61988J0068

ARREST VAN HET HOF VAN 21 SEPTEMBER 1989. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - NIET-NAKOMING - VERZUIM EIGEN MIDDELEN VAN DE GEMEENSCHAP VAST TE STELLEN EN TER BESCHIKKING TE STELLEN. - ZAAK 68/88.

Jurisprudentie 1989 bladzijde 02965
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00153
Finse bijz. uitgave bladzijde 00167


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen - Vaststelling en terbeschikkingstelling door Lid-Staten - Boeking op credit van rekening van Commissie - Te late boeking - Verplichting moratoire interessen te betalen

( Verordening nr . 2891/77 van de Raad, artikel 11 )

2 . Lid-Staten - Verplichtingen - Verplichting tot bestraffing van overtredingen van gemeenschapsrecht - Draagwijdte

( EEG-Verdrag, artikel 5 )

Samenvatting


1 . Er bestaat een onlosmakelijk verband tussen de verplichting de eigen middelen van de Gemeenschap vast te stellen, de verplichting ze binnen de gestelde termijn te boeken op de rekening van de Commissie, en ten slotte de verplichting vertragingsrente te betalen . De rente is verschuldigd onverschillig om welke reden de boeking op de rekening van de Commissie met vertraging is geschied .

2 . Wanneer een gemeenschapsregeling geen specifieke strafbepaling bevat met betrekking tot een overtreding of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zijn de Lid-Staten krachtens artikel 5 EEG-Verdrag verplicht, alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren .

Daartoe dienen de Lid-Staten er met name op toe te zien, dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht . Zij zijn daarbij vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn . Verder dienen de nationale autoriteiten even energiek op te treden tegen overtredingen van het gemeenschapsrecht als wanneer het gaat om de handhaving van een overeenkomstige nationale wettelijke regeling .

Partijen


In zaak 68/88,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs J . Forman en D . Gouloussis, en door X . A . Yataganas, lid van haar juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, door niet de eigen middelen vast te stellen en aan de Gemeenschap af te dragen, die op bedrieglijke wijze aan de gemeenschapsbegroting waren onthouden doordat zekere partijen Joegoslavische mais als mais van Griekse oorsprong naar een andere Lid-Staat van de Gemeenschap zijn uitgevoerd, en door te weigeren bepaalde andere passende maatregelen te treffen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, T . Koopmans, R . Joliet en F . Grévisse, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Diez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : B . Pastor, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 16 mei 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 juni 1989,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 7 maart 1988, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht vast te stellen, dat de Helleense Republiek de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, door niet de eigen middelen vast te stellen en aan de Gemeenschap af te dragen, die op bedrieglijke wijze aan de gemeenschapsbegroting waren onthouden doordat zekere partijen mais uit Joegoslavië in Griekenland zijn ingevoerd zonder dat een heffing werd geïnd, en deze mais vervolgens als mais van Griekse oorsprong naar een andere Lid-Staat van de Gemeenschap is uitgevoerd, en door te weigeren bepaalde andere passende maatregelen te treffen .

2 Na een uitgebreid onderzoek, ingesteld naar aanleiding van berichten die haar hadden bereikt, kwam de Commissie eind 1986 tot de overtuiging, dat twee partijen mais die door de firma ITCO omstreeks mei 1986 uit Griekenland naar België waren uitgevoerd, in werkelijkheid uit Joegoslavische mais bestonden, ofschoon zij door de Griekse autoriteiten officieel als Griekse mais waren aangegeven . Daardoor waren de heffingen, die als eigen middelen van de Gemeenschap hadden moeten worden afgedragen, niet geïnd . Volgens de Commissie was deze fraude mogelijk geweest door de medeplichtigheid van een aantal Griekse ambtenaren en hadden verscheidene hoge ambtenaren achteraf valse documenten opgesteld en valse verklaringen afgelegd ten einde de zaak toe te dekken .

3 Op 21 januari 1987 stelde de Commissie de Griekse regering in kennis van de uitslag van het onderzoek en verzocht zij haar met name om :

- afdracht aan de Commissie van de landbouwheffingen over de ingevoerde Joegoslavische mais, vermeerderd met vertragingsrente,

- navordering van de ontdoken heffingen van degenen die de fraude hadden gepleegd,

- inleiding van straf - of tuchtrechtelijke procedures tegen de fraudeurs en hun medeplichtigen,

- een onderzoek naar bepaalde uit -, in - en doorvoerbewegingen van granen vanaf begin 1985 .

De Griekse autoriteiten dienden de Commissie binnen twee maanden mee te delen, welke maatregelen zij hadden getroffen .

4 In hun antwoord lieten de Griekse autoriteiten weten, dat opdracht was gegeven tot een administratief onderzoek en dat de zaak overigens aan een onderzoeksrechter was overgedragen; alvorens de door de Commissie genoemde maatregelen te nemen, diende men af te wachten, tot welke conclusie de gerechtelijke autoriteiten zouden komen .

5 Nadat ook verdere briefwisseling vruchteloos was gebleven, leidde de Commissie op 27 juli 1987 de procedure van artikel 169 EEG-Verdrag in en verzocht zij de Helleense Republiek haar opmerkingen te maken . Deze antwoordde bij brief van 27 augustus 1987, die erop neerkwam, dat de uitslag van het lopende administratieve en gerechtelijke onderzoek moest worden afgewacht .

6 Op 9 oktober 1987 bracht de Commissie een met redenen omkleed advies uit, waarop de Griekse regering - en dat ook nog te laat - enkel reageerde met een herhaling van wat zij eerder had verklaard .

7 Daarop heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld . Hoewel behoorlijk in het geding geroepen, heeft de Helleense Republiek binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend . Overeenkomstig artikel 94, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering heeft de Commissie het Hof verzocht om toewijzing van haar conclusies .

8 Voor een nadere uiteenzetting van het procesverloop en de middelen en argumenten van de Commissie wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen uit het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

9 Alvorens de grieven van de Commissie te onderzoeken, zij eraan herinnerd, dat in gevallen waarin, zoals in casu, bij verstek arrest wordt gewezen, het Hof volgens artikel 94, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering bij de beoordeling van de gegrondheid van het beroep enkel behoeft na te gaan, "of de conclusies van verzoeker gegrond voorkomen ".

De eerste grief

10 De Commissie stelt, dat de Helleense Republiek, door de eigen middelen, bestaande in landbouwheffingen over bepaalde, uit een derde land ingevoerde partijen mais, niet vast te stellen en aan de Commissie ter beschikking te stellen, haar verplichtingen niet is nagekomen .

11 Ingevolge artikel 13, lid 1, van verordening nr . 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen ( PB 1975, L 281, blz . 1 ), moet bij de invoer van mais in de Gemeenschap een heffing worden toegepast, die "gelijk is aan de drempelprijs verminderd met de cif-prijs ". Deze landbouwheffing behoort tot de ontvangsten die krachtens besluit nr . 70/243 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( PB 1970, L 94, blz . 1 ), eigen middelen zijn die op de begroting van de Gemeenschappen worden opgevoerd . In verordening nr . 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 ( PB 1977, L 336, blz . 1 ), wordt bepaald dat de eigen middelen door de Lid-Staten worden vastgesteld en ter beschikking van de Commissie worden gesteld door boeking op het credit van de rekening welke daartoe op haar naam is geopend, en wel uiterlijk op de 20e dag van de tweede maand na die waarin het recht is vastgesteld .

12 Volgens het zeer uitvoerige relaas van de Commissie, dat door geen enkel gegeven in het dossier wordt tegengesproken, was de aan boord van de schepen Alfonsina en Flamingo geladen, voor België bestemde mais, die bij de uitvoer door de Griekse autoriteiten officieel was gedeclareerd als mais van Griekse oorsprong, in werkelijkheid Joegoslavische mais, die tevoren uit Joegoslavië was ingevoerd .

13 Het Hof behoeft zich niet uit te spreken over de omstandigheden waaronder de officiële documenten zijn opgemaakt of over de aansprakelijkheid van degenen die ze hebben opgesteld, maar kan volstaan met de vaststelling, dat op die wijze de landbouwheffingen zijn ontdoken die in mei 1986 bij invoer van Joegoslavische mais in Griekenland verschuldigd waren, en wel, naar onweersproken is gesteld, tot een bedrag van 447 053 406 DR .

14 Door die heffingen niet als eigen middelen van de Gemeenschap vast te stellen en uiterlijk op 20 juli 1986 ter beschikking van de Commissie te stellen, is de Helleense Repubiek de krachtens voornoemde verordeningen nrs . 2727/75 en 2891/77 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen .

15 De eerste grief van de Commissie moet derhalve gegrond worden geacht .

De tweede grief

16 De Commissie stelt, dat waar de Griekse autoriteiten het hiervoor genoemde bedrag niet tijdig op de rekening van de Commissie hebben geboekt, daarover krachtens artikel 11 van verordening nr . 2891/77 rente verschuldigd is .

17 Volgens het arrest van 20 maart 1986 ( zaak 303/84, Commissie/Duitsland, Jurispr . 1986, blz . 1171 ) bestaat er een onlosmakelijk verband tussen de verplichting de eigen middelen van de Gemeenschap vast te stellen, de verplichting ze binnen de gestelde termijn te boeken op de rekening van de Commissie, en ten slotte de verplichting vertragingsrente te betalen . Voorts is volgens hetzelfde arrest de rente verschuldigd "onverschillig om welke reden de boeking op de rekening van de Commissie met vertraging is geschied ".

18 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door geen vertragingsrente te betalen over de bedragen die zij had verzuimd te boeken op het credit van de Commissie, haar gemeenschapsrechtelijke verplichtingen niet is nagekomen .

19 Ook de tweede grief van de Commissie is dus als gegrond te beschouwen .

De derde grief

20 De Commissie stelt, dat de Griekse autoriteiten niets hebben ondernomen om de bij de invoer van Joegoslavische mais in Griekenland niet-geïnde landbouwheffingen na te vorderen, en daardoor de verplichtingen niet zijn nagekomen die op hen rusten krachtens verordening nr . 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide ( PB 1979, L 197, blz . 1 ).

21 Ook deze grief moet worden toegewezen, daar geen enkel gegeven in het dossier twijfel doet rijzen aan de stellingen van de Commissie .

De vierde grief

22 De Commissie stelt, dat artikel 5 EEG-Verdrag de Lid-Staten de verplichting oplegt, overtreders van het gemeenschapsrecht op dezelfde wijze te bestraffen als overtreders van nationale bepalingen . De Griekse regering zou deze verplichting niet zijn nagekomen door niet alle door het nationale recht geboden straf - of tuchtrechtelijke procedures in te leiden tegen de fraudeurs en allen die bij de fraude of het toedekken ervan betrokken waren .

23 Dienaangaande zij opgemerkt, dat wanneer een gemeenschapsregeling geen specifieke strafbepaling met betrekking tot een overtreding bevat of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de Lid-Staten krachtens artikel 5 EEG-Verdrag verplicht zijn, alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren .

24 Daartoe dienen de Lid-Staten er met name op toe te zien, dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht . Zij zijn daarbij vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn .

25 Verder dienen de nationale autoriteiten even energiek op te treden tegen overtredingen van het gemeenschapsrecht als wanneer het gaat om de handhaving van een overeenkomstige nationale wettelijke regeling .

26 In casu blijkt niet uit het dossier, dat de Griekse autoriteiten een straf - of tuchtrechtelijke vervolging hebben ingesteld tegen degenen die betrokken waren bij het plegen en het toedekken van de door de Commissie gesignaleerde fraude, of dat er omstandigheden waren die die vervolging beletten .

27 Tijdens de administratieve procedure heeft de Griekse regering weliswaar verklaard dat de zaak in handen van de Justitie was gegeven en dat de resultaten van het gerechtelijke onderzoek moesten worden afgewacht, maar de Commissie heeft hier terecht tegen ingebracht, dat dat gerechtelijk optreden naar haar weten niet door de nationale autoriteiten, maar door een concurrent van ITCO was uitgelokt en bovendien enkel betrekking had op de fraude met de met het schip Alfonsina vervoerde lading .

28 Onder deze omstandigheden dient de grief van de Commissie gegrond te worden geacht .

De vijfde grief

29 De Commissie stelt, dat de Helleense Republiek, door niet de aangewezen verificaties en enquêtes te verrichten en geen gevolg te geven aan het verzoek van de Commissie om aanvullende controles, haar verplichtingen krachtens de artikelen 1 en 18 van verordening nr . 2891/77 van de Raad niet is nagekomen .

30 Artikel 18 van deze verordening luidt als volgt :

"1 ) De Lid-Staten verrichten de verificaties en enquêtes met betrekking tot de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen ...

2 ) In dit kader :

- verrichten de Lid-Staten de aanvullende controles die de Commissie in een met redenen omkleed verzoek van hen kan verlangen; ..."

31 Tijdens de administratieve procedure hebben de Griekse autoriteiten verklaard, dat het Ministerie van Financiën opdracht had gegeven tot een administratief onderzoek naar de twee betrokken mais-exporten . Waar echter concrete informatie omtrent de aard, de omvang en resultaten van dit onderzoek ontbreken, kan het Hof niet beoordelen of dat onderzoek kan worden aangemerkt als een "verificatie" of "enquête" als voorgeschreven in het hiervoor aangehaalde artikel 18, lid 1 .

32 Verder valt op te merken, dat de Commissie in haar reeds vermelde brief van 21 januari 1987 de Griekse autoriteiten had verzocht, "alsnog een gedetailleerd onderzoek in te stellen naar alle in -, uit - en doorvoerbewegingen van graan vanaf begin 1985, hetzij bij de firma ITCO hetzij via de havens van Thessaloniki en Kavala ". Uit het dossier blijkt niet, dat de Helleense Republiek aan dit verzoek om aanvullende controles gevolg heeft gegeven, hoewel dat verzoek gerechtvaardigd was door de omstandigheid, dat de Commissie op grond van haar eigen onderzoek naar de twee in geding zijnde transacties was gaan twijfelen aan het reguliere karakter van andere soortgelijke transacties waarbij de firma ITCO betrokken was of die door de douaneautoriteiten te Thessaloniki of Kavala waren afgehandeld .

33 Mitsdien acht het Hof ook deze laatste grief van de Commissie gegrond .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

34 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Daar verweerster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat :

1 ) Door landbouwheffingen ten bedrage van 447 053 406 DR, die verschuldigd waren over zekere, uit een derde land ingevoerde partijen mais, niet als eigen middelen van de Gemeenschap vast te stellen en dat bedrag niet op uiterlijk 20 juli 1986 ter beschikking van de Commissie te stellen, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens verordening nr . 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen, en verordening nr . 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen .

2 ) Door over bovengenoemd bedrag van 447 053 406 DR geen vertragingsrente te betalen, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens verordening nr . 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen .

3 ) Door niet over te gaan tot navordering van vorenbedoelde landbouwheffingen, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens verordening nr . 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide .

4 ) Door geen straf - of tuchtrechtelijke vervolging in te stellen tegen degenen die betrokken zouden zijn geweest bij het verrichten of het toedekken van de handelingen waardoor vorenbedoelde landbouwheffingen konden worden ontdoken, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 5 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen .

5 ) Door niet over te gaan tot passende verificaties en controles noch tot de door de Commissie gevraagde aanvullende controlemaatregelen, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens verordening nr . 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen .

6 ) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure .