 . Noch verordening nr . 543/69 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, noch de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht staan in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan een werkgever van een chauffeur die de bepalingen van de artikelen 7, lid 2, en 11 van die verordening heeft overtreden, strafbaar is, ook indien die werkgever met betrekking tot die overtreding geen opzet of nalatigheid kan worden verweten, mits de voorziene sanctie overeenkomt met die welke worden opgelegd bij vergelijkbare en even ernstige overtredingen van nationale bepalingen, en evenredig is aan de ernst van de begane overtreding .

Partijen


In zaak C-326/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Vestre Landsret, in de aldaar dienende strafzaak tegen

Hansen & Soen I/S, in de persoon van H . Hansen,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening ( EEG ) nr . 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer ( PB 1969, L 77, blz . 49 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, Sir Gordon Slynn en C . N . Kakouris, kamerpresidenten, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias, F . Grévisse en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : W . Van Gerven

griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen, ingediend door :

- de Deense regering, vertegenwoordigd door J . Molde, juridisch adviseur, als gemachtigde,

- de Britse regering, vertegenwoordigd door S . J . Hay van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . F . Buhl en R . Gosalbo Bono, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Hansen & Soen I/S, vertegenwoordigd door J . Hjulmand, advocaat, van de Deense regering, de Britse regering en de Commissie ter terechtzitting van 19 oktober 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 december 1989,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 28 januari 1988, ingekomen bij het Hof op 9 november daaraanvolgend, heeft het Vestre Landsret krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van verordening ( EEG ) nr . 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer ( PB 1969, L 77, blz . 49 ).

2 Deze vraag is gerezen in een strafzaak tegen de vennootschap Hansen & Soen I/S ( hierna : "Hansen & Soen ") als werkgever van een vrachtwagenchauffeur, ter zake van overtreding door laatstgenoemde van de bepalingen van de artikelen 7, lid 2, en 11 van voornoemde verordening nr . 543/69, die betrekking hebben op de maximale rijtijd per dag respectievelijk de verplichte rusttijd per dag .

3 Ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening nr . 543/69 dienen de Lid-Staten ter uitvoering van deze verordening de noodzakelijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen . Deze bepalingen dienen betrekking te hebben op, onder meer, de bij overtreding van de gestelde regels toepasselijke sancties .

4 Overeenkomstig de machtiging, hem ter uitvoering van voornoemde verordening van de Raad verleend bij 1, lid 1, van de Deense wet nr . 508 van 29 november 1972, heeft de Deense minister van Arbeid op 2 juni 1981 het ministerieel besluit nr . 488 vastgesteld . Volgens 9 van dit besluit kan bij overtreding van de artikelen 7 en 11 van verordening nr . 543/69 aan de werkgever een geldboete worden opgelegd wanneer de rit in zijn belang is ondernomen, ook indien hem met betrekking tot de overtreding geen opzet of nalatigheid kan worden verweten .

5 Krachtens deze bepaling werd Hansen & Soen door de rechtbank te Graasten veroordeeld tot een geldboete, zonder dat te zijnen laste opzet of nalatigheid was vastgesteld . In beroep voor het Vestre Landsret stelde Hansen & Soen, dat een zuiver objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid zoals ingevoerd bij het besluit van 1981, onverenigbaar was met verordening nr . 543/69 van de Raad .

6 Het Vestre Landsret heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd :

"Staat verordening ( EEG ) nr . 543/69 van de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, zoals gewijzigd, in de weg aan nationale bepalingen op grond waarvan een werkgever wiens chauffeur de artikelen 7, lid 2, en 11, inzake de rij - en rusttijden, heeft overtreden, strafbaar is, ook indien die werkgever met betrekking tot die overtreding geen opzet of nalatigheid kan worden verweten?"

7 Voor een nadere uiteenzetting van het juridisch kader en de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

8 Voor de onverenigbaarheid van 9 van het Deense besluit van 1981 met verordening nr . 543/69 heeft Hansen & Soen twee argumenten aangevoerd .

9 In de eerste plaats betoogt zij, dat de Deense regering door de invoering van een risico-aansprakelijkheid het toepassingsgebied van verordening nr . 543/69 heeft trachten te vergroten en de werkgevers een verplichting heeft opgelegd die in die verordening niet voorkomt . Voor deze stelling verwijst zij naar het arrest van 18 februari 1975 ( zaak 69/74, Cagnon en Taquet, Jurispr . 1975, blz . 171 ), waarin het Hof heeft gepreciseerd, dat de werkgever enkel verplicht is, de nodige maatregelen te nemen om zijn werknemer in staat te stellen de voorgeschreven dagelijkse rusttijd te genieten .

10 Hansen & Soen merkt nog op, dat artikel 15 van verordening ( EEG ) nr . 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer ( PB 1985, L 370, blz . 1 ), die per 29 september 1986 in de plaats is gekomen van verordening nr . 543/69, slechts een precisering vormt van de bepalingen die voordien ingevolge de eerdere verordening golden . Volgens genoemd artikel 15 is de ondernemer verplicht, het werk van de bestuurders zo te organiseren, dat dezen de gemeenschappelijke regeling kunnen naleven, en de nodige maatregelen te nemen om herhaling van eventueel geconstateerde overtredingen te voorkomen .

11 Dit standpunt kan niet worden aanvaard . De artikelen 7 en 11 van verordening nr . 543/69 bepalen de maximumrijtijden en de rusttijden die door de bestuurders en de andere bemanningsleden van het voertuig in acht moeten worden genomen . Artikel 18 verlangt, dat de Lid-Staten de nodige bepalingen vaststellen om die inachtneming te verzekeren . Een bepaling van nationaal recht, die de werkgever strafrechtelijk aansprakelijk stelt voor een overtreding door zijn werknemer van de regels van de artikelen 7 en 11 van verordening nr . 543/69, vergroot op zich het toepassingsgebied van deze verordening niet . Een dergelijke aansprakelijkheid vormt immers een middel om de inachtneming van de door die bepalingen opgelegde maxima te verzekeren .

12 Artikel 15 van verordening nr . 3820/85 heeft niet tot doel, de aansprakelijkheid van de werkgever te beperken ingeval zijn werknemers zich niet aan de rij - en rusttijden houden, maar legt de werkgever zelf specifieke eigen verplichtingen op . De in geding zijnde bepalingen beletten dus geenszins de invoering van een objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever .

13 Hansen & Soen stelt voorts, dat waar alleen Denemarken een objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid heeft ingevoerd, de in die Lid-Staat gevestigde ondernemingen meer kans lopen te worden bestraft . Daardoor zou de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt worden vervalst, hetgeen indruist tegen het doel van verordening nr . 543/69, die juist strekt tot harmonisatie van de desbetreffende nationale regelingen .

14 Dienaangaande zij opgemerkt, dat verordening nr . 543/69 weliswaar strekt tot harmonisatie van bepaalde voorschriften die niet zonder invloed zijn op de mededinging op het gebied van het wegvervoer, maar dat zij de Lid-Staten bij de uitvoering ervan een ruime beoordelingsvrijheid laat . In de eerste plaats machtigt artikel 13 de Lid-Staten strengere maatregelen toe te passen op de bestuurders van op hun grondgebied geregistreerde voertuigen, en in de tweede plaats laat artikel 18 het aan de Lid-Staten over, de aard en zwaarte van de op overtredingen te stellen sancties te bepalen .

15 De economische gevolgen van een overtreding van verordening nr . 543/69 verschillen overigens niet enkel naargelang van de door de betrokken Lid-Staat gekozen regels inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid, maar ook naargelang van de opgelegde geldboete en de doeltreffendheid van de verrichte controles . Invoering van een stelsel van objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid leidt op zich dus niet tot een distorsie van de mededingingsvoorwaarden .

16 Mitsdien moet worden geoordeeld, dat verordening nr . 543/69 niet in de weg staat aan de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan een werkgever wiens chauffeur de artikelen 7, lid 2, en 11 van die verordening heeft overtreden, strafbaar is, ook indien die werkgever met betrekking tot die overtreding geen opzet of nalatigheid kan worden verweten .

17 Voorts zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak, bevestigd door het arrest van 21 september 1989 ( zaak 68/88, Commissie/Griekenland, Jurispr . 1989, blz . 2965 ), wanneer een gemeenschapsregeling geen specifieke strafbepaling met betrekking tot een overtreding bevat of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de Lid-Staten krachtens artikel 5 EEG-Verdrag verplicht zijn, alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren . Daartoe dienen de Lid-Staten er met name op toe te zien, dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht . Zij zijn daarbij vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn .

18 Naar uit de verwijzingsbeschikking blijkt, sluit de invoering van een objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid aan bij de in Denemarken algemeen geldende regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden .

19 Daarenboven valt in aanmerking te nemen dat, in de eerste plaats, de objectieve-aansprakelijkheidsregeling voor de werkgever een stimulans vormt om het werk van zijn werknemers zo te organiseren, dat de naleving van de verordening verzekerd is, en dat, in de tweede plaats, de verkeersveiligheid, die volgens de derde en negende overweging van haar considerans, een van de doelstellingen van verordening nr . 543/69 is, een algemeen belang vertegenwoordigt dat de oplegging van een geldboete aan de werkgever wegens overtredingen van zijn werknemer, alsook een stelsel van objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid kan rechtvaardigen . Een dergelijke regeling, die in overeenstemming is met de verplichting tot loyale samenwerking krachtens artikel 5 EEG-Verdrag, is derhalve niet onevenredig aan het beoogde doel . In casu is niet gesteld, dat de opgelegde boete onevenredig zou zijn aan de ernst van de overtreding .

20 Uit het voorgaande volgt, dat op de door het Vestre Landsret gestelde vraag moet worden geantwoord, dat noch verordening nr . 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, noch de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht in de weg staan aan de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan een werkgever van een chauffeur die de bepalingen van de artikelen 7, lid 2, en 11 van die verordening heeft overtreden, strafbaar is, ook indien die werkgever met betrekking tot die overtreding geen opzet of nalatigheid kan worden verweten, mits de voorziene sanctie overeenkomt met die welke worden opgelegd bij vergelijkbare en even ernstige overtredingen van nationale bepalingen, en evenredig is aan de ernst van de begane overtreding .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

21 De kosten door de Deense en de Britse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Vestre Landsret bij beschikking van 28 januari 1988 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Noch verordening ( EEG ) nr . 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, noch de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht staan in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan een werkgever van een chauffeur die de bepalingen van de artikelen 7, lid 2, en 11 van die verordening heeft overtreden, strafbaar is, ook indien die werkgever met betrekking tot die overtreding geen opzet of nalatigheid kan worden verweten, mits de voorziene sanctie overeenkomt met die welke worden opgelegd bij vergelijkbare en even ernstige overtredingen van nationale bepalingen, en evenredig is aan de ernst van de begane overtreding .