61988J0024

ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 27 JUNI 1989. - MICHEL GEORGES TEGEN OFFICE NATIONAL D'ALLOCATIONS FAMILIALES POUR TRAVAILLEURS SALARIES. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DU TRAVAIL DE DINANT - BELGIE. - SOCIALE ZEKERHEID - VERORDENING NR. 1408/71 - KINDERBIJSLAGEN VOOR WERKNEMERS. - ZAAK 24/88.

Jurisprudentie 1989 bladzijde 01905


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Communautaire anti-cumulatievoorschriften - Schorsing van recht op uitkering in staat van tewerkstelling - Uitkeringen verschuldigd krachtens wettelijke regeling van staat waar gezinsleden wonen - Werknemer in loondienst in ene Lid-Staat die tegelijkertijd als zelfstandige werkzaamheden uitoefent in Lid-Staat waar gezin woont - Bedrag van in Lid-Staat van woonplaats betaalde uitkeringen lager dan dat uit wettelijke regeling van Lid-Staat van tewerkstelling voortvloeiend bedrag - Recht op aanvullende uitkering

( Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikelen 73 en 76 )

Samenvatting


Artikel 76 van verordening nr . 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat in geval de werknemer naast nevenwerkzaamheden als zelfstandige in de Lid-Staat waar zijn gezin woont, tegelijkertijd werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat uitoefent, het recht op de kinderbijslagen die ingevolge artikel 73 van de verordening verschuldigd zijn door de Lid-Staat van tewerkstelling, slechts wordt geschorst tot het bedrag van de bijslagen van dezelfde aard, die daadwerkelijk worden betaald in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen . Wanneer het bedrag van de in de Lid-Staat van de woonplaats daadwerkelijk ontvangen kinderbijslagen lager is dan dat van de bijslagen overeenkomstig de wettelijke regeling van de andere Lid-Staat, heeft de werknemer ten laste van het bevoegde orgaan van laatstbedoelde staat recht op aanvullende bijslagen, gelijk aan het verschil tussen de twee bedragen .

Partijen


In zaak 24/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de arbeidsrechtbank te Dinant ( België ), in het aldaar aanhangig geding tussen

M . Georges

en

Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 73 en 76 van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Tweede kamer ),

samengesteld als volgt : T . F . O' Higgins, kamerpresident, G . F . Mancini en F . A . Schockweiler, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, verweerder in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door L . Demine, advocaat te Charleroi,

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door J.-L . Dehaene, minister van Sociale Zaken en Institutionele Hervormingen, als gemachtigde,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door E . Belliard en C . Chavance als gemachtigden,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door E . F . Jacobs, secretaris-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Gouloussis als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 14 februari 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 maart 1989,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 8 januari 1988, ingekomen ten Hove op 21 januari daaraanvolgend, heeft de arbeidsrechtbank te Dinant krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 73 en 76 van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ).

2 Die vraag is gerezen in een geschil betreffende de nietigverklaring van een besluit van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers ( hierna : de Rijksdienst ) om de eerder aan verzoeker in het hoofdgeding ( hierna : verzoeker ) toegekende kinderbijslag terug te vorderen .

3 Verzoeker, van Belgische nationaliteit, was gedurende de betrokken periode ( 1 mei 1977 - 30 juni 1982 ) in loondienst werkzaam in Frankrijk, terwijl zijn vrouw en zijn beide kinderen in België woonden .

4 Tot 15 mei 1982 ontving hij kinderbijslagen die hem in België werden uitbetaald door de Rijksdienst, overeenkomstig de Belgische wettelijke regeling en artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71, luidende : "De werknemer op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Frankrijk wonen, recht op de kinderbijslagen waarin voorzien is door de wettelijke regeling van de staat op het grondgebied waarvan deze gezinsleden wonen; de werknemer moet voldoen aan de voorwaarden inzake het verrichten van arbeid waarvan de Franse wettelijke regeling het recht op bijslagen afhankelijk stelt ."

5 Bij een controle in 1982 bleek, dat verzoeker gedurende de betrokken periode als zelfstandige in België nevenwerkzaamheden had verricht en uit dien hoofde kinderbijslag had ontvangen van het Belgische bevoegde orgaan : de sociale-verzekeringskas voor zelfstandigen van België .

6 De Rijksdienst stelde zich op het standpunt, dat door deze dubbele beroepswerkzaamheden was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 76 van verordening nr . 1408/71, volgens hetwelk het recht op krachtens artikel 73 verschuldigde kinderbijslagen wordt geschorst, indien krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, op grond van verrichte beroepswerkzaamheden eveneens gezins - of kinderbijslagen verschuldigd zijn . Daarom besloot hij op 19 mei 1982, op basis van die bepaling, dat de kinderbijslag ten laste moest komen van het Belgische stelsel voor zelfstandigen, en dat verzoeker de hem onverschuldigd betaalde kinderbijslag moest terugbetalen, dat wil zeggen het verschil tussen het bedrag van de kinderbijslag voor werknemers en dat van de kinderbijslag voor zelfstandigen : 381 789 BFR .

7 Verzoeker kwam tegen dat besluit op voor de arbeidsrechtbank te Dinant, die, van oordeel dat het geding een probleem van uitlegging van gemeenschapsrecht deed rijzen, de behandeling van de zaak heeft geschorst totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan over de navolgende prejudiciële vraag :

" Wanneer een Belgisch werknemer die met zijn gezin, waartoe kinderen behoren voor wie recht op gezinsbijslagen bestaat, in België woont, op het grondgebied van een andere Lid-Staat ( Frankrijk ) arbeid in loondienst verricht en daarnaast in het land waar hij woont nevenwerkzaamheden als zelfstandige uitoefent, en wanneer de gezinsbijslagen die hij in het land van zijn woonplaats uit hoofde van werkzaamheden als zelfstandige ontvangt, minder gunstig blijken te zijn dan die welke hij uit hoofde van arbeid in loondienst in de andere Lid-Staat zou kunnen ontvangen, moeten de ( destijds geldende ) prioriteits - en anti-cumulatiebepalingen van respectievelijk artikel 73 en artikel 76 van verordening nr . 1408/71 dan aldus worden uitgelegd, dat

- een recht op kinderbijslag ten laste van de andere Lid-Staat ( staat van tewerkstelling ) bestaat,

- het recht ten laste van de staat van woonplaats prioriteit heeft,

- het recht dat in de staat van tewerkstelling bestaat slechts wordt geschorst ten belope van het bedrag dat voor dezelfde periode en voor dezelfde gezinsleden in de staat van woonplaats is ontvangen ...?"

8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de schriftelijke opmerkingen van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

9 Voor de beantwoording van de prejudiciële vraag zij opgemerkt, dat, gelijk het Hof reeds meermaals heeft vastgesteld, het met artikel 51 EEG-Verdrag beoogde doel, een vrij verkeer van werknemers tot stand te brengen, bepalend is voor de uitlegging van de verordeningen van de Raad op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers .

10 Men kan dan ook niet zonder miskenning van dit beginsel artikel 76 van verordening nr . 1408/71 aldus toepassen, dat de werknemer zijn recht op de gunstigste bijslag verliest doordat de bijslag van één Lid-Staat wordt vervangen door de bijslag die door een andere Lid-Staat verschuldigd is .

11 Geheel in deze lijn overwoog het Hof in het arrest van 23 april 1986 ( zaak 153/84, Ferraioli, Jurispr . 1986, blz . 1401 ), dat de leidende beginselen van verordening nr . 1408/71 vergen dat, zo het bedrag van de uitkeringen in de Lid-Staat van de woonplaats lager is dan dat van de door de andere uitkeringsplichtige Lid-Staat toegekende uitkering, de werknemer de hoogste uitkering blijft genieten en van het bevoegde orgaan van deze laatste Lid-Staat een aanvullende bijslag ontvangt ten belope van het verschil tussen de twee bedragen .

12 Deze rechtspraak is ook toepasselijk in geval de werknemer naast nevenwerkzaamheden als zelfstandige in de Lid-Staat waar zijn gezin woont, tegelijkertijd werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat uitoefent .

13 Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 76 van verordening nr . 1408/71 van de Raad aldus moet worden uitgelegd, dat het recht op de kinderbijslagen die ingevolge artikel 73 van de verordening verschuldigd zijn door de Lid-Staat van tewerkstelling, slechts wordt geschorst tot het bedrag van de bijslagen van dezelfde aard, die daadwerkelijk worden betaald in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen . Wanneer het bedrag van de in de Lid-Staat van de woonplaats daadwerkelijk ontvangen kinderbijslagen lager is dan dat van de bijslagen overeenkomstig de wettelijke regeling van de andere Lid-Staat, heeft de werknemer ten laste van het bevoegde orgaan van laatstbedoelde staat recht op aanvullende bijslagen, gelijk aan het verschil tussen de twee bedragen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

14 De kosten door de Belgische, de Franse en de Nederlandse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Tweede kamer ),

uitspraak doende op de door de arbeidsrechtbank te Dinant bij beschikking van 8 januari 1988 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Artikel 76 van verordening nr . 1408/71 van de Raad moet aldus worden uitgelegd, dat het recht op de kinderbijslagen die ingevolge artikel 73 van de verordening verschuldigd zijn door de Lid-Staat van tewerkstelling, slechts wordt geschorst tot het bedrag van de bijslagen van dezelfde aard, die daadwerkelijk worden betaald in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen . Wanneer het bedrag van de in de Lid-Staat van de woonplaats daadwerkelijk ontvangen kinderbijslagen lager is dan dat van de bijslagen overeenkomstig de wettelijke regeling van de andere Lid-Staat, heeft de werknemer ten laste van het bevoegde orgaan van laatstbedoelde staat recht op aanvullende bijslagen, gelijk aan het verschil tussen de twee bedragen .