61986J0291

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 5 JULI 1988. - CENTRAL-IMPORT MUENSTER GMBH UND CO. KG TEGEN HAUPTZOLLAMT MUENSTER. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET FINANZGERICHT DUESSELDORF. - GEDROOGDE DRUIVEN - BESCHERMENDE MAATREGELEN. - ZAAK 291/86.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 03679


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Op basis van groenten en fruit verwerkte produkten - Vrijwaringsmaatregelen inzake invoer van gedroogde druiven - Machtiging aan Commissie - Geldigheid - Compenserende heffing met vast bedrag, gebaseerd op laagste prijs op wereldmarkt - Ontoelaatbaarheid

( Verordeningen nrs . 516/77 en 521/77 van de Raad; Verordening nr . 2742/82 van de Commissie )

Samenvatting


De bij verordening nr . 521/77 van de Raad, gelezen in samenhang met artikel 14 van verordening nr . 516/77, aan de Commissie verleende machtiging om beschermende maatregelen vast te stellen voor de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten, voldoet aan het voor de geldigheid van een dergelijke machtiging gestelde vereiste van nauwkeurigheid . Op grond van die machtiging kan de Commissie beschermende maatregelen bij de invoer van gedroogde druiven uit derde landen vaststellen, wanneer die importen een van de factoren, doch niet noodzakelijkerwijze de wezenlijke factor zijn, die tot een ernstige verstoring van de markt leiden of dreigen te leiden .

De Commissie kon dus bij verordening nr . 2742/82 geldig een minimumprijs bij invoer van gedroogde druiven in de Gemeenschap vaststellen alsmede een compenserende heffing bedoeld om de minimumprijs in acht te doen nemen . Voor zover de compenserende heffing daarin is bepaald op een vast bedrag, dat gelijk is aan het verschil tussen de minimumprijs en de laagste prijs op de wereldmarkt, heeft de Commissie evenwel haar bevoegdheid overschreden . Een dergelijke regeling was immers niet noodzakelijk om verstoring van de gemeenschappelijke markt te voorkomen, doch staat gelijk met het opleggen van een economische sanctie aan de handelaar die heeft ingevoerd tegen een prijs die weliswaar beneden de minimumprijs ligt, maar die deze laatste eventueel zeer dicht benadert, zulks terwijl de compenserende heffing alleen is bedoeld om de minimumprijs in acht te doen nemen en aldus de communautaire preferentie te waarborgen .

Partijen


In zaak 291/86,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Duesseldorf, in het aldaar aanhangig geding tussen

Central-Import Muenster GmbH & Co . KG, te Muenster,

en

Hauptzollamt Muenster,

om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van artikel 2 van verordening nr . 2742/82 van de Commissie van 13 oktober 1982 houdende beschermende maatregelen inzake de invoer van gedroogde druiven ( PB 1982, L 290, blz . 28 ), en over de uitlegging van sommige bepalingen van de verordeningen nrs . 516/77 van de Raad van 14 maart 1977 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten ( PB 1977, L 73, blz . 1 ) en 521/77 van de Raad van 14 maart 1977 ( PB 1977, L 73, blz . 28 ), houdende omschrijving van de wijze van toepassing van de vrijwaringsmaatregelen in die sector,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),

samengesteld als volgt : O . Due, kamerpresident, T . Koopmans, K . Bahlmann, C . Kakouris en T . F . O' Higgins, rechters,

advocaat-generaal : Sir Gordon Slynn

griffier : D . Louterman, administrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- Central-Import Muenster GmbH & Co . KG, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door D . Ehle, advocaat,

- de regering van de Helleense Republiek, vertegenwoordigd door K . Stavropoulos, F . Spathopoulos en M . Tsotsanis, juridisch adviseur respectievelijk bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Landbouw, als gemachtigden,

- de Raad van de Europese Gemeenschappen, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door A . Brautigam, hoofdadministrateur bij de juridische dienst van de Raad, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Booss als gemachtigde, ter terechtzitting bijgestaan door D . Barry als deskundige,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 18 november 1987,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 maart 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 13 oktober 1986, ingekomen ten Hove op 24 november daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Duesseldorf krachtens artikel 177 EEG-Verdrag vijf prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van artikel 2 van verordening nr . 2742/82 van de Commissie van 13 oktober 1982 houdende beschermende maatregelen inzake de invoer van gedroogde druiven ( PB 1982, L 290, blz . 28 ), en over de uitlegging van sommige bepalingen van de verordeningen nrs . 516/77 van de Raad van 14 maart 1977 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten ( PB 1977, L 73, blz . 1 ) en 521/77 van de Raad van 14 maart 1977 houdende omschrijving van de wijze van toepassing van de vrijwaringsmaatregelen in de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten ( PB 1977, L 73, blz . 28 ).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Central-Import Muenster GmbH & Co . KG, te Muenster, die gedroogde druiven uit derde landen invoert, en het Hauptzollamt Muenster, over de terugbetaling van compenserende heffingen bij de invoer van gedroogde druiven, die die vennootschap ingevolge de gemeenschapsregeling heeft moeten betalen .

3 Ingevolge artikel 14 van verordening nr . 516/77 van de Raad kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden toegepast, indien de markt voor één of meer van de produkten waarop deze verordening van toepassing is, als gevolg van de invoer of uitvoer ernstige verstoringen dreigt te ondergaan, waardoor de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen worden gebracht .

4 Ter uitvoering van dat artikel bepaalt artikel 2, lid 1, sub b en c, van verordening nr . 521/77 van de Raad dat, indien die toestand zich voordoet, de volgende maatregelen kunnen worden genomen : vaststelling van een minimumprijs beneden welke de invoer kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat die invoer plaatsvindt tegen een prijs die ten minste gelijk is aan de minimumprijs, en algehele of gedeeltelijke opschorting van de uitvoer .

5 Bij artikel 2 van de op basis van artikel 14, lid 2, van verordening nr . 516/77 van de Raad vastgestelde verordening nr . 2742/82 van de Commissie werd voor het betrokken produkt een minimumprijs ingesteld, alsmede een compenserende heffing die moest worden toegepast "indien de minimumprijs niet in acht wordt genomen ".

6 Blijkens de processtukken heeft verzoekster in het hoofdgeding ( hierna : verzoekster ) op 20 februari en op 9 april 1984 drie partijen sultanarozijnen uit Turkije ingevoerd, waarvoor zij telkens een koopprijs aangaf die hoger was dan de in de gemeenschapsregeling vastgestelde minimumprijs bij invoer . Toen de douane later ontdekte dat de werkelijke koopprijs van de ingevoerde goederen lager was dan de minimumprijs bij invoer, vorderde zij krachtens artikel 2 van verordening nr . 2742/82 alsnog compenserende heffingen ten bedrage van 20 164,70 DM . Van mening dat deze heffing onwettig was, heeft verzoekster voor het Finanzgericht Duesseldorf terugbetaling van dat bedrag gevorderd .

7 Verzoekster betoogde voor het Finanzgericht, dat de bepalingen die ten grondslag lagen aan de toepassing van compenserende heffingen, onvoldoende nauwkeurig waren omschreven dan wel verder gingen dan de verleende machtiging toeliet, dat de berekeningswijze van de minimumprijs bij invoer onvoldoende gemotiveerd was, en dat op die gronden artikel 2 van verordening nr . 2742/82 ongeldig was .

8 In die omstandigheden heeft het Finanzgericht Duesseldorf de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van genoemde verordening, waarbij het bepaalde aspecten van het probleem in de navolgende vragen aan de orde stelde :

"1 ) Bevat artikel 14 van verordening ( EEG ) nr . 516/77 junctis de artikelen 1 en 2 van verordening ( EEG ) nr . 521/77 een voldoende bepaalde, de wezenlijke criteria vastleggende machtiging voor beschermende maatregelen van de Commissie in de zin van verordening nr . 2742/82?

2 ) Subsidiair : Moet het begrip 'als gevolg van de invoer' in artikel 14 van verordening ( EEG ) nr . 516/77 en artikel 1 van verordening ( EEG ) nr . 521/77 aldus worden uitgelegd, dat importen uit derde landen ten tijde van de vaststelling van verordening ( EEG ) nr . 2186/83 en ook nog ten tijde van verzoeksters importen de wezenlijke oorzaak van de verstoring moeten zijn geweest?

3 ) Subsidair : Moet artikel 2, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 521/77 junctis de artikelen 13 en 14 van verordening ( EEG ) nr . 516/77 en artikel 155 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat de Commissie niet gerechtigd was, in het geval van niet-inachtneming van de vastgestelde minimumprijzen bij invoer de toepassing van een compenserende heffing voor te schrijven?

4 ) Subsidiair : Moet artikel 2, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 521/77 junctis de artikelen 13 en 14 van verordening ( EEG ) nr . 516/77 aldus worden uitgelegd, dat de Commissie niet gerechtigd is, compenserende heffingen globaal zo vast te stellen, dat zij hoger zijn dan het verschil tussen de vastgestelde minimumprijs en de prijs bij invoer?

5 ) Subsidiair : Is de in artikel 2, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 2742/82 vastgestelde minimumprijs onwettig, omdat hij niet op grond van objectieve criteria is berekend en niet gemotiveerd is?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, de gemeenschapsregeling en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

10 De vijfde vraag - over de geldigheid van de vaststelling van de minimumprijs - zal hierna worden onderzocht vóór de derde vraag, die het daaraan ondergeschikte probleem van de compenserende heffing betreft .

De eerste vraag

11 Met zijn eerste vraag, waarin een eerste aspect van het probleem van de geldigheid van verordening nr . 2742/82 wordt belicht, wenst de nationale rechter te vernemen, of artikel 14 van verordening nr . 516/77 junctis de artikelen 1 en 2 van verordening nr . 521/77 een voldoende bepaalde machtiging voor de Commissie bevat om beschermende maatregelen bij de invoer van gedroogde druiven te kunnen nemen .

12 Verzoekster betoogt dienaangaande, dat artikel 14, lid 1, van verordening nr . 516/77 de Raad in zeer algemene bewoordingen machtigt tot het nemen van beschermende maatregelen . De Raad moest die maatregelen derhalve zelf nemen of, zo hij die bevoegdheid aan de Commissie zou delegeren, in ieder geval eerst nauwkeurig de voorwaarden voor de uitoefening ervan bepalen . In casu zou de Raad in verordening nr . 521/77 de toepassingsmodaliteiten van die maatregelen nauwelijks minder algemeen hebben omschreven dan in artikel 14, lid 1, van verordening nr . 516/77 . Verzoekster trekt daaruit de conclusie, dat de in de eerste vraag genoemde bepalingen geen geldige machtiging bevatten voor de door de Commissie getroffen beschermende maatregelen bij de invoer van gedroogde druiven .

13 In de eerste plaats zij opgemerkt, dat voorschriften ter uitvoering van basisverordeningen door de Raad zelf kunnen worden vastgesteld of anders door de Commissie krachtens machtiging overeenkomstig artikel 155 EEG-Verdrag ( arrest van 17 december 1970, zaak 25/70, Koester, Jurispr . 1970, blz . 1161 ). Om geldig te zijn, moet die machtiging voldoende nauwkeurig zijn in die zin, dat de Raad de grenzen van de aan de Commissie verleende bevoegdheid duidelijk moet aangeven . In casu moet derhalve worden onderzocht, of de artikelen 1 en 2 van verordening nr . 521/77, gelezen in samenhang met artikel 14 van verordening nr . 516/77, de aan de Commissie overgedragen bevoegdheid voldoende hebben omschreven .

14 Volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr . 516/77 kunnen a ) beschermende maatregelen worden getroffen, wanneer de markt als gevolg van de invoer of uitvoer ernstige verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan, maar moeten b ) die maatregelen worden ingetrokken zodra de situatie die er aanleiding toe gaf, heeft opgehouden te bestaan . Artikel 1 van verordening nr . 521/77 stelt voorts de criteria vast voor de beoordeling van de vraag, of de gemeenschapsmarkt verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan, terwijl artikel 2, lid 1, van verordening nr . 521/77 een aantal beschermende maatregelen opsomt die in zo een situatie kunnen worden genomen . In artikel 2, lid 2, is ten slotte bepaald dat die beschermende maatregelen "slechts ( mogen ) worden getroffen in de mate en voor de tijdsduur die strikt noodzakelijk zijn ".

15 In die bepalingen zijn dus de situaties omschreven waarin beschermende maatregelen kunnen worden getroffen, alsmede de criteria ter beoordeling van het al dan niet bestaan van een dergelijke situatie en de aard en duur van die maatregelen . Deze elementen leveren een voldoende nauwkeurige begrenzing op van de aan de Commissie overgedragen bevoegdheid .

16 Hieruit volgt, dat de geldigheid van verordening nr . 2742/82 niet wordt aangetast door gebreken die de rechtsgrondslagen ervan betreffen . Artikel 14 van verordening nr . 516/77 junctis de artikelen 1 en 2 van verordening nr . 521/77 bevat immers een voldoende nauwkeurige machtiging voor de Commissie om beschermende maatregelen bij de invoer van gedroogde druiven te kunnen vaststellen .

De tweede vraag

17 Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de uitdrukking "als gevolg van de invoer" in artikel 14, lid 1, van verordening nr . 516/77 en artikel 1 van verordening nr . 521/77 aldus moet worden uitgelegd, dat beschermende maatregelen alleen mogelijk zijn wanneer importen uit derde landen de wezenlijke oorzaak van de verstoring van de gemeenschappelijke markt vormen . Deze vraag moet aldus worden verstaan, dat zij de geldigheid van verordening nr . 2742/82 houdende beschermende maatregelen - in de ten tijde van de litigieuze importen geldende versie van verordening nr . 2186/83 van de Commissie van 29 juli 1983 tot wijziging van verordening nr . 2742/82 ( PB 1983, L 210, blz . 11 ) - in twijfel trekt, daar importen uit derde landen niet de wezenlijke oorzaak van de verstoring van de gemeenschappelijke markt zouden zijn geweest . De geldigheidsduur van verordening nr . 2742/82 is daardoor immers verlengd, met enkele bijkomstige wijzigingen die in casu niet van belang zijn .

18 Verzoekster is van opvatting, dat de importen, met uitsluiting van iedere andere oorzaak, de wezenlijke oorzaak moeten zijn van de verstoring van de gemeenschappelijke markt . Deze uitlegging zou voortvloeien uit het doel van de beschermende maatregelen alsook uit hun juridisch verband met andere voorschriften van gelijke aard en uit de praktijk van de Commissie .

19 De Commissie betoogt daarentegen, dat een duurzame verstoring van de markt slechts zelden één enkele oorzaak heeft . Voor het nemen van beschermende maatregelen zou derhalve volstaan, dat de importen een van vele oorzaken van de verstoring zijn .

20 Opgemerkt zij, dat artikel 14 van verordening nr . 516/77 en artikel 1 van verordening nr . 521/77 niet uitsluiten, dat een ernstige verstoring of de dreiging van een ernstige verstoring een veelvoud van oorzaken kan hebben, die zowel binnen als buiten de gemeenschappelijke markt moeten worden gezocht . Genoemde bepalingen bevatten enkel de regel, dat wanneer de verstoring van de markt door importen is veroorzaakt, beschermende maatregelen moeten worden getroffen; of de importen al dan niet de wezenlijke oorzaak van de verstoring zijn, behoeft niet te worden onderzocht .

21 Daaruit volgt, dat de importen een der factoren, doch niet noodzakelijkerwijs de wezenlijke oorzaak van de marktverstoring moeten zijn .

22 De vraag rijst dan, of de importen in casu werkelijk een der factoren waren die hebben geleid tot de verstoring van de gemeenschappelijke markt voor gedroogde druiven, die de aanleiding vormde voor de vaststelling van verordening nr . 2742/82 .

23 Verzoekster meent, dat de verstoring van de gemeenschappelijke markt voor gedroogde druiven niet aan de invoer te wijten was . De vaststelling in de eerste en de derde overweging van de considerans van verordening nr . 2742/82, dat de prijzen voor ingevoerde gedroogde druiven lager waren dan de prijzen binnen de Gemeenschap, zou niet juist zijn . Bovendien waren beschermende maatregelen getroffen voor alle gedroogde druiven behalve krenten, dat wil zeggen voor gewone rozijnen, donkere sultanarozijnen, lichte niet met sulfiet behandelde sultanarozijnen en lichte met sulfiet behandelde rozijnen, ofschoon binnen de Gemeenschap alleen de laatste soort wordt geproduceerd . Aangezien de ingevoerde sultanarozijnen eveneens licht van kleur, doch niet met sulfiet behandeld waren, en geen substitutieprodukt vormen voor lichte met sulfiet behandelde sultanarozijnen, zou er geen sprake kunnen zijn van een ernstige verstoring van de markt voor lichte met sulfiet behandelde sultanarozijnen in de Gemeenschap .

24 De Commissie voert daarentegen aan, dat zij zich verplicht zag beschermende maatregelen te treffen, omdat de stijging van de invoer uit derde landen tegen lagere dan de communautaire prijzen de gemeenschappelijke markt ernstig verstoorde . Dat deze verstoring dank zij de op grond van verordening nr . 2742/82 getroffen maatregelen is opgeheven, zou blijken uit het feit, dat de in de Gemeenschap aanwezige voorraden daarna konden worden afgezet .

25 Dit argument van de Commissie moet worden aanvaard . Tijdens de behandeling voor het Hof is immers uit het door de Commissie overgelegde cijfermateriaal gebleken, dat het bestaan van een ernstige verstoring of van de dreiging van ernstige verstoring van de gemeenschappelijke markt voor gedroogde druiven kon worden vastgesteld aan de hand van objectieve gegevens, zoals de gestegen invoer tegen prijzen die lager waren dan de prijzen binnen de Gemeenschap .

26 Daarvoor behoeft niet te worden onderzocht, of gedroogde druiven andere dan krenten op grond van sommige van hun eigenschappen in verschillende categorieën kunnen worden ingedeeld, zoals verzoekster voorstaat . Uit de processtukken blijkt immers, dat de bestreden maatregelen zijn vastgesteld op grond van de overweging, dat de verschillende soorten gedroogde druiven, met uitzondering van krenten, in het algemeen in dezelfde behoeften kunnen voorzien .

27 Het is evenwel niet aangetoond dat dit uitgangspunt onjuist is . De verordeningen betreffende de gemeenschappelijke marktordening in deze sector maken evenmin als het gemeenschappelijk douanetarief een ander onderscheid dan dat tussen krenten en andere gedroogde druiven; met name worden deze laatste niet nader onderverdeeld in lichte met sulfiet behandelde sultanarozijnen en lichte sultanarozijnen die niet met sulfiet zijn behandeld .

28 Verzoekster voert bovendien aan, dat zo er van een verstoring van de gemeenschappelijke markt voor gedroogde druiven sprake was, de oorzaak daarvan binnen de Gemeenschap moest worden gezocht, inzonderheid in de cumulatie van communautaire en niet-goedgekeurde nationale steun, die tot een uitbreiding van de produktie en een kunstmatig hoog prijsniveau hadden geleid, terwijl terzelfder tijd de voorraadsteun het op de markt brengen van die produkten verhinderde .

29 Dienaangaande zij opgemerkt, dat gelet op het hiervóór overwogene betreffende de door de importen veroorzaakte verstoring, dit argument, zelfs indien het juist zou zijn, niet afdoet aan het legitieme karakter van de beschermende maatregelen .

30 De uitdrukking "als gevolg van de invoer" in artikel 14 van verordening nr . 516/77 en artikel 1 van verordening nr . 521/77 moet derhalve aldus worden uitgelegd, dat het volstaat dat de importen één van de factoren voor de marktverstoring zijn, zonder noodzakelijkerwijze de wezenlijke oorzaak ervan te zijn . In casu berust verordening nr . 2742/82 van de Commissie op de vaststelling, dat de importen daadwerkelijk een van de factoren waren die tot een ernstige verstoring van de gemeenschappelijke markt voor gedroogde druiven leidden . Daar niet is aangetoond dat deze vaststelling onjuist was, kan de geldigheid van genoemde verordening daardoor niet worden aangetast .

De vijfde vraag

31 Met de vijfde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de in artikel 2, lid 1, van verordening nr . 2742/82 vastgestelde minimumprijs geldig is, gelet op de motivering ervan en de voor de berekening gebezigde criteria .

32 Verzoekster is van opvatting, dat de in die bepaling vastgestelde minimumprijs onvoldoende gemotiveerd is, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 190 EEG-Verdrag . Die prijs zou bovendien niet aan de hand van objectieve criteria zijn vastgesteld, wat misbruik van bevoegdheid zou opleveren . Artikel 2, lid 1, van verordening nr . 2742/82 zou bijgevolg ongeldig zijn wegens schending van de motiveringsplicht en misbruik van bevoegdheid .

33 De Commissie betoogt, dat het bedrag van de in verordening nr . 2742/82 vastgestelde minimumprijs, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening nr . 3099/83 van de Commissie van 3 november 1983 ( PB 1983, L 302, blz . 19 ), gelijk is aan het verschil tussen de met de verwerkingskosten verhoogde minimumprijs voor de communautaire produktie van gedroogde druiven en de produktiesteun . Door de minimumprijs op die manier vast te stellen, zou de Commissie binnen de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid zijn gebleven .

34 Dit betoog moet worden getoetst aan de derde en vierde overweging van de considerans van verordening nr . 2742/82, volgens welke "de beschermende maatregelen moeten voorkomen dat de ingevoerde gedroogde druiven de produkten van oorsprong uit de Gemeenschap wegconcurreren", welk doel slechts kan worden bereikt "door een minimumprijs bij invoer in de Gemeenschap in te stellen ". Dit in aanmerking genomen, is de vaststelling van de minimumprijs in de betrokken verordening toereikend gemotiveerd . Daaraan doet niet af, dat de kwantitatieve gegevens die aan de berekening ervan ten grondslag liggen, niet in de verordening zijn vermeld . Voor het overige verwijst de motivering naar objectieve gegevens, en het betoog van verzoekster, die het tegendeel beweert en daaruit een misbruik van bevoegdheid afleidt, is dan ook ongegrond .

35 Uit een en ander volgt, dat de bij artikel 2, lid 1, van verordening nr . 2742/82, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening nr . 3099/83, vastgestelde minimumprijs niet ongeldig is .

De derde vraag

36 Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de betrokken verordening ongeldig is wegens het ontbreken van de nodige machtiging, met andere woorden of de Commissie ingevolge de artikelen 13 en 14 van verordening nr . 516/77 junctis artikel 2, lid 2, van verordening nr . 521/77 en artikel 155 EEG-Verdrag het recht had, een compenserende heffing in te stellen voor het geval dat de minimumprijs bij invoer niet in acht werd genomen .

37 Verzoekster meent, dat de compenserende heffing onwettig is, omdat artikel 2, lid 1, van verordening nr . 521/77 junctis de artikelen 13 en 14 van verordening nr . 516/77 de Commissie direct noch indirect tot het instellen van een dergelijke heffing machtigt .

38 Dienaangaande dient te worden vastgesteld, dat artikel 14 van verordening nr . 516/77, waarvan lid 1 het nemen van passende maatregelen voor het handelsverkeer met derde landen toelaat wanneer de gemeenschappelijke markt een ernstige verstoring ondergaat of dreigt te ondergaan, niet uitsluit dat, om aan een dergelijke situatie het hoofd te bieden, beschermende maatregelen worden getroffen in de vorm van een compenserende heffing .

39 Wat artikel 2, lid 1, van verordening nr . 521/77 betreft, zij opgemerkt, dat, zoals het Hof overwoog in zijn arrest van 11 februari 1988 ( zaak 77/86, National Dried Fruit Trade Association, Jurispr . 1988, blz . 757 ), uit de omstandigheid dat verordening nr . 521/77 niet uitdrukkelijk voorzag in de instelling van een compenserende heffing, niet mag worden afgeleid dat een dergelijke maatregel uitgesloten was . Integendeel, uit het feit dat deze verordening de algehele of gedeeltelijke opschorting van de invoer toeliet, moet worden geconcludeerd dat de Commissie een minder strenge regeling, namelijk een minimumprijs met een compenserende heffing, kon invoeren . Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het Hof in zijn arrest van 12 april 1984 ( zaak 345/82, Wuensche, Jurispr . 1984, blz . 1995 ) heeft verklaard, dat indien de Commissie vrijwaringsmaatregelen kan nemen die leiden tot volledige stopzetting van de invoer uit derde landen, zij a fortiori minder beperkende maatregelen kan vaststellen .

40 Uit het voorgaande volgt, dat artikel 14 van verordening nr . 516/77 juncto artikel 2, lid 1, van verordening nr . 521/77 aldus moet worden uitgelegd, dat de Commissie bevoegd was, een compenserende heffing in te stellen voor het geval dat de prijs bij invoer lager is dan de minimum invoerprijs .

De vierde vraag

41 Onder verwijzing naar artikel 2, lid 2, van verordening nr . 521/77 junctis de artikelen 13 en 14 van verordening nr . 516/77, stelt de verwijzende rechter in de vierde plaats de vraag aan de orde, of verordening nr . 2742/82 geldig is voor zover daarbij als compenserende heffing een vast bedrag is voorzien dat groter is dan het verschil tussen de minimumprijs en de invoerprijs .

42 Verzoekster stelt, dat de instelling van een compenserende heffing met een vast bedrag ongeldig is wegens schending van het evenredigheidsbeginsel, doordat geen rekening is gehouden met het daadwerkelijk verschil tussen minimumprijs en invoerprijs .

43 De Commissie betoogt daartegenover, dat waar de heffing zowel een afschrikkend als een compenserend effect moest hebben, het geboden was ze niet naar gelang van de invoerprijs te differentiëren, maar op een vast bedrag te bepalen, dat overeenkwam met het verschil tussen de laagste wereldmarktprijs en de minimumprijs .

44 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals het Hof overwoog in zijn arrest van 11 februari 1988 ( National Dried Fruit Trade Association, reeds aangehaald ), een compenserende heffing in beginsel niet ongeldig is op de enkele grond dat zij op een vast bedrag is bepaald, maar dat de wettigheid ervan afhangt van een samenstel van factoren, zoals bij voorbeeld de bij invoer toegepaste prijzen en de effectiviteitsvereisten .

45 In hetzelfde arrest werd overwogen, dat de compenserende heffing is vastgesteld om de minimumprijs in acht te doen nemen en aldus de communautaire preferentie in het handelsverkeer van rozijnen te waarborgen, doch niet om een economische sanctie op te leggen aan de handelaar die beneden de minimumprijs heeft ingevoerd . Het instellen van één compenserende heffing met een vast bedrag, die zelfs wordt toegepast wanneer het verschil tussen de invoerprijs en de minimumprijs erg klein is, staat gelijk met het opleggen van een economische sanctie en de Commissie heeft niet aangetoond, dat een dergelijke regeling noodzakelijk is om het doel van verordening nr . 521/77 te bereiken .

46 Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat verordening nr . 2742/82 van de Commissie van 13 oktober 1982 houdende beschermende maatregelen inzake de invoer van gedroogde druiven, zoals nadien gewijzigd, ongeldig is voor zover de compenserende heffing daarbij is bepaald op een vast bedrag, dat gelijk is aan het verschil tussen de minimumprijs en de laagste prijs op de wereldmarkt .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

47 De kosten door de Griekse regering en door de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Duesseldorf bij beschikking van 13 oktober 1986 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening nr . 2742/82 van de Commissie van 13 oktober 1982 houdende beschermende maatregelen inzake de invoer van gedroogde druiven, zoals nadien gewijzigd, voor zover daarbij een minimumprijs is vastgesteld en voorzien is in een compenserende heffing voor het geval dat de prijs bij invoer van gedroogde druiven uit derde landen lager is dan de vastgestelde minimumprijs .

2 ) Verordening nr . 2742/82 van de Commissie van 13 oktober 1982, zoals nadien gewijzigd, is ongeldig, voor zover de compenserende heffing daarbij is bepaald op een vast bedrag, dat gelijk is aan het verschil tussen de minimumprijs en de laagste prijs op de wereldmarkt .