ARREST VAN HET HOF (DERDE KAMER) VAN 10 MAART 1989. - SERGIO DEL PLATO TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAAR - WEIGERING VAN TOELATING TOT EEN INTERN VERGELIJKEND ONDERZOEK. - ZAAK 126/87.
Jurisprudentie 1989 bladzijde 00643
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . Ambtenaren - Beroep - Beroep tegen besluit tot afwijzing van klacht - Ontvankelijkheid
( Ambtenarenstatuut, artikelen 90 en 91 )
2 . Ambtenaren - Beroep - Voorafgaande administratieve klacht - Identiteit van voorwerp en grond - Middelen en argumenten niet vermeld in, doch nauw aansluitend bij
klacht - Ontvankelijkheid - Verzoek om schadevergoeding voor het eerst voor Hof geformuleerd - Uitbreiding van voorwerp van geschil - Geen
( Ambtenarenstatuut, artikelen 90 en 91 )
1 . In het stelsel van het Statuut kan een ambtenaar slechts beroep tegen een hem betreffend besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag instellen, wanneer hij zich van tevoren tot dit gezag heeft gewend met een klacht en op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen . In die omstandigheden is het beroep ontvankelijk, ongeacht of het slechts tegen het oorspronkelijk bestreden besluit, tegen het besluit tot afwijzing van de klacht, dan wel tegen beide handelingen te zamen is gericht, op voorwaarde evenwel dat de klacht is ingediend en het beroep is ingesteld binnen de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut gestelde termijnen .
2 . Een ambtenaar kan voor het Hof alleen maar conclusies indienen die hetzelfde voorwerp hebben als de conclusies van de voorafgaande administratieve klacht, en alleen maar bezwaren doen gelden die op dezelfde grond berusten als de in die klacht geformuleerde bezwaren . Voor het Hof kunnen ter nadere precisering van die bezwaren middelen en argumenten worden aangevoerd die niet in de klacht waren vermeld, doch er wel nauw bij aansluiten . Daaruit volgt dat de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut weliswaar tot doel hebben, een minnelijke schikking van een geschil tussen een ambtenaar en de administratie mogelijk te maken, doch niet beogen de omvang van een beroep in rechte nauwkeurig en definitief af te bakenen, zolang de grond of het voorwerp van de klacht in dat stadium maar geen wijziging ondergaat . Met name is een verzoek om schadevergoeding dat voor het eerst bij het Hof is ingediend, ontvankelijk, wanneer de klacht slechts intrekking van een besluit beoogde, daar een dergelijk verzoek om intrekking een verzoek kan impliceren tot herstel van eventueel door hem als gevolg van dat besluit geleden schade .
In zaak 126/87,
S . Del Plato, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Varese, Italië, vertegenwoordigd door M . Slusny, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbend te Luxemburg ten kantore van E . Arendt, advocaat aldaar, avenue Marie-Thérèse,
verzoeker,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Griesmar en door S . van Raepenbusch, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep, strekkende tot :
1 ) nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoeker toe te laten tot een intern vergelijkend onderzoek om te voorzien in post COM/536/86 bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra;
2 ) nietigverklaring van de benoeming van F . Timm op die post;
3 ) nietigverklaring van de stilzwijgende afwijzing van verzoekers klacht;
4 ) subsidiair, veroordeling van de Commissie tot betaling van 20 000 ecu als schadevergoeding;
5 ) verwijzing van de Commissie in de kosten van het geding,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE ( Derde kamer ),
samengesteld als volgt : F . Grévisse, kamerpresident, J . C . Moitinho de Almeida en M . Zuleeg, rechters,
advocaat-generaal : M . Darmon
griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 14 februari 1989,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 februari 1989,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 10 april 1987, heeft S . Del Plato, ambtenaar in de rang B 3 bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, die is tewerkgesteld bij de afdeling "Gebouwen en infrastructuur" van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra, beroep ingesteld tot nietigverklaring van de stilzwijgende afwijzing door de administratie van zijn sollicitatie naar de vacante post COM/536/86, van het besluit tot benoeming van F . Timm op die post, en tot vergoeding van de door hem als gevolg van die beide besluiten geleden schade .
2 Op 4 april 1986 werd de kennisgeving van vacature gepubliceerd voor de functie van hoofd van de dienst ( categorie A ) "Nieuwe werken" van de afdeling "Gebouwen en infrastructuur" van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra, alwaar verzoeker werkzaam is . Hij diende zijn sollicitatie in op 29 april 1986 en nadat deze mondeling was afgewezen, bevestigde hij die sollicitatie de volgende dag schriftelijk . Op 5 augustus 1986 werd een nieuw organigram van de dienst gepubliceerd, waaruit bleek dat F . Timm op die post was benoemd . Bij een op 11 september 1986 ingeschreven klacht verzocht verzoeker om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie en van het besluit tot benoeming van F . Timm . Voor het Hof stelt hij beroep in tegen de stilzwijgende, op 2 april 1987 uitdrukkelijk bevestigde, afwijzing van zijn klacht en tegen het besluit tot benoeming van Timm, en vordert hij vergoeding van de door hem geleden schade .
3 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hieronder slechts weergegeven, voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
De door verweerster opgeworpen excepties van niet-ontvankelijkheid
4 Verweerster stelt allereerst, dat het beroep niet ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie .
5 Verweerster stelt, dat verzoekers beroep ten onrechte is gericht tegen een vermeende weigering hem te laten deelnemen aan een intern vergelijkend onderzoek om in de betrokken post te voorzien, terwijl zulk een vergelijkend onderzoek nooit is uitgeschreven; het beroep is evenwel in werkelijkheid gericht tegen de weigering hem te laten deelnemen aan de selectieprocedure voor die post .
6 Verweerster stelt voorts, dat het beroep tardief is ingesteld, aangezien verzoeker reeds op 29 april 1986 een uitdrukkelijke afwijzing had ontvangen, waartegen hij binnen de termijn van drie maanden van de artikelen 90, lid 2, en 91, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, had moeten opkomen door een klacht .
7 Opgemerkt zij, dat betrokkene zijn sollicitatie eerst op 30 april 1986 officieel bij de administratie heeft ingediend, per aangetekende brief met bericht van ontvangst . Op dat verzoek heeft verweerster geen antwoord gegeven, hetgeen een stilzwijgend besluit tot afwijzing oplevert, waartegen verzoeker op regelmatige wijze is opgekomen door middel van een klacht die binnen de in het Statuut gestelde termijn is ingediend, en vervolgens door zijn beroep bij het Hof .
8 Ten slotte stelt de Commissie dat het beroep niet ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen de afwijzing van verzoekers klacht, daar deze afwijzing louter een bevestiging zou vormen van het besluit waartegen de klacht is gericht .
9 Ingevolge de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut kan een ambtenaar slechts beroep bij het Hof van Justitie tegen een hem betreffend besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag instellen, wanneer hij zich van tevoren tot dit gezag heeft gewend met een klacht en op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen . In het systeem van het Statuut moet de ambtenaar dus een klacht indienen tegen het door hem bestreden besluit en bij het Hof beroep instellen tegen het besluit waarbij die klacht wordt afgewezen . In die omstandigheden is het beroep ontvankelijk, ongeacht of het slechts tegen het oorspronkelijk bestreden besluit, tegen het besluit tot afwijzing van de klacht, dan wel tegen beide handelingen te zamen is gericht ( arrest van 19 januari 1984, zaak 260/80, Andersen, Jurispr . 1984, blz . 177, in het bijzonder r.o . 3 en 4 ), op voorwaarde evenwel dat de klacht is ingediend en het beroep is ingesteld binnen de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut gestelde termijnen, hetgeen in casu het geval is ( arrest van 26 januari 1989, zaak 224/87, Koutchoumoff, Jurispr . 1989, blz . 99 ). Verzoekers beroep is dus evenzeer ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de stilzwijgende afwijzing van zijn klacht .
10 Het beroep is volgens verweerster voorts niet ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de benoeming van Timm, op grond dat verzoeker geen belang zou hebben om een benoeming te betwisten, waarop hij zelf geen aanspraak kon maken . Daar het antwoord op die exceptie afhangt van de vraag of verzoeker op de betrokken post kon worden benoemd, hetgeen verweerster betwist, zal die vraag hierna worden onderzocht, te zamen met de door het geding opgeworpen vragen ten gronde .
11 Ten slotte wordt volgens verweerster de vordering tot schadevergoeding voor het eerst bij het Hof ingediend, zonder dat zij het voorwerp van een voorafgaande klacht is geweest, zoals artikel 91 Statuut vereist .
12 Die exceptie moet worden verworpen . Volgens vaste rechtspraak kan een ambtenaar voor het Hof alleen maar conclusies indienen die hetzelfde voorwerp hebben als de conclusies van zijn klacht, en alleen maar bezwaren doen gelden die op dezelfde grond berusten als de in die klacht geformuleerde bezwaren . Voor het Hof kunnen ter nadere precisering van die bezwaren middelen en argumenten worden aangevoerd die niet in de klacht waren vermeld, doch er wel nauw bij aansluiten ( arrest van 20 mei 1987, zaak 242/85, Geist, Jurispr . 1987, blz . 2181 ). Daaruit volgt dat de artikelen 90 en 91 Ambtenarenstatuut weliswaar tot doel hebben, een minnelijke schikking van een geschil tussen een ambtenaar en de administratie mogelijk te maken, doch niet beogen de omvang van een beroep in rechte nauwkeurig en definitief af te bakenen, zolang de grond of het voorwerp van de klacht in dat stadium maar geen wijziging ondergaat ( arrest van 7 mei 1986, zaak 52/85, Rihoux, Jurispr . 1986, blz . 1555 ). Dit is met name het geval wanneer, zoals in casu, de verzoeker in zijn klacht de intrekking van een jegens hem genomen besluit heeft gevorderd, daar een dergelijk verzoek om intrekking, in de gegeven omstandigheden, een verzoek kan impliceren tot herstel van eventueel door hem als gevolg van dat besluit geleden schade ( arrest van 26 januari 1989, Koutchoumoff, reeds geciteerd ). De ter zake door verweerster tegen verzoekers beroep opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet dus eveneens worden verworpen .
Ten gronde
De conclusie gericht tegen de weigering, verzoekers sollicitatie in aanmerking te nemen
13 Over verzoekers stelling dat verweerster hem ten onrechte zou hebben belet aan een vergelijkend onderzoek deel te nemen, dat overigens op onwettige wijze zou zijn uitgeschreven, zij opgemerkt, dat - zoals hiervoor reeds uiteengezet - verweerster geen vergelijkend onderzoek heeft uitgeschreven om in de in geding zijnde post te voorzien, maar enkel een aanwervingsprocedure voor een tijdelijk functionaris in gang heeft gezet . De middelen van verzoeker tegen de gang van zaken bij dat vermeende onderzoek, berustend op schending van artikel 29 Ambtenarenstatuut, treffen dus geen doel .
14 Verzoeker stelt tevens dat zijn sollicitatie naar de vacante post, die door een functionaris van categorie A zou moeten worden vervuld, in aanmerking had moeten worden genomen, hoewel hij ambtenaar van de categorie B is, aangezien enerzijds ingevolge artikel 45, juncto artikel 98, lid 2, van het Statuut, de overgang van ambtenaren van het wetenschappelijk en technisch kader naar een andere categorie zonder vergelijkend onderzoek kan plaatsvinden, en hij anderzijds de vereiste kwaliteiten voor benoeming op die post bezat . Hij kwam weliswaar niet voor op de lijst van ambtenaren die in aanmerking kunnen komen voor functies in de categorie A, die is vastgesteld volgens de "Procedure welke voorafgaat aan de besluiten tot wijziging van categorie, van B naar A, voor ambtenaren en functionarissen van de wetenschappelijke en technische groepen", maar vanwege het feit dat hij taken verrichtte die op alle punten overeenstemden met de in de kennisgeving van vacature omschreven taken, had verweerster van die lijst moeten afwijken .
15 Weliswaar kunnen ambtenaren van het wetenschappelijk en technisch kader op grond van artikel 45, lid 2, juncto artikel 98, lid 2, van het Statuut, zonder vergelijkend onderzoek overgaan naar een hogere categorie, maar de Commissie heeft een "Procedure" ingesteld voor het op objectieve wijze selecteren van kandidaten die in aanmerking kunnen komen voor een wijziging van categorie . De geldigheid van dat systeem, met name in het licht van het Ambtenarenstatuut, is door het Hof erkend ( arrest van 9 oktober 1984, gevoegde zaken 80-83/81, Adam e.a ., Jurispr . 1984, blz . 3411 ) en bevestigd in het arrest van 10 december 1987 ( gevoegde zaken 181-184/86, Del Plato e.a ., Jurispr . 1987, blz . 4991 ), waarbij het beroep van verzoeker werd verworpen tot nietigverklaring van de weigering van het selectiecomité hem op de lijst van ambtenaren te plaatsen die geschikt waren voor functies van categorie A .
16 Verzoeker betoogt dat hij tevoren reeds soortgelijke functies had vervuld als die waarnaar hij solliciteerde, of zelfs dat hij die functie voorheen reeds had vervuld, hetgeen voor verweerster aanleiding had moeten zijn om hem te benoemen . Verweerster echter was van mening dat die gegevens geen afwijking rechtvaardigden van de lijst die volgens de in 1983 vastgestelde "Procedure" was opgesteld; verweerster heeft daarmee in de omstandigheden van het onderhavige geval geen onjuist gebruik gemaakt van haar beoordelingsbevoegdheid .
17 Mitsdien is verzoekers stelling dat de weigering zijn sollicitatie in aanmerking te nemen onwettig was, niet gegrond .
De conclusie gericht tegen de benoeming van Timm
18 Zoals verweerster heeft opgemerkt, moet een ambtenaar volgens vaste rechtspraak van het Hof, wil hij kunnen opkomen tegen een benoemingsbesluit, bij nietigverklaring van dat besluit een persoonlijk belang hebben ( arrest van 30 mei 1984, zaak 111/83, Picciolo, Jurispr . 1984, blz . 2323 ).
19 Uit het voorgaande blijkt, dat verzoekers beroep tot nietigverklaring van de weigering zijn sollicitatie in aanmerking te nemen, ongegrond is .
20 In die omstandigheden heeft verzoeker, die niet voor benoeming op die post in aanmerking komt, geen belang bij het bestrijden van de benoeming van een andere kandidaat op die post . Zijn beroep dienaangaande moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard .
21 Uit al hetgeen voorafgaat, volgt dat verzoekers beroep ongegrond moet worden verklaard wat betreft zijn verzoek tot nietigverklaring van de weigering zijn sollicitatie naar post COM/526/86 in aanmerking te nemen, en zijn verzoek om schadevergoeding, nu de administratie jegens hem geen fout heeft begaan, en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard .
Kosten
22 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Volgens artikel 70 van dat Reglement blijven echter de kosten door de instellingen ter zake van beroepen van personeelsleden der Gemeenschappen gemaakt, te haren laste .
HET HOF VAN JUSTITIE ( Derde kamer ),
rechtdoende :
1 ) Verwerpt het beroep .
2 ) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen .