61987J0055

ARREST VAN HET HOF (EERSTE KAMER) VAN 7 JULI 1988. - ALEXANDER MOKSEL IMPORT UND EXPORT GMBH UND CO. HANDELS-KG TEGEN BUNDESANSTALT FUER LANDWIRTSCHAFTLICHE MARKTORDNUNG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET VERWALTUNGSGERICHT FRANKFURT AM MAIN. - RESTITUTIES BIJ DE UITVOER - VASTSTELLING VOORAF - SCHORSING. - ZAAK 55/87.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 03845


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Vaststelling vooraf - Schorsing - Toepassing op nog hangende verzoeken om vaststelling vooraf

( Verordening nr . 885/68 van de Raad, artikel 5, lid 3, zoals gewijzigd bij verordening nr . 1504/76; Verordening nr . 2377/80 van de Commissie, artikel 8 bis, lid 2 )

2 . Gemeenschapsrecht - Uitlegging - Uniforme uitlegging - Meertalige teksten - Inaanmerkingneming van verschillende taalversies

3 . Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Vaststelling vooraf - Wachttijd voor afgifte van certificaten uitgedrukt in werkdagen - Betekenis van term "Werktag"

( Verordening nr . 1182/71 van de Raad, artikel 2, lid 2; Verordening nr . 2377/80 van de Commissie, artikel 8 bis, lid 2 )

4 . Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Omvang - Verordeningen

( EEG-Verdrag, artikel 190 )

5 . Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Restituties bij uitvoer - Vaststelling vooraf - Schorsing - Afwijking van verplichting tot inschakeling van Comité van beheer - Voorwaarden - Uiterste dringendheid - Betekenis

( Verordening nr . 885/68 van de Raad, artikel 5, lid 4, tweede alinea, zoals gewijzigd bij verordening nr . 1504/76; Verordening nr . 387/84 van de Commissie )

Samenvatting


1 . De op grond van artikel 5, lid 3, van verordening nr . 885/68 gedane aanvragen om vaststelling vooraf van de restituties bij de uitvoer van rundvlees, die vóór een periode van schorsing van de vaststelling vooraf zijn ingediend, maar waarop, in verband met de in artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 voor de afgifte voorgeschreven termijn tijdens die periode moet worden beslist, dienen te worden afgewezen .

2 . Het vereiste ener uniforme toepassing en uitlegging brengt mee dat een tekst niet op zich zelf in één van zijn versies wordt beschouwd, doch gebiedt dat hij zal worden geïnterpreteerd - met name in het licht van de in alle talen geredigeerde versies - zowel naar de werkelijke bedoeling van de wetgever, als gelet op het doel hetwelk hij zich daarmede heeft gesteld .

3 . De term "Werktag" in de Duitse versie van artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 moet worden uitgelegd als een synoniem van de term "Arbeitstag" in de Duitse versie van artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1182/71, zodat de zaterdagen er niet onder vallen .

4 . De door artikel 190 EEG-Verdrag vereiste motivering moet aan de aard van de betrokken handeling beantwoorden . De redenering van de communautaire instantie die de betwiste handeling heeft vastgesteld, moet er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen . Bij verordeningen kan echter geen specifieke motivering worden verlangd van de verschillende - soms zeer talrijke en ingewikkelde - onderdelen, feitelijk en rechtens, die daarin voorkomen, zodra deze binnen de systematiek van het geheel vallen .

5 . De Commissie kan slechts een verordening houdende schorsing van de vaststelling vooraf van de uitvoerrestituties voor rundvlees zelfstandig vaststellen zonder de beheerscomitéprocedure te volgen, wanneer zich een uiterst dringend geval voordoet in de zin van artikel 5, lid 4, tweede alinea, van verordening nr . 885/68 .

Daarvan is sprake wanneer, gelet op zowel de marktontwikkeling als de voor de raadpleging van het Comité van beheer geldende termijnen, de verordening, die na raadpleging van het Comité wordt vastgesteld, ten einde abnormaal veel aanvragen om vaststelling vooraf te kunnen afwijzen, een aanvechtbare terugwerkende kracht zou krijgen .

Partijen


In zaak 55/87,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main, in het aldaar aanhangig geding tussen

Alexander Moksel Import und Export GmbH & Co . Handels-KG, te Buchloe,

en

Bundesanstalt fuer landwirtschaftliche Marktordnung, te Frankfurt am Main,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening nr . 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan ( PB 1968, L 156, blz . 2 ), over de uitlegging en de geldigheid van verordening nr . 2377/80 van de Commissie van 4 september 1980 houdende bijzondere bepalingen voor de toepassing van het stelsel van invoer - en uitvoercertificaten in de sector rundvlees ( PB 1980, L 241, blz . 5 ), alsmede over de geldigheid van verordening nr . 387/84 van de Commissie van 15 februari 1984 houdende tijdelijke schorsing van de vaststelling vooraf van restituties bij uitvoer van bepaalde rundvleesprodukten ( PB 1984, L 46, blz . 39 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Eerste kamer ),

samengesteld als volgt : G . Bosco, kamerpresident, R . Joliet en F . Schockweiler, rechters,

advocaat-generaal : G . F . Mancini

griffier : D . Louterman, administrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- Alexander Moksel Import und Export GmbH & Co . Handels KG, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door V . Schiller, advocaat te Keulen,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Booss,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 9 maart 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 juni 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 22 januari 1987, ingekomen ten Hove op 23 februari 1987, heeft het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag verscheidene prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening nr . 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan ( PB 1968, L 156, blz . 2 ), over de uitlegging en de geldigheid van verordening nr . 2377/80 van de Commissie van 4 september 1980 houdende bijzondere bepalingen voor de toepassing van het stelsel van invoer - en uitvoercertificaten in de sector rundvlees ( PB 1980, L 241, blz . 5 ), alsmede over de geldigheid van verordening nr . 387/84 van de Commissie van 15 februari 1984 houdende tijdelijke schorsing van de vaststelling vooraf van restituties bij uitvoer van bepaalde rundvleesprodukten ( PB 1984, L 46, blz . 39 ).

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een geding waarin Alexander Moksel Import und Export GmbH & Co . Handels-KG ( hierna : Moksel ), verzoekster in het hoofdgeding, om nietigverklaring verzoekt van een beschikking van de Bundesanstalt fuer landwirtschaftliche Marktordnung ( hierna : BALM ), verweerster in het hoofdgeding, houdende weigering van de afgifte van certificaten met vaststelling vooraf van de uitvoerrestituties voor een aantal partijen rundvlees .

3 Het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main, waar dit geding aanhangig is gemaakt, heeft besloten om het Hof de navolgende prejudiciële vragen te stellen :

"1 ) Moeten aanvragen om vaststelling vooraf van een restitutie, gedaan krachtens artikel 5, lid 3, van verordening ( EEG ) nr . 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan, zoals gewijzigd bij verordening ( EEG ) nr . 1504/76 van de Raad van 21 juni 1976, die vóór de schorsingsperiode zijn ingediend, maar waarop tijdens die periode moet worden beslist, worden afgewezen?

Zo ja :

2 ) Moet de term 'Werktag' in artikel 8 bis, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 2377/80 van de Commissie van 4 september 1980 houdende bijzondere bepalingen voor de toepassing van het stelsel van invoer - en uitvoercertificaten in de sector rundvlees, zoals gewijzigd bij verordening ( EEG ) nr . 2798/81 van de Commissie van 28 september 1981, hetzelfde worden uitgelegd als de term 'Arbeitstag' ( die voorkomt in verordening ( EEG ) nr . 2378/80 van de Commissie van 4 september 1980 houdende aanvullende bijzondere bepalingen ten aanzien van de afgifte van uitvoercertificaten in de sector rundvlees ) in de zin van artikel 2, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs - en vervaltijden?

Bij bevestigende beantwoording van de tweede vraag :

3 ) a ) Voldoet de considerans van verordening ( EEG ) nr . 387/84 van de Commissie van 15 februari 1984 houdende tijdelijke schorsing van de vaststelling vooraf van restituties bij uitvoer van bepaalde rundvleesprodukten aan de vereisten van artikel 190 EEG-Verdrag?

Zo ja :

b ) Was voldaan aan de voorwaarden voor vaststelling van verordening nr . 387/84, die zijn voorzien in artikel 5, lid 4, van verordening nr . 885/68, zoals gewijzigd bij verordening nr . 1504/76?

In geval van ontkennende beantwoording van een van de voorgaande vragen :

4 ) Kan een uitvoercertificaat met vooraf vastgestelde restitutie op grond van artikel 5, lid 3, van verordening nr . 885/68, zoals gewijzigd bij verordening nr . 1504/76, voor een reeds verstreken periode en dus met terugwerkende kracht worden afgegeven, wanneer komt vast te staan, dat de afgifte van het certificaat ten onrechte is geweigerd?"

4 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, de toepasselijke regeling en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De eerste vraag ( het lot van de aanvragen om certificaten met vaststelling vooraf, die zijn ingediend vóór een periode van schorsing van de vaststelling vooraf en waarop gedurende deze periode moet worden beslist )

5 Met zijn eerste vraag wenst het Verwaltungsgericht te vernemen, of aanvragen om vaststelling vooraf van de restituties bij de uitvoer, die vóór een periode van schorsing van de vaststelling vooraf zijn ingediend, maar waarop tijdens deze periode moet worden beslist, moeten worden afgewezen .

6 Het Verwaltungsgericht herinnert eraan, dat de Commissie bij artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80, ingevoegd bij verordening nr . 2798/81 van 28 september 1981 ( PB 1981, L 275, blz . 24 ), een algemene wachttijd voor de afgifte van certificaten met vaststelling vooraf heeft ingesteld . Deze bepaling luidt : "Voor produkten van post 02.01 A II van het gemeenschappelijk douanetarief wordt het uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie ..., afgegeven op de vijfde werkdag na de dag van de indiening van de aanvraag, voor zover tijdens deze termijn geen bijzondere maatregelen worden vastgesteld ."

7 Indien een schorsing van de vaststelling vooraf, zoals die waartoe is besloten in verordening nr . 387/84 van de Commissie, een bijzondere maatregel vormt in de zin van de bepaling waarbij een algemene wachttijd werd ingesteld, dan zou dit naar het oordeel van het Verwaltungsgericht meebrengen, dat de aanvragen om certificaten met vaststelling vooraf, die vóór een schorsingsperiode zijn ingediend, doch waarop gedurende die periode moet worden beslist, dienen te worden afgewezen . Deze uitlegging zou het Hof ook hebben gegeven in het kader van een andere marktorganisatie, waar een analoge regeling bestond ( arrest van 27 oktober 1983, zaak 276/82, De Beste Boter, Jurispr . 1983, blz . 3331 ).

8 Het Verwaltungsgericht merkt echter op, dat het Hof in dat arrest zijn antwoord enkel heeft gemotiveerd door te verwijzen naar het doel en het nuttig effect van de schorsing van de voorfixatie . Het Hof zou niet hebben onderzocht of de bepaling betreffende de algemene wachttijd geldig was .

9 Het Verwaltungsgericht meent dat artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 van de Commissie, waarbij een algemene wachttijd werd ingesteld, ongeldig is wegens strijd met artikel 5, lid 4, tweede alinea, van verordening nr . 885/68 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr . 1504/76 van 21 juni 1976 ( PB 1976, L 168, blz . 7 ). Volgens laatstbedoelde bepaling kan de Commissie, wanneer bij onderzoek van de marktsituatie moeilijkheden ten gevolge van de toepassing van de bepalingen inzake de vaststelling vooraf van de restitutie worden geconstateerd, of wanneer dergelijke moeilijkheden zich dreigen voor te doen, in uiterst dringende gevallen beslissen de vaststelling vooraf gedurende ten hoogste drie werkdagen te schorsen . Artikel 8 bis, lid 2 van verordening nr . 2377/88 zou met deze bepaling in strijd zijn, met name omdat daarin een algemeen geldende wachttijd wordt ingesteld, terwijl eerdergenoemde bepaling de Commissie enkel in bijzondere gevallen machtigt tot schorsing van de vaststelling vooraf .

10 De nationale rechter meent, dat indien de bepaling betreffende de algemene wachttijd ongeldig is, de vraag of litigieuze certificaataanvragen in behandeling kunnen worden genomen, uitsluitend moet worden beoordeeld op grond van artikel 5, lid 4, derde alinea, van verordening nr . 885/68 van de Raad . Uit de duidelijke formulering van deze bepaling zou volgen, dat enkel de aanvragen om certificaten met vaststelling vooraf, die tijdens een periode van schorsing van de vaststelling vooraf zijn ingediend, niet in behandeling kunnen worden genomen . Aangezien de litigieuze aanvragen vóór het begin van de schorsingsperiode zijn ingediend, zou Moksel recht hebben op afgifte van de gevraagde certificaten .

11 Er moet worden opgemerkt, dat artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 van de Commissie, waarbij een algemene wachttijd is ingesteld, rechtstreeks steunt op artikel 15, lid 2, van verordening nr . 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees ( PB 1968, L 148, blz . 24 ), zoals gewijzigd bij verordening nr . 425/77 van 14 februari 1977 ( PB 1977, L 61, blz . 1 ), waarin de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om voor de afgifte van certificaten een wachttijd vast te stellen . De geldigheid van de bepaling tot instelling van een algemene wachttijd moet dus niet worden getoetst aan artikel 5, lid 4, tweede alinea, van verordening nr . 885/68 van de Raad, omdat deze bepaling daarop niet steunt; dat artikel handelt over de voorwaarden waaronder de Commissie de vaststelling vooraf kan schorsen .

12 Uit het onderzoek van de zaak is verder niets naar voren gekomen, wat een andere beoordeling zou rechtvaardigen dan die waartoe het Hof is gekomen in zijn arrest van 27 oktober 1983 ( De Beste Boter, reeds aangehaald ).

13 Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord, dat de op grond van artikel 5, lid 3, van verordening nr . 885/68 van de Raad gedane aanvragen om vaststelling vooraf van de restituties bij de uitvoer, die vóór een periode van schorsing van de vaststelling vooraf zijn ingediend maar waarop tijdens die periode moet worden beslist, dienen te worden afgewezen .

De tweede vraag ( uitlegging van de term "Werktag ")

14 Met de tweede vraag wenst het Verwaltungsgericht te vernemen, of de term "Werktag" in de Duitse versie van artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 van de Commissie moet worden beschouwd als een synoniem van de term "Arbeitstag" in de Duitse versie van artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs - en vervaltijden ( PB 1971, L 124, blz . 1 ), zodat de zaterdagen zijn uitgesloten . Deze verduidelijking acht het Verwaltungsgericht noodzakelijk om te kunnen vaststellen, of de dag waarop over de litigieuze aanvragen moest worden beslist ( de vijfde werkdag na de dag van indiening van de aanvraag ) inderdaad in de periode viel waarin de vaststelling vooraf was geschorst .

15 Zoals het Hof in zijn arrest van 12 november 1969 ( zaak 29/69, Stauder, Jurispr . 1969, blz . 419 ) heeft uitgemaakt, brengt "het vereiste ener uniforme toepassing en uitlegging mede dat ( een ) tekst niet op zich zelf in één van zijn versies wordt beschouwd, doch gebiedt dat hij zal worden geïnterpreteerd - met name in het licht van de in alle talen geredigeerde versies - zowel naar de werkelijke bedoeling van de wetgever, als gelet op het doel hetwelk hij zich daarmede heeft gesteld ".

16 Vergelijking van de verschillende taalversies van artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 van de Commissie en van artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1182/71 van de Raad leert dat de meeste versies van beide bepalingen een enkele term gebruiken, die overeenkomt met de term "Arbeitstag" in artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1182/71, waaronder niet de zaterdagen vallen .

17 Bovendien is het doel dat met de instelling van een algemene wachttijd wordt nagestreefd, "de Commissie in de gelegenheid te stellen de marktsituatie beter te beoordelen en eventueel passende maatregelen ten aanzien van de betrokken aanvragen, inclusief eventueel het afwijzen van deze aanvragen, te kunnen nemen" ( eerste overweging van de considerans van verordening nr . 2378/80 van de Commissie van 4 september 1980 houdende aanvullende bijzondere bepalingen ten aanzien van de afgifte van uitvoercertificaten in de sector rundvlees, PB 1980, L 241, blz . 19, die reeds een bepaling betreffende de instelling van een algemene wachttijd bevatte ). De zaterdag is evenwel een dag met beperkte economische bedrijvigheid en leent zich dus niet voor marktobservatie .

18 Zowel de noodzaak van uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht, als de waarborging van de verwezenlijking van het met de bepaling tot instelling van een algemene wachttijd nagestreefde doel, dwingen er derhalve toe de in deze bepaling voorkomende term "Werktag" aldus uit te leggen, dat de zaterdagen zijn uitgesloten .

19 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat de term "Werktag" in de Duitse versie van artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 van de Commissie moet worden beschouwd als een synoniem van de term "Arbeitstag" in de Duitse versie van artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1182/71 van de Raad, zodat de zaterdagen er niet onder vallen .

De derde vraag ( geldigheid van verordening nr . 387/84 van de Commissie houdende schorsing van de vaststelling vooraf )

20 De derde vraag van het Verwaltungsgericht komt in wezen erop neer, of verordening nr . 387/84 van de Commissie houdende schorsing van de vaststelling vooraf voldoende is gemotiveerd en, zo ja, of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, lid 4, van verordening nr . 885/68 van de Raad, zodat de Commissie verordening nr . 387/84 geldig kon vaststellen .

21 De nationale rechter acht de motivering van verordening nr . 387/84 onvoldoende . Hij herinnert eraan, dat volgens artikel 5, lid 4, van verordening nr . 885/68 van de Raad, waarop verordening nr . 387/84 van de Commissie steunt, schorsing van de vaststelling vooraf slechts mogelijk is "wanneer bij onderzoek van de marktsituatie moeilijkheden ten gevolge van de toepassing van de bepalingen inzake de vaststelling vooraf van de restitutie worden geconstateerd, of wanneer dergelijke moeilijkheden zich dreigen voor te doen ". De Commissie had derhalve, zo nodig met behulp van statistische gegevens, moeten aantonen, dat zich op de markt moeilijkheden voordeden of dreigden voor te doen .

22 De enige overweging van de considerans van verordening nr . 387/84 luidt als volgt : "Overwegende dat de rundvleesmarkt wordt gekenmerkt door onzekerheid omtrent het prijsniveau; dat de per 11 februari 1984 ingaande verlaging van de restituties voor vers of gekoeld vlees ertoe kan leiden dat de restituties met speculatieve bedoelingen vooraf worden vastgesteld; dat de mogelijkheid tot het vooraf vaststellen van de restituties derhalve tijdelijk dient te worden opgeschort ."

23 Volgens vaste rechtspraak van het Hof, onder meer bevestigd in het arrest van 22 januari 1986 ( zaak 250/84, Eridania, Jurispr . 1986, blz . 117 ), "moet de door artikel 190 EEG-Verdrag vereiste motivering aan de aard van de betrokken handeling beantwoorden . De redenering van de communautaire instantie die de betwiste handeling heeft vastgesteld, moet er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen . Uit deze rechtspraak ... blijkt bovendien, dat bij verordeningen geen specifieke motivering kan worden verlangd van de verschillende - soms zeer talrijke en ingewikkelde - onderdelen, feitelijk en rechtens, die daarin voorkomen, zodra deze binnen de systematiek van het geheel vallen ."

24 Verordening nr . 387/84 voldoet aan deze eisen . In de geciteerde overweging van de considerans wordt immers duidelijk uiteengezet, welke moeilijkheden de betrokken markt bedreigen, namelijk de indiening van aanvragen om vaststelling vooraf met speculatieve bedoelingen, en wat de oorzaak van deze moeilijkheden is, te weten de verlaging van de uitvoerrestituties . Dit is toereikend om de betrokken handelaren de bestaansreden van deze regeling duidelijk te maken en om het Hof in staat te stellen zijn toezicht uit te oefenen .

25 Voorts vraagt het Verwaltungsgericht, of in casu is voldaan aan de in artikel 5, lid 4, van verordening nr . 885/68 van de Raad gestelde voorwaarden, zodat de Commissie een verordening kon vaststellen zoals die waarvan de geldigheid hierin het geding is . Deze voorwaarden zijn in de eerste plaats het bestaan van een marktsituatie waarin zich ten gevolge van de vaststelling vooraf moeilijkheden voordoen of dreigen voor te doen, en in de tweede plaats het bestaan van een uiterst dringend geval .

26 De Commissie heeft op een vraag van het Hof geantwoord, dat de aanvragen om certificaten met vaststelling vooraf, die van 10 tot en met 13 februari 1984 waren ingediend, een aanzienlijk hoger tonnage betroffen ( 17 177 ton, waarvan 15 880 ton alleen al op 10 februari 1984 ) dan de aanvragen die in overeenkomstige eerdere tijdvakken waren ingediend ( gemiddeld tussen 1 000 en 2 500 ton ).

27 Uit deze cijfers blijkt, dat ten tijde van de vaststelling van verordening nr . 387/84 op 15 februari 1984 de situatie op de rundvleesmarkt inderdaad werd gekenmerkt door moeilijkheden als gevolg van de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de vaststelling vooraf van de restitutie .

28 Om te kunnen beoordelen of zich een uiterst dringend geval voordeed in de zin van artikel 5, lid 4, tweede alinea, van verordening nr . 885/68 van de Raad, dat het achterwege blijven van de raadpleging van het beheerscomité rechtvaardigde, moet worden onderzocht of een verordening, indien deze volgens de beheerscomitéprocedure was vastgesteld, op tijd tot stand zou zijn gekomen om de moeilijkheden op de markt af te wenden .

29 Dienaangaande heeft de Commissie verklaard dat, wilde het abnormaal grote aantal tussen 10 en 13 februari 1984 ingediende aanvragen om vaststelling vooraf kunnen worden afgewezen, de voorfixatie, gezien de wachttijd van vijf werkdagen voor de afgifte van de certificaten, met ingang van 17 februari moest worden geschorst . Zij heeft uiteengezet, dat een verordening waarvoor de beheerscomitéprocedure zou zijn gevolgd, niet eerder dan 17 februari in het Publikatieblad had kunnen verschijnen . Wanneer die verordening de vaststelling vooraf had geschorst met ingang van de dag van bekendmaking, zoals nodig was geweest, dan zou zij een aanvechtbare terugwerkende kracht hebben gehad . Daarentegen was verordening nr . 387/84, die de Commissie op 15 februari volgens de spoedprocedure had vastgesteld, op 16 februari in het Publikatieblad bekendgemaakt en kon zij de voorfixatie met ingang van 17 februari schorsen, zonder een aanvechtbare terugwerkende kracht te hebben .

30 In het licht van deze verklaringen moet worden vastgesteld, dat de Commissie verordening nr . 387/84 geldig kon vaststellen zonder het beheerscomité te raadplegen .

31 Op de derde vraag moet derhalve worden geantwoord, dat bij onderzoek van de zaak niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr . 387/84 van de Commissie kunnen aantasten .

De vierde vraag ( mogelijkheid van afgifte met terugwerkende kracht van certificaten met vaststelling vooraf )

32 De vierde vraag is gesteld voor het geval dat uit het antwoord op een van de vorige vragen zou blijken, dat Moksel recht had op afgifte van de omstreden certificaten . De nationale rechter vraagt daarom, of deze certificaten met terugwerkende kracht kunnen worden afgegeven .

33 Gelet op de antwoorden op de vorige vragen behoeft de vierde vraag geen beantwoording meer .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

34 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Eerste kamer ),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main bij beschikking van 22 januari 1987 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) De op grond van artikel 5, lid 3, van verordening nr . 885/68 van de Raad gedane aanvragen om vaststelling vooraf van de restituties bij de uitvoer, die vóór een periode van schorsing van de vaststelling vooraf zijn ingediend, maar waarop tijdens die periode moet worden beslist, dienen te worden afgewezen .

2 ) De term "Werktag" in de Duitse versie van artikel 8 bis, lid 2, van verordening nr . 2377/80 van de Commissie moet worden beschouwd als een synoniem van de term "Arbeitstag" in de Duitse versie van artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1182/71 van de Raad, zodat de zaterdagen er niet onder vallen .

3 ) Bij onderzoek van de zaak is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr . 387/84 van de Commissie kunnen aantasten .