Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

++++

1 . Beroep tot nietigverklaring - Beroep tegen verordening houdende instelling van voorlopig anti-dumpingrecht - Latere verordening houdende instelling van lager definitief anti-dumpingrecht - Gevolgen voor procesbelang

( EEG-Verdrag, artikel 173 )

2 . Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen -Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening houdende instelling van anti-dumpingrecht - Met exporteur verbonden importeurs wier wederverkoopprijzen ten grondslag liggen aan vaststelling van marge van dumping of aan berekening van anti-dumpingrecht

( EEG-Verdrag, artikel 173, tweede alinea )

3 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Dumpingmarge - Vaststelling van normale waarde - Landen zonder markteconomie - Identificatiecriteria

( Verordeningen ( EEG ) nrs . 1765/82 en 2176/84 van de Raad, artikel 2, lid 5 )

4 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Dumpingmarge - Vaststelling van normale waarde - Invoer uit landen zonder markteconomie - Bij voorrang in aanmerking te nemen factor - Prijs die voor soortgelijk produkt in derde land met markteconomie werkelijk wordt toegepast - Keuze van land van vergelijking - Vereiste kenmerken van binnenlandse markt van gekozen land

( Verordening ( EEG ) nr . 2176/84 van de Raad, artikel 2, lid 5 )

5 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Dumpingmarge - Vergelijking tussen normale waarde en uitvoerprijs, uitgedrukt in verschillende munteenheden - Gebruik van officiële wisselkoersen

( Verordening ( EEG ) nr . 2176/84 van de Raad )

6 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Nieuw onderzoek - Doel - Voortbestaan of verdwijning van schade - In aanmerking te nemen factoren - Invoervolume tijdens bij eerdere anti-dumpingprocedure in aanmerking genomen periode - Uitsluiting

( Verordening ( EEG ) nr . 2176/84 van de Raad, artikelen 14, lid 1, en 4, lid 2 )

7 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Schade - In aanmerking te nemen factoren - Veelvoud - Beoordelingsvrijheid van instellingen - Vermindering van marktaandeel van met dumping ingevoerde produkten - Geen beslissende factor

( Verordening ( EEG ) nr . 2176/84 van de Raad, artikel 4, lid 2 )

8 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Schade - Marktaandeel van ingevoerde produkten - Berekeningswijze - Vaststelling, na eerste periode van voorraadvorming, op basis van invoercijfers - Toelaatbaarheid

( Verordening ( EEG ) nr . 2176/84 van de Raad, artikel 4, lid 2 )

9 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Bepaling van anti-dumpingrechten - Beoordelingsvrijheid van instellingen - Instelling van variabel recht, gelijk aan verschil tussen minimumprijs en prijs franco grens of, in het geval van met exporteur verbonden importeurs, verkoopprijs aan eerste koper - Wettigheid

( Verordeningen ( EEG ) nrs . 1224/80, artikel 6, 2176/84, artikel 13, lid 2, en 864/87 van de Raad )

10 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Verordening houdende instelling van definitief anti-dumpingrecht - Onwettigheid van verordening houdende instelling van voorlopig anti-dumpingrecht - Gevolgen voor geldigheid van verordening houdende definitief anti-dumpingrecht - Voorwaarden

( Verordening ( EEG ) nr . 2176/84 van de Raad )

Samenvatting

1 . Wanneer de tot zekerheid van het voorlopig anti-dumpingrecht gestelde bedragen ingevolge de verordening houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht zijn geïnd tot het beloop van het definitieve recht, kan de importeur die die bedragen heeft moeten betalen, zich niet beroepen op enig rechtsgevolg van de verordening houdende instelling van het voorlopige recht tot staving van zijn belang bij een beroep tegen laatstbedoelde verordening .

Een dergelijk belang kan ook niet ontstaan door het voordeel dat de vaststelling van de nietigheid van de verordening houdende instelling van het voorlopige recht zou opleveren voor een vordering tot schadevergoeding . Voor zover immers de krachtens die verordening tot zekerheid gestelde bedragen zijn geïnd ingevolge de verordening houdende vaststelling van het definitieve recht - welke verordening in de plaats is gekomen van de andere en de rechtsgrondslag voor die inning vormt -, kan tot staving van die vordering een beroep op de onwettigheid van laatstbedoelde verordening worden gedaan .

Ofschoon de wettigheid van de verordening houdende instelling van het voorlopige recht dus niet van belang is voor de grondslag van een met de inning van het recht verband houdende schadeactie, zou het ook met het oog op een schadeactie, maar dan uitsluitend met betrekking tot de krachtens die verordening tot zekerheid gestelde bedragen die vrij zijn gekomen doordat het definitieve recht lager was dan het voorlopige, toch mogelijk zijn een belang te erkennen bij de vaststelling van de nietigheid van de verordening houdende vaststelling van het voorlopige recht, voor zover een schade in verband met die bedragen zou worden gesteld .

2 . Ofschoon verordeningen waarbij een anti-dumpingrecht wordt ingesteld, naar aard en strekking normatieve maatregelen zijn, raken zij rechtstreeks en individueel onder meer de met de exporteur verbonden importeurs wier verkoopprijzen de grondslag vormden voor de vaststelling van de marge van dumping of voor de berekening van het anti-dumpingrecht zelf .

3 . Door te bepalen dat in geval van invoer uit landen die geen markteconomie hebben, de normale waarde in wezen wordt vastgesteld op basis van de prijs waartegen een soortgelijk produkt in een land met markteconomie werkelijk wordt verkocht, wil artikel 2, lid 5, van verordening ( EEG ) nr . 2176/84 voorkomen, dat rekening wordt gehouden met de - gewoonlijk niet uit de wetten van vraag en aanbod voortvloeiende - prijzen en kosten in landen die geen markteconomie hebben .

Om te bepalen of een land dat in genoemde bepaling niet wordt genoemd onder de landen die geen markteconomie hebben, met name die waarop verordening ( EEG ) nr . 1765/82 inzake de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit landen met staatshandel van toepassing is, al dan niet is te beschouwen als een land dat in de zin van artikel 2, lid 5, geen markteconomie heeft, moet derhalve worden onderzocht of er in dat land voor de handel in produkten als waarop de anti-dumpingprocedure betrekking heeft, een volledig of nagenoeg volledig monopolie bestaat dan wel of alle binnenlandse prijzen door de staat worden vastgesteld .

4 . De omvang van de binnenlandse markt is in beginsel geen in aanmerking te nemen factor wanneer de beweerdelijk met dumping ingevoerde produkten van oorsprong zijn uit een land dat geen markteconomie heeft, en er een land van vergelijking in de zin van artikel 2, lid 5, van verordening ( EEG ) nr . 2176/84 moet worden gekozen, voor zover het aantal transacties gedurende de onderzoekperiode groot genoeg is om de representativiteit van die markt ten opzichte van de onderzochte uitvoer te garanderen .

Ook de omstandigheid dat er op de markt van een bepaald land geen invoer is, volstaat op zich niet om te concluderen dat het geen geschikte referentiemarkt zou zijn, voor zover er voldoende mededinging bestaat om de representativiteit van de aldaar toegepaste prijzen te garanderen .

5 . Bij de vaststelling van de marge van dumping mogen de instellingen uitgaan van de officiële wisselkoersen op basis waarvan internationale handelstransacties plaatsvinden .

6 . In een anti-dumpingprocedure die is ingeleid na een verzoek van de betrokken producentenverenigingen om een nieuw onderzoek ten einde na te gaan of de tijdens een eerdere procedure door de exporteurs van de betrokken landen aangegane en door de instellingen aanvaarde verbintenissen nog voldoende zijn om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade op te heffen, behoeft voor de vaststelling van de schade geen rekening te worden gehouden met de invoercijfers betreffende de periode die in het kader van de eerdere anti-dumpingprocedure in aanmerking was genomen .

7 . Volgens artikel 4, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 2176/84 moet bij het onderzoek van de schade een geheel van factoren worden betrokken, waarbij één enkele van die factoren niet beslissend kan zijn voor de beoordeling .

Daarom staat het feit dat het marktaandeel van de met dumping ingevoerde produkten is verminderd, niet in de weg aan de vaststelling dat die invoer ernstige schade heeft veroorzaakt, wanneer die vaststelling gebaseerd is op verscheidene van de volgens genoemde bepaling in aanmerking te nemen factoren .

8 . Een eventueel verschil tussen het aantal met dumping ingevoerde produkten en het aantal ervan dat op de gemeenschappelijke markt is verkocht, welk verschil is veroorzaakt door de noodzaak van voorraadvorming in de Gemeenschap, is een probleem dat enkel speelt in de tijd die nodig is om die voorraden op te bouwen . Na afloop van die periode is het toelaatbaar, dat het marktaandeel van de ingevoerde produkten aan de hand van het invoervolume wordt berekend .

9 . Ingevolge artikel 13, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 2176/84 worden in verordeningen houdende instelling van een anti-dumpingrecht, met name het bedrag en de aard van het ingestelde recht en een aantal andere elementen vermeld . Daaruit volgt, dat de instellingen binnen de grenzen van hun beoordelingsvrijheid vrij kunnen kiezen welk soort recht zij zullen instellen .

Door met het oog op de doorzichtigheid en de doeltreffendheid en als prikkel voor de exporteurs om hun prijzen te verhogen, te besluiten een variabel recht in te stellen, overeenkomend met het verschil tussen de nettoprijs franco grens en een minimumprijs, en door te oordelen dat in het geval van de met een exporteur verbonden importeurs een eventueel anti-dumpingrecht moet worden berekend op basis van de douanewaarde van de ingevoerde goederen, vastgesteld volgens artikel 6 van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 aan de hand van de verkoopprijs aan de eerste van de importeur onafhankelijke koper, overschrijdt de Raad de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet . Een variabel recht is in de regel immers gunstiger voor de betrokken marktdeelnemers, doordat zij de heffing van anti-dumpingrechten geheel kunnen vermijden door te importeren tegen prijzen die hoger zijn dan de vastgestelde minimumprijs, terwijl bij transacties tussen geassocieerde partners zich dezelfde onzekerheden voordoen met betrekking tot de vaststelling van de nettoprijs per eenheid franco grens als er bij de berekening van de marge van dumping bestaan met betrekking tot de realiteit van de uitvoerprijs die de met de exporteur verbonden importeur heeft betaald of moet betalen .

10 . Een verordening houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht, kan niet onwettig zijn op grond van een eventuele onwettigheid van de verordening houdende instelling van het voorlopig anti-dumpingrecht, tenzij de gronden van de onwettigheid van laatstgenoemde verordening ook voor de eerstgenoemde bestaan .