ARREST VAN HET HOF VAN 12 JULI 1984. - U. HOFMANN TEGEN BARMER ERSATZKASSE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET LANDESSOZIALGERICHT HAMBURG. - " GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN - MOEDERSCHAPSVERLOF ". - ZAAK 184/83.
Jurisprudentie 1984 bladzijde 03047
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00719
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
SOCIALE POLITIEK - MANNELIJKE EN VROUWELIJKE WERKNEMERS - TOEGANG TOT ARBEIDSPROCES EN ARBEIDSVOORWAARDEN - GELIJKE BEHANDELING - RICHTLIJN NR . 76/207 - DOEL - BESCHERMING VAN VROUW VOOR WAT ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP BETREFT - OMVANG VAN BESCHERMING - DISCRETIONAIRE BEVOEGDHEID VAN LID-STATEN - AAN MOEDER TOEGEKEND AANVULLEND MOEDERSCHAPSVERLOF - TOEKENNING VAN DERGELIJK VERLOF AAN VADER - VERPLICHTING VAN LID-STATEN - AFWEZIGHEID
( ' S RAADS RICHTLIJN NR . 76/206 , ARTIKELEN 1 , 2 , LID 3 EN 4 , EN 5 , LID 1 )
1 . IN RICHTLIJN NR . 76/207 HEEFT MEN GEEN VRAGEN VAN GEZINSSTRUCTUUR WILLEN REGELEN EN IN DE TAAKVERDELING TUSSEN DE ECHTELIEDEN GEEN WIJZIGING WILLEN BRENGEN .
2 . IN RICHTLIJN NR . 76/207 AAN DE LID-STATEN HET RECHT VOORBEHOUDENDE OM BEPALINGEN BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DE VROUW , MET NAME WAT ' ' ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP ' ' BETREFT , IN STAND TE HOUDEN OF IN TE VOEREN , HEEFT MEN TWEEERLEI BESCHERMING VAN DE VROUW , GETOEST AAN HET GELIJKHEIDSBEGINSEL , RECHTMATIG BEVONDEN . ENERZIJDS HEEFT MEN DE BESCHERMING VAN DE BIOLOGISCHE GESTELDHEID DER VROUW TIJDENS EN NA DE ZWANGERSCHAP WILLEN BESCHERMEN TOT OP HET OGENBLIK WAAROP HAAR FYSIOLOGISCHE EN PSYCHISCHE FUNCTIES ZICH VAN DE BEVALLING HEBBEN HERSTELD , ANDERZIJDS HEEFT MEN DE BIJZONDERE RELATIE TUSSEN MOEDER EN KIND WILLEN BESCHERMEN EN VERSTORING VAN DIE RELATIE DOOR CUMULATIE VAN LASTEN ALS GEVOLG VAN GELIJKTIJDIGE BEROEPSUITOEFENING WILLEN VOORKOMEN .
3 . EEN AANSLUITING OP HET ZWANGERSCHAPSVERLOF AAN DE VROUW IN UITZICHT GESTELD MOEDERSCHAPSVERLOF VALT IN BE GINSEL ONDER ARTIKEL 2 , LID 3 , VAN RICHTLIJN NR . 76/207 , OMDAT HET DE VROUW ZOWEL WAT DE GEVOLGEN VAN DE ZWANGERSCHAP BETREFT ALS IN HAAR HOEDANIGHEID VAN MOEDER WIL BESCHERMEN . DAAROM KAN ZULK EEN VERLOF AAN DE MOEDER , MET UITSLUITING VAN IEDER ANDER , WORDEN VOORBEHOUDEN , IMMERS ALLEEN DE MOEDER KAN ONDER DE ONGESCHIKTE PRESSIE VAN VOORTIJDIGE WERKHERVATTING KOMEN TE STAAN .
4 . RICHTLIJN 76/207 RUIMT DE LID-STATEN DISCRETIONAIRE BEVOEGDHEDEN IN TEN AANZIEN VAN DE SOCIALE MAATREGELEN WELKE ZIJ NEMEN OM , IN HET DOOR DE RICHTLIJN GETROKKEN KADER , IN VERBAND MET ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP VOOR BESCHERMING VAN DE VROUW TE ZORGEN EN COMPENSATIE TE BIEDEN VOOR DE FEITELIJKE NADELEN WAARVOOR DE VROUW ZICH , WAT BEHOUD VAN HAAR BE TREKKING BETREFT , MET MANNEN VERGELEKEN , GESTELD ZIET . ZULKE MAATREGELEN ZIJN MET HET GEHELE SYSTEEM VAN SOCIALE BESCHERMING DER ONDERSCHEIDEN LID-STATEN VERWEVEN . AAN DE LID-STATEN IS DERHALVE , WAT DE AARD DER BESCHERMENDE MAATREGELEN EN DE VOOR HUN DOORVOERING TE KIEZEN MODALITEITEN BETREFT , EEN REDELIJKE BELEIDSMARGE GELATEN .
5 . VOLGENS DE ARTIKELEN 1 , 2 EN 5 , LID 1 , VAN ' S RAADS RICHTLIJN 76/207 MAG EEN LID-STAAT DE MOEDER BIJ AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF , EEN MOEDERSCHAPSVERLOF IN UITZICHT STELLEN , WELKS TOEKENNING DE STAAT DOOR EEN UITKERING BEGUNSTIGT . DE RICHTLIJN VERPLICHT DE LID-STATEN NIET OM , WANNEER BEIDE OUDERS HET EROVER EENS ZIJN , HET VERLOF AAN DE VADER TOE TE KENNEN .
IN ZAAK 184/83 ,
BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG , VAN HET LANDESSOZIALGERICHT HAMBURG , IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN
U . HOFMANN , WONENDE TE HAMBURG ,
EN
BARMER ERSATZKASSE , TE WUPPERTAL ,
OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 1 , 2 EN 5 , LID 1 , VAN ' S RAADS RICHTLIJN NR . 76/207 VAN 9 FEBRUARI 1976 , BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES , DE BEROEPSOPLEIDING EN DE PROMOTIEKANSEN EN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN ,
1 BIJ OP 29 AUGUSTUS 1983 INGEKOMEN BESCHIKKING VAN 9 AUGUSTUS 1983 HEEFT HET LANDESSOZIALGERICHT HAMBURG , TENEINDE TE KUNNEN NAGAAN OF ARTIKEL 8A VAN HET MUTTERSCHUTZGESETZ VAN 18 APRIL 1968 , ZOALS GEWIJZIGD BIJ DE WETTEN VAN 25 JULI 1979 EN 22 DECEMBER 1981 ( BGBL . I , 1968 , BLZ . 315 , 1979 , BLZ . 797 EN 1981 , BLZ . 1523 ) ZICH MET HET GEMEENSCHAPSRECHT VERDRAAGT , HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG TWEE PREJUDICIELE VRAGEN GESTELD INZAKE DE UITLEGGING VAN ' S RAADS RICHTLIJN NR . 76/207 VAN 9 FEBRUARI 1976 BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES , DE BEROEPSOPLEIDING EN DE PROMOTIEKANSEN EN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN ( PB L 39 , BLZ . 40 ).
2 BLIJKENS DE VERWIJZINGSBESCHIKKING IS VERZOEKER HOFMANN , EISER IN HET HOOFDGEDING , VADER VAN EEN DOOR HEM ERKEND NATUURLIJK KIND . HIJ HEEFT ZICH VOOR DE PERIODE TUSSEN DE AFLOOP VAN HET TIJDVAK VAN ACHT WEKEN GEDURENDE HETWELK DE MOEDER WETTELIJKE BESCHERMING GENOOT EN DE DAG WAAROP HET KIND DE LEEFTIJD VAN ZES MAANDEN BEREIKTE , ONBEZOLDIGD VERLOF DOEN TOEKENNEN EN INMIDDELS VOOR HET KIND GEZORGD , TERWIJL DE MOEDER HAAR BEROEPSWERKZAAMHEDEN HEEFT HERVAT .
3 TEVENS VROEG VERZOEKER BIJ DE BARMER ERSATZKASSE , VERWEERSTER IN HET HOOFDGEDING , VOOR DE PERIODE VAN HET MOEDERSCHAPSVERLOF BEDOELD IN ARTIKEL 8A VAN HET MUTTERSCHUTZGESETZ , DIE IN ARTIKEL 13 VAN DE WET JUNCTO ARTIKEL 200 , LID 4 , VAN DE REICHSVERSICHERUNGSORDNUNG IN UITZICHT GESTELDE UITKERING AAN .
4 VERWEERSTER BESCHIKTE AFWIJZEND ; OOK OP EEN DOOR VERZOEKER INGEDIEND BEZWAARSCHRIFT WERD AFWIJZEND BESCHIKT . HET BIJ HET SOZIALGERICHT HAMBURG INGEDIENDE BEROEP WERD BIJ VONNIS VAN 19 OKTOBER 1982 AFGEWEZEN OP GROND DAT VOLGENS ARTIKEL 8A VAN HET MUTTERSCHUTZGESETZ - EN NAAR DE BEDOELINGVAN DE WETGEVER - ALLEEN VROUWEN VOOR MOEDERSCHAPSVERLOF IN AANMERKING KWAMEN . VOLGENS HET SOZIALGERICHT HAD DE WETGEVER WILLENS EN WETENS VAN DE INVOERING VAN ' ' OUDERSCHAPSVERLOF ' ' AFGEZIEN .
5 EISER VOORZAG ZICH VAN DEZE UITSPRAAK IN HOGER BEROEP BIJ HET LANDESSOZIALGERICHT HAMBURG , STELLENDE DAT MEN MET HET VERLOF DAT BIJ HET MUTTERSCHUTZGESETZ WAS INGEVOERD , IN WERKELIJKHEID NIET DE GEZONDHEID VAN DE MOEDER HEEFT WILLEN BESCHERMEN , MAAR ALLEEN DE DOOR DE MOEDER AAN HET KIND TE WIJDEN ZORGEN . TIJDENS DE PROCEDURE VOOR HET LANDESSOZIALGERICHT HEEFT HIJ ALLEREERST TOT SCHORSING VAN DE BEHANDELING GECONCLUDEERD , OPDAT BEPAALDE VRAGEN , DE UITLEGGING VAN RICHTLIJN NR . 76/207 BETREFFENDE , VOOR EEN PREJUDICIELE BESLISSING AAN HET HOF VAN JUSTITIE ZOUDEN WORDEN VOORGELEGD .
6 IN DE TWIJFEL WELKE ER MET BETREKKING TOT DE OVEREENSTEMMING VAN DE NATIONALE WETGEVING INZAKE HET MOEDERSCHAPSVERLOF MET VOORMELDE RICHTLIJN WAS GEREZEN , VOND HET LANDESSOZIALGERICHT AANLEIDING AAN HOFMANNS WENS GEVOLG TE GEVEN , TE MEER WAAR HET HAD VERNOMEN DAT DE COMMISSIE TE DEZEN TEGEN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND EEN BEROEP WEGENS STILZITTEN AANHANGIG HAD GE MAAKT ( ZAAK 248/83 ). HET HEEFT HET HOF DAN OOK DE BEIDE NAVOLGENDE VRAGEN GESTELD :
' ' WORDEN DE ARTIKELEN 1 , 2 EN 5 , LID 1 , VAN RICHTLIJN NR . 76/207/EEG VAN DE RAAD VAN 9 FEBRUARI 1976 BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN HET BEGINSELVAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES , DE BEROEPSOPLEIDING EN DE PROMOTIEKANSEN EN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN ( PB L 39 VAN 1976 , BLZ . 40 ), GESCHONDEN , WANNEER NA AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF VAN 8 WEKEN NA DE GEBOORTE UITSLUITEND DE WERKENDE MOEDER EN NIET , IN HAAR PLAATS , WANNEER DE OUDERS HET DAAROVER EENS ZIJN , OOK DE WERKENDE VADER AANSPRAAK KAN MAKEN OP EEN VERLOF TIJDENS HETWELK DE STAAT ALS TEGEMOETKOMING HET NETTOLOON BETAALT - ZIJ HET MET EEN MAXIMUM VAN DM 25 PER KALENDERDAG - EN DAT DUURT TOT DE DAG WAAROP HET KIND 6 MAANDEN OUD WORDT?
ZO DE EERSTE VRAAG BEVESTIGEND WORDT BEANTWOORD , HEBBEN DE ARTIKELEN 1 , 2 EN 5 , LID 1 , VAN RICHTLIJN NR . 76/207/EEG VAN DE RAAD RECHTSTREEKSE WERKING IN DE LID-STATEN?
7 IN ZIJN VERWIJZINGSBESCHIKKING HEEFT HET LANDESSOZIALGERICHT DE AANDACHT OP GEVESTIGD DAT VERZOEKER ZICH TEGELIJKERTIJD MET EEN VERFASSUNGSBESCHWERDE TOT HET BUNDESVERFASSUNGSGERICHT HEEFT GEWEND OMDAT ZIJN INZIENS EEN AANTAL BEPALINGEN VAN DE WET TOT INVOERING VAN HET MOEDERSCHAPSVERLOF ONGRONDWETTIG ZOUDEN ZIJN , IMMERS IN STRIJD ZOUDEN KOMEN MET HET IN ARTIKEL 3 , LID 2 EN LID 3 , VAN HET GRUNDGESETZ BESLOTEN LIGGENDE BEGINSEL VAN GELIJKHEID VAN MAN EN VROUW VOOR DE WET .
DE EERSTE VRAAG ( DRAAGWIJDTE EN BEGRENZING VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING )
8 ALLEREERST DIENEN DE VOOR HET LANDESSOZIALGERICHT OMSTREDEN WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET MOEDERSCHAPSVERLOF TE WORDEN GEMEMOREERD .
9 NAAR LUID VAN ARTIKEL 6 , LID 1 , VAN HET MUTTERSCHUTZGESETZ MOGEN KRAAMVROUWEN DE EERSTE ACHT WEKEN NA DE BEVALLING NIET WORDEN TEWERKGESTELD . IN ARTIKEL 8A DER WET WORDT AAN DE MOEDERS NA DE PERIODE WAARIN ZIJ VOLGENS ARTIKEL 6 , LID 1 , BESCHERMING GENIETEN , MOEDERSCHAPSVERLOF IN UITZICHT GESTELD TOT DE DAG WAAROP HET KIND DE LEEFTIJD VAN ZES MAANDEN BEREIKT , WELK VERLOF DOOR DE MOEDER UITERLIJK VIER WEKEN VOOR AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF MOET WORDEN AANGEVRAAGD ; VOORWAARDE VOOR TOEKENNING IS DAT DE MOEDER GEDURENDE EEN TERMIJN VAN - IN BEGINSEL - NEGEN MAANDEN VOOR DE GEBOORTE KRACHTENS ARBEIDSOVEREENKOMST HEEFT GEWERKT . BIJ OVERLIJDEN VAN HET KIND GEDURENDE HET VERLOF EINDIGT HET IN BEGINSEL DRIE WEKEN NADIEN . VOLGENS ARTIKEL 9A MAG DE WERKGEVER DE ARBEIDSOVEREENKOMST TIJDENS HET MOEDERSCHAPSVERLOF EN DE EERSTE TWEE MAANDEN NA AFLOOP VAN DAT VERLOF NIET OPZEGGEN . IN ARTIKEL 13 DER WET WORDT AAN DE MOEDER EEN UITKERING - OVEREENKOMENDE MET HAAR BEZOLDIGING - TEN LASTE VAN DE BOND TOEGEKEND , DIE VOLGENS DE DESTIJDS GELDENDE VOORSCHRIFTEN EEN BEDRAG VAN 25 DM PER DAG NIET TE BOVEN MOCHT GAAN .
10 VERZOEKERS BETOOG KOMT EROP NEER DAT MEN MET DE OMSTREDEN WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN , ANDERS DAN MET HET ZWANGERSCHAPSVERLOF VAN ARTIKEL 6 DER WET , NIET ALLEREERST DE MOEDER - OM BIOLOGISCHE EN MEDISCHE REDENEN - BESCHERMING HEEFT WILLEN BIEDEN , DOCH IN FEITE HET KIND HEEFT WILLEN BESCHERMEN . VERZOEKER KOMT TOT DEZE SLOTSOM OM REDENEN DIE HIJ ENERZIJDS AAN DE WORDINGSGESCHIEDENIS , ANDERZIJDS AAN BEPAALDE OBJECTIEVE KENMERKEN VAN DE WET TOT INVOERING VAN HET MOEDERSCHAPSVERLOF ONTLEENT , EN WEL MET NAME :
- AAN HET FEIT DAT HET VERLOF VERVALT WANNEER HET KIND OVERLIJDT , WAARUIT HET BLIJKT DAT HET VERLOF IN HET BELANG VAN HET KIND EN NIET IN HET BELANG VAN DE MOEDER IS TOEGEKEND ;
- AAN HET FEIT DAT HET VERLOF EEN FACULTATIEF KARAKTER DRAAGT ; HET IS DUS NIET TOEGEKEND OM AAN DWINGENDE BEHOEFTEN VAN BIOLOGISCHE OF MEDISCHE AARD TEGEMOET TE KOMEN ;
- AAN HET FEIT DAT ER GEDURENDE EEN MINIMUMPERIODE VOOR DE BEVALLING EEN ARBEIDSOVEREENKOMST MOET HEBBEN BESTAAN . HET VERLOF WAS DUS MET HET OOG OP DE BELANGEN VAN DE MOEDER NIET NODIG ; WARE DAT HET GEVAL GEWEEST , DAN HAD HET AAN ALLE WERKNEEMSTERS IN UITZICHT MOETEN ZIJN GESTELD , ONGEACHT DE DAG VAN HUN TEWERKSTELLING .
11 VOLGENS VERZOEKER KAN DE MOEDER TEGEN DE CUMULATIE VAN LASTEN DIE IN MOEDERSCHAP EN ARBEIDSVERHOUDING GEZAMENLIJK BESLOTEN LIGT , WORDEN BESCHERMD DOOR NIET-DISCRETIONAIRE MAATREGELEN , BIJVOORBEELD DOOR DE VADER VOOR HET VERLOF IN AANMERKING TE DOEN KOMEN OF DOOR DE INVOERING VAN OUDERSCHAPSVERLOF , WAARDOOR DE MOEDER VAN DE ZORG VOOR HET KIND KAN WORDEN ONTSLAGEN EN IN STAAT WORDT GESTELD OM , BIJ AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF , HAAR BEROEPSWERKZAAMHEDEN TE HERVATTEN . VERZOEKER MEENT OOK DAT DE EERBIEDIGING VAN HET BEGINSEL DAT DISCRIMINATIE NAAR GESLACHT VERBIEDT , MEDEBRENGT DAT DE OUDERS TUSSEN DE ALDUS GEBODEN MOGELIJKHEDEN DE VRIJE KEUS MOET WORDEN GELATEN .
12 VERZOEKER VINDT VOOR ZIJN STANDPUNT STEUN BIJ DE COMMISSIE , DIE MEENT DAT HET IN ARTIKEL 2 , LID 3 , VAN RICHTLIJN NR . 76/207 GEMAAKTE VOORBEHOUD , VOLGENS HETWELK DE LID-STATEN ' ' BEPALINGEN BETREFFENDE DE BESCHERMING DER VROUW , MET NAME VOOR WAT ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP BETREFT ' ' MOGEN HANDHAVEN , ALS UITZONDERING OP HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING , ENG DIENT TE WORDEN UITGELEGD . LAATSTGENOEMD BEGINSEL IS EEN GRONDBEGINSEL WELKS TOEPASSING ALLEEN ZOU MOGEN WORDEN INGEPERKT DOOR VOORSCHRIFTEN DIE TER BESCHERMING VAN DE MOEDER OBJECTIEF NOODZAKELIJK ZIJN . ZIJN OOK DE BELANGEN VAN HET KIND MET EEN REGELING - ALS DE ONDERHAVIGE - GEDIEND , DAN MOET DE LEGISLATIEVE BEDOELING BIJ VOORKEUR MET NIET-DISCRIMINERENDE MIDDELEN WORDEN GEREALISEERD . EN DE IN ARTIKEL 2 , LID 3 , VAN DE RICHTLIJN BEOOGDE BESCHERMING KAN EVENGOED IN DIER VOEGE WORDEN GEBODEN DAT MEN , DOOR HET VERLOF AAN DE VADER TOE TE KENNEN , DE DOOR DE MOEDER OP HUISHOUDELIJK GEBIED TE VERRICHTEN TAAK VERLICHT .
13 DE COMMISSIE VESTIGT DE AANDACHT OP HET FEIT DAT DE SOCIALE WETGEVING VAN EEN AANTAL LID-STATEN NAAR DE TOEKENNING VAN EEN ' ' OUDERSCHAPSVERLOF ' ' OF EEN ' ' EDUCATIEF VERLOF ' ' TENDEERT , DAT BOVEN EEN ALLEEN AAN DE MOEDER TOE TE KENNEN VERLOF TE PREFEREREN ZOU ZIJN . DE COMMISSIE HEEFT MEEGEDEELD VOORNEMENS TE ZIJN DESNOODS EEN BEROEP WEGENS ' ' STILZITTEN ' ' IN TE STELLEN TEGEN EEN AANTAL LID-STATEN DIE OP ENIGERLEI WIJZE MAATREGELEN ALS HET IN DE DUITSE WETTELIJKE REGELING VOORZIENE MOEDERSCHAPSVERLOF IN STAND HOUDEN .
14 MET DE BARMER ERSATZKASSE STELT OOK DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND ZICH OP HET STANDPUNT DAT MEN MET DE BESCHERMING DIE IN DE OMSTREDEN WETTELIJKE REGELING AAN DE MOEDER WORDT GEBODEN , DE TEGENSTELLING TUSSEN DE POSITIE VAN DE VROUW ALS MOEDER EN DIE VAN DE VROUW ALS WERKNEEMSTER , IN HET BELANG VAN DE GEZONDHEID VAN MOEDER EN KIND , HEEFT WILLEN AFBOUWEN . OFSCHOON ER OVER DE TIJD GEDURENDE WELKE DE VROUW , NA ZWANGERSCHAP EN BEVALLING , MOET WORDEN ONTZIEN , VERSCHILLEND WORDT GEOORDEELD , STAAT VOLGENS DE REGERING VAST DAT DEZE , VAN VROUW TOT VROUW VERSCHILLENDE , PERIODE ZICH TOT GERUIME TIJD NA HET WETTELIJKE ZWANGERSCHAPSVERLOF UITSTREKT . HET MOEDERSCHAPSVERLOF ZOU DERHALVE IN AAN DE BIOLOGISCHE GESTELDHEID VAN DE VROUW ONTLEENDE REDENEN ZIJN RECHTVAARDIGING VINDEN : NA HET ZWANGERSCHAPSVERLOF BEHOORT DE MOEDER NIET AANSTONDS VOOR DE BESLISSING TE WORDEN GEPLAATST OF ZIJ HAAR BEZOLDIGDE WERKZAAMHEID ZAL HERVATTEN . DE ERVARING EN DE STATISTIEKEN ZOUDEN LEREN DAT HET MOEDERSCHAP ONDER DE OUDE REGELING VEEL WERKNEEMSTERS HEEFT GEDWONGEN HUN WERKKRING OP TE GEVEN .
15 TEGENOVER DE ARGUMENTEN DIE MET NAME DOOR EISER IN HET HOOFDGEDING ZIJN AANGEVOERD , BETOOGT DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND DAT HET MOEDERSCHAPSVERLOF ER IN DE SYSTEMATIEK VAN DE DUITSE WETGEVER OP NEER KOMT DAT DE AAN DE MOEDER GEBODEN BESCHERMING BIJ AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF VAN ARTIKEL 6 , LID 1 , ZONDER ONDERBREKING WORDT VOORTGEZET . DAT HET VERLOF BIJ OVERLIJDEN VAN HET KIND EINDIGT , VINDT ZIJN RECHTVAARDIGING IN DE OMSTANDIGHEID DAT DE DOOD VAN HET KIND AAN DE CUMULATIE VAN ALLE AAN MOEDERSCHAP EN WERKNEMERSCHAP VERBONDEN LASTEN EEN EINDE MAAKT . DAT HET VERLOF EEN FACULTATIEF KARAKTER DRAAGT EN AAN DE MOEDER OP AANVRAAG WORDT TOEGEKEND , IS IN OVEREENSTEMMING MET DE BEDOELING VAN HET VERLOF , VOLGENS WELKE DE VROUW , GEZIEN HAAR LICHAMELIJKE TOESTAND EN ANDERE OMSTANDIGHEDEN , HET GEZINS- EN SOCIALE LEVEN BETREFFENDE , VRIJELIJK DE OPLOSSING ZOU MOGEN KIEZEN DIE HET BEST OP HAAR PERSOONLIJKE SITUATIE IS AFGESTEMD ; DOOR DEZE BEPALING KAN DE BEDOELING VAN HET VERLOF , DAT ER IS OM DE MOEDER TE ONTZIEN , VEEL BETER WORDEN VERWEZENLIJKT DAN MET BEHULP VAN ANDERE OPLOSSINGEN , ZOALS DE TOEKENNING VAN VERLOF AAN DE VADER OF HET TOEVERTROUWEN VAN HET KIND AAN ANDERE GEZINSLEDEN . DAT HET VERLOF TENSLOTTE AFHANKELIJK IS GESTELD VAN DE VOORWAARDE DAT DE MOEDER GEDURENDE EEN MINIMUMPERIODE VOOR DE BEVALLING OP ARBEIDSOVEREENKOMST MOET HEBBEN GEWERKT , VINDT ZIJN VERKLARING IN DE OMSTANDIGHEID DAT MEN MISBRUIK - IN DIER VOEGE DAT ZWANGERE VROUWEN TIJDENS HUN ZWANGERSCHAP EEN ARBEIDSOVEREENKOMST AANGAAN OM VOOR HET VERLOF EN DE DESBETREFFENDE UITKERINGEN IN AANMERKING TE KOMEN - HEEFT WILLEN VERMIJDEN .
16 DE REGERING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK HEEFT EEN UITEENZETTING GEWIJD AAN HET SYSTEEM VOLGENS HETWELK DE SOCIALE WETGEVING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK DE MOEDER BESCHERMT EN ZICH TEN GUNSTE VAN HET STANDPUNT VAN DE DUITSE REGERING UITGESPROKEN . DE REGERING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK STELT ZICH KRITISCH OP TEGENOVER HET STANDPUNT VAN DE COMMISSIE , DIE HAARS INZIENS AAN ARTIKEL 2 , LID 3 , VAN DE RICHTLIJN EEN TE RESTRICTIEVE UITLEGGING GEEFT , DIE DE LID-STATEN WEINIG GENEIGD DOET ZIJN VAN DE IN DE BEPALING BESLOTEN LIGGENDE MOGELIJKHEDEN GEBRUIK TE MAKEN .
17 TER BEANTWOORDING VAN DE VRAAG VAN HET LANDESSOZIALGERICHT ZIJ ALLEREERST STILGESTAAN BIJ DE TE DEZEN TER SPRAKE GEBRACHTE BEPALINGEN VAN RICHTLIJN NR . 76/207 .
18 MET DE RICHTLIJN HEEFT MEN , TER VERWEZENLIJKING VAN DE IN DE DERDE OVERWEGING VAN HAAR CONSIDERANS GENOEMDE SOCIALE BELEIDSOOGMERKEN VAN HET EEG-VERDRAG , DE TENUITVOERLEGGING WILLEN BEVORDEREN VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN - ONDER MEER - DE ' ' ARBEIDSVOORWAARDEN ' ' .
19 DAARTOE IS IN ARTIKEL 1 HET GELIJKHEIDSBEGINSEL IN DIE ZIN OMSCHREVEN DAT DE RICHTLIJN DE TENUITVOERLEGGING - IN DE LID-STATEN - BEOOGT VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES , MET INBEGRIP VAN DE PROMOTIEKANSEN , EN TOT DE BEROEPSOPLEIDING , ALSMEDE TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN . VOLGENS ARTIKEL 2 , LID 1 , HOUDT HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING IN ' ' DAT IEDERE VORM VAN DISCRIMINATIE . . . OP GROND VAN GESLACHT , HETZIJ DIRECT , HETZIJ INDIRECT DOOR VERWIJZING NAAR MET NAME DE ECHTELIJKE STAAT OF DE GEZINSSITUATIE ' ' IS UITGESLOTEN . IN ARTIKEL 5 , LID 1 , WORDT GEZEGD DAT DE TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSVOORWAARDEN INHOUDT ' ' DAT VOOR MANNEN EN VROUWEN DEZELFDE VOORWAARDEN GELDEN , ZONDER DISCRIMINATIE OP GROND VAN GESLACHT ' ' , TERWIJL DE LID-STATEN IN ARTIKEL 5 , LID 2 , WORDEN VERPLICHT , DE WETTELIJKE OF BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN DIE MET HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING IN STRIJD ZIJN , IN TE TREKKEN EN ZE TE HERZIEN WANNEER ZIJ ' ' AANVANKELIJK WERDEN GEMOTIVEERD DOOR BESCHERMENDE BEDOELINGEN WELKE NIET MEER GEFUNDEERD ZIJN . ' '
20 IN ARTIKEL 2 , LID 2-4 , WORDEN AAN HET IN DE RICHTLIJN OMSCHREVEN BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING IN VERSCHILLEND OPZICHT BEPERKINGEN GESTELD .
21 VOLGENS HET TE DEZEN NIET TER ZAKE DOENDE LID 2 VORMT DE RICHTLIJN GEEN BELEMMERING VOOR DE BEVOEGDHEID VAN DE LID-STATEN OM BEROEPSACTIVITEITEN VAN DE TOEPASSING ERVAN UIT TE SLUITEN WANNEER ' ' VANWEGE HUN AARD OF DE VOORWAARDEN VOOR DE UITOEFENING ERVAN , HET GESLACHT EEN BEPALENDE FACTOR IS . ' '
22 LID 3 LUIDT ALS VOLGT : ' ' DEZE RICHTLIJN DOET GEEN AFBREUK AAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DE VROUW , MET NAME VOOR WAT ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP BETREFT . ' '
23 IN DIT VERBAND ZIJ OOK HERINNERD AAN LID 4 , VOLGENS HETWELK DE RICHTLIJN GEEN BELEMMERING VORMT VOOR MAATREGELEN DIE BEOGEN TE BEVORDEREN DAT MANNEN EN VROUWEN GELIJKE KANSEN KRIJGEN , ' ' IN HET BIJZONDER DOOR FEITELIJKE ONGELIJKHEDEN OP TE HEFFEN WELKE DE KANSEN VAN DE VROUWEN OP DE IN ARTIKEL 1 , LID 1 , BEDOELDE GEBIEDEN NADELIG BEINVLOEDEN , I.E . TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES , DE PROMOTIEKANSEN EN DE VERDERE ARBEIDSVOORWAARDEN .
24 BLIJKENS DIT EEN EN ANDER HEEFT MEN IN DE RICHTLIJN GEEN VRAGEN VAN GEZINSSTRUCTUUR WILLEN REGELEN EN IN DE TAAKVERDELING TUSSEN DE ECHTELIEDEN GEEN WIJZIGING WILLEN BRENGEN .
25 VOORTS ZIJ ER MET NAME TEN AANZIEN VAN LID 3 OP GEWEZEN DAT IN DE RICHTLIJN , WAARIN AAN DE LID-STATEN HET RECHT WORDT VOORBEHOUDEN OM BEPALINGEN BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DE VROUW , MET NAME WAT ' ' ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP ' ' BETREFT , IN STAND TE HOUDEN OF IN TE VOEREN , TWEEERLEI BESCHERMING VAN DE VROUW , GETOETST AAN HET GELIJKHEIDSBEGINSEL , RECHTMATIG WERD BEVONDEN . ENERZIJDS HEEFT MEN DE BESCHERMING VAN DE BIOLOGISCHE GESTELDHEID DER VROUW TIJDENS EN NA DE ZWANGERSCHAP WILLEN VERZEKEREN TOT OP HET OGENBLIK WAAROP HAAR FYSIOLOGISCHE EN PSYCHISCHE FUNCTIES ZICH VAN DE BEVALLING HEBBEN HERSTELD , ANDERZIJDS HEEFT MEN DE BIJZONDERE RELATIE TUSSEN MOEDER EN KIND WILLEN BESCHERMEN EN VERSTORING VAN DIE RELATIE DOOR CUMULATIE VAN LASTEN ALS GEVOLG VAN GELIJKTIJDIGE BEROEPSUITOEFENING WILLEN VOORKOMEN .
26 IN BEGINSEL VALT DERHALVE EEN MAATREGEL ALS HET IN AANSLUITING AAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF AAN DE VROUW IN UITZICHT GESTELDE MOEDERSCHAPSVERLOF ONDER ARTIKEL 2 , LID 3 , VAN RICHTLIJN NR . 76/207 , OMDAT HET DE VROUW ZOWEL WAT DE GEVOLGEN VAN DE ZWANGERSCHAP BETREFT ALS IN HAAR HOEDANIGHEID VAN MOEDER WIL BESCHERMEN . DAAROM KAN ZULK EEN VERLOF AAN DE MOEDER , MET UITSLUITING VAN IEDER ANDER , WORDEN VOORBEHOUDEN , IMMERS ALLEEN DE MOEDER KAN ONDER DE ONGEWENSTE PRESSIE VAN VOORTIJDIGE WERKHERVATTING KOMEN TE STAAN .
27 VOORTS ZIJ EROP GEWEZEN DAT DE RICHTLIJN DE LID-STATEN DISCRETIONAIRE BEVOEGDHEDEN INRUIMT TEN AANZIEN VAN DE SOCIALE MAATREGELEN WELKE ZIJ NEMEN OM , IN HET DOOR DE RICHTLIJN GETROKKEN KADER , IN VERBAND MET ZWANGERSCHAP EN MOEDERSCHAP VOOR BESCHERMING VAN DE VROUW TE ZORGEN EN COMPENSATIE TE BIEDEN VOOR DE FEITELIJKE NADELEN WAARVOOR DE VROUW ZICH , WAT BEHOUD VAN HAAR BETREKKING BETREFT , MET MANNEN VERGELEKEN , GESTELD ZIET . DE REGERING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK HEEFT ER TERECHT OP GEWEZEN DAT ZULKE MAATREGELEN MET HET GEHELE SYSTEEM VAN SOCIALE BESCHERMING DER ONDERSCHEIDEN LID-STATEN VERWEVEN ZIJN . DERHALVE DIENT TE WORDEN VASTGESTELD DAT ER AAN DE LID-STATEN , WAT DE AARD DER BESCHERMENDE MAATREGELEN EN DE VOOR HUN DOORVOERING TE KIEZEN MODALITEITEN BETREFT , EEN REDELIJKE BELEIDSMARGE IS GELATEN .
28 BLIJKENS HET HIERVOOR OVERWOGENE MOET DE VRAAG VAN HET LANDESSOZIALGERICHT HAMBURG IN DIE ZIN WORDEN BEANTWOORD DAT EEN LID-STAAT VOLGENS DE ARTIKELEN 1 , 2 EN 5 , LID 1 , VAN ' S RAADS RICHTLIJN NR . 76/207 DE MOEDER BIJ AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF , EEN MOEDERSCHAPSVERLOF IN UITZICHT MAG STELLEN , WELKS TOEKENNING DE STAAT DOOR EEN UITKERING BEGUNSTIGT . DE RICHTLIJN VERPLICHT DE LID-STATEN NIET OM , WANNEER BEIDE OUDERS HET EROVER EENS ZIJN , HET VERLOF AAN DE VADER TOE TE KENNEN .
29 DE ONTKENNENDE BEANTWOORDING VAN DE EERSTE VRAAG VAN HET LANDESSOZIALGERICHT BRENGT MEDE DAT DE TWEEDE VRAAG , BETREFFENDE DE WERKING VAN RICHTLIJN NR . 76/207 IN GEVALLEN WAARIN EEN LID-STAAT HAAR BEPALINGEN MOCHT HEBBEN MISKEND , ZONDER VOORWERP IS GERAAKT .
KOSTEN
30 DE KOSTEN , DOOR DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK EN DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING VAN HUN OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT , KOMEN NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING . AANGEZIEN DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING ALS EEN VOOR DE NATIONALE RECHTER GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN , HEEFT DEZE OVER DE KOSTEN TE BESLISSEN .
HET HOF VAN JUSTITIE
UITSPRAAK DOENDE OP DE VRAGEN , DOOR HET LANDESSOZIALGERICHT HAMBURG BIJ BESCHIKKING VAN 9 AUGUSTUS 1983 GESTELD , VERKLAART VOOR RECHT :
DE ARTIKELEN 1 , 2 EN 5 , LID 1 , VAN RICHTLIJN NR . 72/207 VAN DE RAAD VAN 9 FEBRUARI 1976 BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN AAN DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES , DE BEROEPSOPLEIDING EN DE PROMOTIEKANSEN EN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN , MOETEN ALDUS WORDEN UITGELEGD DAT EEN LID-STAAT DE MOEDER , NA AFLOOP VAN HET ZWANGERSCHAPSVERLOF , EEN MOEDERSCHAPSVERLOF IN UITZICHT KAN STELLEN , WAARVAN DE STAAT DE TOEKENNING DOOR EEN UITKERING BEGUNSTIGT . DE RICHTLIJN VERPLICHT DE LID-STATEN NIET ZULK EEN VERLOF AAN DE VADER TOE TE STAAN , OOK NIET WANNEER BEIDE OUDERS ZICH DAARVOOR UITSPREKEN .