61987J0359

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 2 MAART 1989. - PIETRO PINNA TEGEN CAISSE D'ALLOCATIONS FAMILIALES DE LA SAVOIE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET FRANSE COUR DE CASSATION. - PREJUDICIELE ONGELDIGVERKLARING - GEVOLGEN - GEZINSBIJSLAGEN. - ZAAK 359/87.

Jurisprudentie 1989 bladzijde 00585


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 die regeling in leven roept die specifiek van toepassing is op aan wettelijke regeling van één der Lid-Staten onderworpen

werknemers - Ongeldigverklaring door Hof - Gevolgen - In andere Lid-Staten geldende regeling bij gebreke van nieuwe voorschriften algemeen van toepassing

( EEG-Verdrag, artikelen 48 en 51; Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikel 73 )

Samenvatting


De ongeldigverklaring door het Hof van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 op grond dat die bepaling, die een regeling in het leven roept die specifiek van toepassing is op de werknemers die aan de wettelijke regeling van één der Lid-Staten zijn onderworpen, niet voldoet aan het in artikel 48 EEG-Verdrag gestelde vereiste van gelijke behandeling, zodat zij niet als een bepaling is aan te merken tot cooerdinatie van de nationale wettelijke regelingen waarin artikel 51 EEG-Verdrag voorziet ter bevordering van het vrije verkeer van werknemers, houdt in, dat het in artikel 73, lid 1, van die verordening omschreven stelsel van betaling van gezinsbijslagen algemeen van toepassing is zolang de Raad geen nieuwe voorschriften heeft vastgesteld, die in overeenstemming zijn met artikel 51 EEG-Verdrag .

Partijen


In zaak 359/87,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Franse Cour de cassation, in het aldaar aanhangig geding tussen

P . Pinna

en

Caisse d' allocations familiales de la Savoie,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 73 van verordening nr . 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen

op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),

samengesteld als volgt : T . Koopmans, kamerpresident, T . F . O' Higgins, G . F . Mancini, F . A . Schockweiler en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : C . O . Lenz

griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- P . Pinna, vertegenwoordigd door de advocatenmaatschap A . Lyon-Caen, F . Fabiani en L . Liard, advocaten bij de conseil d' État en de Cour de cassation,

- de Caisse d' allocations familiales de la Savoie, vertegenwoordigd door de advocatenmaatschap Desaché-Gatineau, advocaat bij de conseil d' État en de Cour de cassation,

- de regering van de Franse Republiek, voor de schriftelijke procedure vertegenwoordigd door J.-P . Puissochet en C . Chavance, en ter terechtzitting door R . de Gouttes en C . Chavance,

- de regering van de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L . Ferrari Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen, als gemachtigde, bijgestaan door P . G . Ferri, avvocato dello stato,

- de regering van de Helleense Republiek, voor de schriftelijke procedure vertegenwoordigd door I . Cranidiotis, bijzonder secretaris van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, bijgestaan door I . Galanis-Marangoudakis, juridisch adviseur bij de dienst EG-geschillen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en ter terechtzitting door N . Fragakis als gemachtigde,

- de regering van de Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L . Inez Fernandes, directeur juridische zaken van het directoraat-generaal Europese Gemeenschappen, L . Real, juridisch medewerker van hetzelfde directoraat-generaal, en S . Pizarro, adjunct-directeur-generaal van het departement internationale betrekkingen en verdragen inzake sociale zekerheid,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Gouloussis,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 20 oktober 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 december 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 19 november 1987, ingekomen ten Hove op 1 december daaraanvolgend, heeft de Franse Cour de cassation krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 73 van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil betreffende de weigering van de Caisse d' allocations familiales de la Savoie om aan Pinna gezinsbijslagen toe te kennen over bepaalde periodes in 1977 en 1978 .

3 Pinna, van Italiaanse nationaliteit, woont met zijn echtgenote en hun twee kinderen, Sandro en Rosetta, in Frankrijk . In 1977 verbleven de kinderen samen met hun moeder voor langere tijd in Italië . De Caisse d' allocations familiales de la Savoie weigerde Pinna gezinsbijslagen toe te kennen voor Sandro over de periode van 1 oktober 1977 tot 31 december 1977 en voor Rosetta over de periode van 1 oktober 1977 tot 31 maart 1978, op grond dat die bijslagen moesten worden betaald door het Istituto nazionale della previdenza sociale van l' Aquila, de plaats waar de kinderen destijds in Italië verbleven . Deze beslissing was blijkbaar gebaseerd op artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 .

4 Artikel 73, leden 1 en 2, van verordening nr . 1408/71 bepaalt :

"1 . De werknemer op wie de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat dan Frankrijk van toepassing is, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden .

2 . De werknemer op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Frankrijk wonen, recht op de kinderbijslagen waarin voorzien is door de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan deze gezinsleden wonen; de werknemer moet voldoen aan de voorwaarden inzake het verrichten van arbeid waarvan de Franse wettelijke regeling het recht op bijslagen afhankelijk stelt ."

5 Pinna heeft tegen genoemde beslissing beroep in rechte ingesteld . Op het cassatieberoep van Pinna heeft de Cour de cassation het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over :

1 ) de geldigheid en de handhaving van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 van 14 juni 1971;

2 ) de betekenis van de term "woonplaats" in die bepaling .

6 Bij arrest van 15 januari 1986 ( zaak 41/84, Jurispr . 1986, blz . 1 ) heeft het Hof, uitspraak doende op dit verzoek om een prejudiciële beslissing, voor recht verklaard :

"1 ) Artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 is ongeldig, doordat het uitsluit dat aan werknemers op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is, Franse gezinsbijslagen worden toegekend voor hun gezinsleden die in een andere Lid-Staat wonen .

2 ) Op de vastgestelde ongeldigheid van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 kan geen beroep worden gedaan tot staving van aanspraken op uitkeringen over vóór de datum van dit arrest gelegen tijdvakken, behalve door werknemers die reeds vóór deze datum een beroep in rechte hebben ingesteld of een daarmee gelijk te stellen bezwaar hebben doen gelden ."

7 Daarop was de Cour de cassation van mening dat, met name gelet op de in artikel 51 EEG-Verdrag neergelegde institutionele regels, onzekerheid blijft bestaan over de bepalingen die voortaan gelden voor de uitkering van gezinsbijslagen aan migrerende werknemers op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is .

8 Om die reden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak opnieuw geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen :

"1 ) Heeft de ongeldigverklaring van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 tot gevolg dat de regeling voor de betaling van de gezinsbijslagen als omschreven in lid 1 daarvan, algemeen van toepassing wordt, of dienen daarentegen nieuwe bepalingen te worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 51 EEG-Verdrag?

2 ) Indien dit laatste het geval is : welk stelsel geldt dan tijdens de overgangsperiode voor migrerende werknemers op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen, wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

10 Met zijn eerste vraag wenst de Cour de cassation te vernemen, of de ongeldigverklaring van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 tot gevolg heeft dat de regeling voor de betaling van de gezinsbijslagen als omschreven in artikel 73, lid 1, van die verordening, algemeen van toepassing wordt, dan wel of ter zake nieuwe bepalingen moeten worden vastgesteld .

11 In zijn arrest van 15 januari 1986 heeft het Hof vastgesteld, dat bij artikel 73 van verordening nr . 1408/71 een onderscheid is ingevoerd tussen in Frankrijk werkzame werknemers en werknemers die in de andere Lid-Staten werkzaam zijn .

12 In genoemd arrest heeft het Hof vastgesteld, dat artikel 73 van verordening nr . 1408/71, waar het voor migrerende werknemers twee verschillende stelsels invoert, al naar gelang deze werknemers aan de Franse wettelijke regeling of aan die van een andere Lid-Staat zijn onderworpen, tot andere dispariteiten leidt dan die welke reeds uit de nationale wettelijke regelingen voortvloeien, zodat het de verwezenlijking van de in de artikelen 48 tot en met 51 EEG-Verdrag genoemde doelstellingen belemmert . Wat meer bepaald de geldigheid van artikel 73, lid 2, zelf betreft, heeft het Hof erop gewezen, dat het in die bepaling gehanteerde criterium de door artikel 48 EEG-Verdrag voorgeschreven gelijke behandeling niet kon waarborgen en dus niet mocht worden aangewend in het kader van de cooerdinatie van de nationale wettelijke regelingen waarin artikel 51 EEG-Verdrag voorziet ter bevordering van het vrije verkeer van werknemers in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 48 EEG-Verdrag .

13 Zolang de Raad in verband met het arrest van het Hof geen nieuwe regels heeft vastgesteld, die in overeenstemming zijn met artikel 51 EEG-Verdrag, verzet deze bepaling zich ertegen, dat de nationale autoriteiten een gezinsbijslagenregeling blijven toepassen die in strijd is met het gemeenschapsrecht . Zij zijn immers verplicht in hun rechtsorde de nodige consequenties te verbinden aan een in het kader van artikel 177 EEG-Verdrag vastgestelde ongeldigheid .

14 Deze overwegingen brengen mee, dat de nationale autoriteiten de regeling van artikel 73, lid 1 - de enige waaraan op dit ogenblik geldig kan worden gerefereerd - ook moeten toepassen op de werknemers op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is .

15 In de bij het Hof ingediende opmerkingen is met name door de Franse regering opgeworpen, dat deze uitlegging van artikel 73, lid 1, niet kon worden overwogen, aangezien het zinsdeel "andere dan Frankrijk" betrekking heeft op de situatie van werknemers op wie de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat dan Frankrijk van toepassing is, en de Franse wettelijke regeling dus nog steeds uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van deze bepaling valt .

16 Dit argument kan niet slagen . Het zinsdeel "andere dan Frankrijk" in artikel 73, lid 1, van de litigieuze verordening, kan immers slechts worden uitgelegd in samenhang met de specifieke regeling van artikel 73, lid 2, van dezelfde verordening, zodat de ongeldigverklaring van laatstgenoemde bepaling bij het arrest van het Hof van 15 januari 1986 noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft, dat dat zinsdeel elke bestaansreden en elk nuttig effect heeft verloren . Het moet derhalve worden geacht reeds impliciet ongeldig te zijn verklaard bij genoemd arrest . Een dergelijke uitlegging is overigens noodzakelijk, aangezien het arrest van 15 januari 1986 anders elk nuttig effect verliest .

17 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat zolang de Raad geen nieuwe voorschriften heeft vastgesteld, die in overeenstemming zijn met artikel 51 EEG-Verdrag, de ongeldigverklaring van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 inhoudt, dat het in artikel 73, lid 1, van die verordening omschreven stelsel van betaling van gezinsbijslagen algemeen van toepassing is .

18 Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede prejudiciële vraag niet te worden beantwoord .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

19 De kosten door de Franse, de Italiaanse, de Griekse en de Portugese regering alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),

uitspraak doende op de door de Franse Cour de cassation bij arrest van 19 november 1987 gestelde vragen, verklaart voor recht :

Zolang de Raad geen nieuwe voorschriften heeft vastgesteld, die in overeenstemming zijn met artikel 51 EEG-Verdrag, houdt de ongeldigverklaring van artikel 73, lid 2, van verordening nr . 1408/71 in, dat het in artikel 73, lid 1, van die verordening omschreven stelsel van betaling van gezinsbijslagen algemeen van toepassing is .