CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL

SIR GORDON SLYNN

VAN 24 JANUARI 1984 ( 1 )

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

De Italiaan Prantl is directeur van een maatschappij die handelsbetrekkingen met de Bondsrepubliek Duitsland onderhoudt. Voor het Amtsgericht Miesbach stond hij terecht terzake dat hij in Duitsland, tussen 3 december 1980 en 10 september 1981, Italiaanse rode wijn had verkocht dan wel ten verkoop in voorraad had gehad in Bocksbeutel-flessen (hierna te noemen: Bocksbeutel), zulks in strijd met artikel 17 van de Wein-Verordnung van 1971, volgens hetwelk er in de traditionele Bocksbeutel slechts kwaliteitsprodukten uit Franken en andere met name genoemde wijngebieden mogen worden verhandeld. Tegen overtreding van het verbod is vrijheidsstraf of geldboete bedreigd.

Prantl werd vrijgesproken: de wijn was weliswaar in traditionele Bocksbeutel gebotteld, maar het verbod was onverenigbaar met Artikel 30 EEG-Verdrag en mitsdien ongeldig. Het Openbaar Ministerie ging in beroep bij het Landgericht München.

Het Landgericht overwoog dat de Bocksbeutel in Italië, en wel met name in Zuid-Tirol, al meer dan een eeuw werd gebruikt, met dien verstande dat de Italiaanse flessen iets ronder waren en een kortere hals hadden. De in beslag genomen flessen bleken echter met het Duitse type veel overeenkomst te vertonen. Op de banderol stond te lezen dat de wijn afkomstig was van de te Girlan (Italië) gevestigde wijnfirma Karl Martini en Zoon, terwijl op de label de naam „Bozner Leiten” te lezen stond. Het Landgericht stelde voorts vast dat het in een met name genoemd gebied geproduceerde — en in het produktiegebied gebottelde — kwaliteitswijn was. De naam van de wijnfirma was ook op de label vermeld, terwijl „Zuid-Tirol” als plaats van herkomst was aangegeven; op de laatste regel stond: „Italië”.

Het Landgericht stelde het Hof krachtens artikel 177 van het Verdrag de beide navolgende vragen:

„1.

Is artikel 17 van de Verordnung über Wein, Likörwein und weinhaltige Getränke van 15 juli 1971 (Wein-Verordnung) wegens zijn werking te beschouwen als een krachtens artikel 30 EEG-Verdrag verboden kwantitatieve invoerbeperking?

2.

Kan artikel 17 van de Wein-Verordnung in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval worden toegepast ter bescherming van de in Artikel 36 EEG-Verdrag genoemde rechtsgoederen?”

Anders dan het gebruik van de traditionele Italiaanse flessen achtte de Duitse regering het gebruik van de litigieuze „Prantl”-fles met het artikel in strijd; voorts gaf zij als haar opvatting te kennen dat de verordening niet met artikel 30 in strijd, althans krachtens artikel 36 gerechtvaardigd was. De Italiaanse regering acht in casu artikel 30 ten duidelijkste geschonden, terwijl artikel 36 haars inziens toepassing mist. Voor zover deze vragen werkelijk aan de orde moeten komen, acht de Commissie de uitkomsten van het onderzoek van de Duitse rechter juist.

De Commissie meent echter dat allereerst moet worden stilgestaan bij de primaire vraag of de Duitse verordening zich verdraagt met de Voorschriften van de gemeenschappelijke wijnordening; zij wordt weliswaar niet met zoveel woorden gesteld, maar de relevantie der wèl gestelde vragen en de inhoud van het te geven antwoord hangt er haars inziens vanaf. Ik ben het hiermede eens (men zie het arrest in de zaken 16-20/79, Danis, Jurispr. 1979, blz. 3327).

Alleen de Commissie is, zo wordt betoogd, bevoegd om inzake het gebruik van recipiënten regels te geven teneinde de distinctiviteit der wijnen — naar kwaliteit en oorsprong — te bevorderen, terwijl de Lid-Staten sinds 1976 niet meer bevoegd zijn tot vaststelling of handhaving van nationale voorschriften die niet in de ordening van de wijnmarkt te vinden zijn c.q. in verordeningen tot welker vaststelling in die ordening machtiging is verleend. Dit standpunt wordt bepleit op grond van de artikelen 40, lid 2, sub b, van's Raads verordening nr. 355/79 (PB L 54/99), die voor verordening nr. 2133/74 (PB L 227/1) in de plaats is gekomen, juncto's Raads verordening nr. 797/81 (PB L 106/1) in de plaats getreden voor verordening nr. 1608/76 (PB L 183/1).

Uitgangspunt van deze redenering is de tot ordening van de gemeenschappelijke wijnmarkt vastgestelde verordening, d.w.z. aanvankelijk's Raads verordening nr. 24/62 (PB 1962, blz. 989), zoals onder meer bij verordening nr. 816/70 (PB L 99/1) aangevuld. Ten tijde van de feiten gold evenwel verordening nr. 337/79 (PB L 54/1), waarin de eerdere voorschriften in gewijzigde vorm werden overgenomen. Omdat de ten deze relevante artikelen wezenlijk gelijkluidend zijn, kan met verwijzing naar laatstgenoemde verordening worden volstaan. Titel IV van verordening nr. 337/79 geeft blijkens het opschrift onder meer „voorschriften betreffende ... het in de handel brengen.” Ten deze relevante detailvoorschriften zijn er echter niet in te vinden. Wel is in artikel 54 bepaald dat de Raad „ ... zo nodig de voorschriften vast[stelt] met betrekking tot de omschrijving en de aanbiedingsvorm van de in artikel 1 genoemde produkten” en voorts : „Totdat de in de eerste alinea bedoelde voorschriften van toepassing worden, gelden terzake de door de Lid-Staten vastgestelde voorschriften.”

Voorschriften betreffende omschrijving en de aanbiedingsvorm zijn gegeven in verordening nr. 2133/74; toen die verordening werd ingetrokken, zijn ze, voor zover ten deze van belang, overgenomen in verordening nr. 355/79 „houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn en druivenmost.” Volgens artikel 39 van Titel II „Aanbiedingsvorm” zijn in die titel „de algemene voorschriften vastgesteld voor de recipiënten, de etikettering en de verpakking.” Artikel 40 betreft de recipiënten waarin wijn mag worden opgeslagen of in het verkeer gebracht en, ofschoon het uit artikel 40 niet blijkt, schijnen in de verordening als geheel ook flessen als recipiënten te worden beschouwd (men zie bijvoorbeeld artikel 2, lid 1, sub c, waarin een bepaling betreffende recipiënten wordt gevolgd door een voorschrift betreffende gebottelde wijn).

Volgens artikel 40, lid 2, kan „het gebruik van de recipiënten ... worden onderworpen aan bepaalde nader vast te stellen voorwaarden, waardoor met name wordt gewaarborgd ... dat de produkten naar kwaliteit en oorsprong kunnen worden onderscheiden.”

Volgens het in Titel III, onder de algemene bepalingen, geplaatste artikel 43 mogen „de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn” geen aanleiding geven tot „verwarring over aard, oorsprong en samenstelling van het produkt.” Volgens artikel 46, lid 1, mag wijn van oorsprong uit de Gemeenschap, waarvan de omschrijving niet aan de verordening beantwoordt, niet ten verkoop worden opgeslagen. Voorts zijn er in artikel 47 „overgangsbepalingen” voorzien voor „het in het verkeer brengen van produkten waarvan de omschrijving en de aanbiedingsvorm niet beantwoordt aan de bepalingen van deze verordening.”

Tenslotte zijn er door de Commissie, ter uitvoering van verordening nr. 2133/74, gedetailleerde voorschriften betreffende de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn gegeven bij verordening nr. 1608/76 (nadien: verordening nr. 355/79). Bedoelde voorschriften van de Commissie zijn tot 30 april 1981 (i.e. gedurende een gedeelte van het in de telastlegging bedoelde tijdvak) van toepassing gebleven en vervolgens door verordening nr. 997/81 vervangen.

In artikel 18 van elk van beide verordeningen der Commissie is met name bepaald dat „flessen van het type ‚flûte d'Alsace’ voor wijn verkregen uit op Frans gebied geoogste druiven alleen mogen worden gebruikt voor — onder meer — de v.q.p.r.d., ‚Alsace’ en ‚Cassis’.” In artikel 21 van verordening nr. 1608/76 is voorts bepaald dat tot en met 31 augustus 1977„wijn mag worden aangeboden op een wijze die niet in overeenstemming is met genoemde verordening maar die wel voldoet aan de bepalingen van de Lid-Staten.” Zulk een bepaling is niet te vinden in verordening nr. 997/81, waarin wel te lezen staat dat wijn die tijdens de geldigheidsduur van een van beide verordeningen der Commissie met het daarin bepaalde in overeenstemming was, verder mocht worden verkocht, ook al waren de verordeningen inmiddels in dier voege gewijzigd dat de wijn er niet langer aan voldeed.

Voorzieningen betreffende de Bocksbeutel ontbreken dus. Men heeft getracht tot overeenstemming te komen over een voorstel de Bocksbeutel in die zin te reglementeren dat zij, óók voor wijn uit Zuid-Tirol, een beschermde fles zou worden (Duitsland stemde daarmede in), maar toen het erom ging wijn uit bijna alle Portugese wijnstreken ook onder die regeling te brengen, kon geen overeenstemming worden bereikt.

De Commissie zoekt met name steun bij de arresten, door het Hof gewezen in de zaken 83/78 (Pigs Marketing Board/Redmond, Jurispr. 1978, blz. 2347), en 56/80 (Weigand/Sclmtzverband Deutscher Wein, Jurispr. 1981, blz. 583). In eerstgenoemd arrest sprak het Hof uit dat de Lid-Staten, wanneer de Gemeenschap voor de markt in een bepaalde sector eenmaal een gemeenschappelijke ordening heeft geschapen, zich van maatregelen „met de strekking daarvan af de wijken of er inbreuk op te maken” hebben te onthouden. Een gemeenschappelijke marktordening is gebaseerd op de gedachte van een open, voor iedere producent toegankelijke markt, waarvan de werking uitsluitend door de in bedoelde ordening voorziene instrumenten wordt geregeld. „Met de beginselen van deze marktordening zijn onverenigbaar alle nationale bepalingen of praktijken die de invoer- of uitvoerstromen zouden kunnen wijzigen of de prijsvorming op de markt zouden kunnen beïnvloeden door de producenten te verhinderen om” in de Lid-Staten „vrij te kopen en te verkopen op de door de gemeenschapsregeling vastgestelde voorwaarden, en rechtstreeks te profiteren van de interventiemaatregelen en van alle andere maatregelen tot regulering van de markt, die in de gemeenschappelijke marktordeningen zijn voorzien.” In het tweede geval werd met betrekking tot de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn uitgesproken dat de ter verzekering van een transparente en controleerbare markt vastgestelde „verordening nr. 355/79 zich systematisch [keert] tegen alle praktijken die ... afbreuk kunnen doen aan de eerlijkheid in het handelsverkeer.” Hetzelfde doel wordt volgens het Hof nagestreefd met artikel 43, dat in de wijnhandel „alle praktijken [verbiedt] die ... een bedrieglijke schijn kunnen wekken.”

Het lijdt dus geen twijfel dat de Lid-Staten, wanneer de Gemeenschap een bepaalde sector ten duidelijkste heeft geordend, geen wettelijke maatregelen mogen nemen of handhaven die met de voorschriften van de Gemeenschap in strijd komen of aan de verwezenlijking van de opzet der gemeenschappelijke marktordening afbreuk doen. De vraag rijst nu of dit in casu het geval is.

Volgens de Commissie mochten de Lid-Staten in ieder geval bij de inwerkingtreding van verordening nr. 1608/76 eigen wettelijke maatregelen betreffende de vorm van wijnflessen niet langer handhaven: er waren voorschriften gegeven en alleen het communautaire systeem mocht op geldigheid aanspraak maken. Artikel 54 van verordening nr. 377/79 was niet langer van toepassing, en al ging het maar om flessen van één enkel type, de vraag van de aanbiedingsvorm was eens en voor al geregeld.

Er is voor liet standpunt van de Commissie het een en ander te zeggen. Er moesten voorschriften komen en zij zijn er gekomen: algemene zo goed als gedetailleerde voorschriften. Het is aanvaardbaar op communautair niveau voor flessen van één bepaald type een uitzondering te maken, in dier voege dat de toepasselijkheid van nationale voorschriften voor het overige is uitgesloten. Dat alleen flessen van één bepaald type, de „flûte d'Alsace”, bescherming genieten, maakt het systeem niet onvolledig. Na expiratie van de nationale voorschriften kan er in ieder geval alsnog, door communautaire wijzigingsvoorschriften, bescherming worden geboden. De tot 1 augustus 1977 gegolden hebbende overgangsvoorschriften en de bijzondere afspraken met betrekking tot de toepassing van verordening nr. 997/81 wijzen erop dat men tot een afgeronde regeling heeft willen komen. In artikel 46, lid 1, van verordening nr. 355/79 wordt de verkoop verboden van wijn waarvan de omschrijving niet aan de verordeningen voldoet, en volgens artikel 39 gedogen de algemene voorschriften betreffende de aanbiedingsvorm, de toepasselijkheid van andere voorschriften niet. Het zou er dus voor mogen gehouden dat in artikel 43 van verordening 355/79 een voor de gehele Gemeenschap geldende algemene regel besloten ligt, waarin een aanbiedingsvorm die verwarring met betrekking tot aard, oorsprong of samenstelling van de wijn kan doen ontstaan, wordt verboden, en die regeling mag worden geacht voor nationale voorschriften in de plaats te zijn getreden.

Toch kan ik hierin niet met de Commissie meegaan. De Commissie leest aan de verordeningen en aan's Hofs arresten teveel af. Krachtens artikel 54 van verordening nr. 337/79 — en de bepalingen van de daaraan voorafgegane verordeningen — blijven nationale voorschriften gelden totdat „de voorschriften ... met betrekking tot de omschrijving en de aanbiedingsvorm ... zijn vastgesteld.” Zulke voorschriften komen in artikel 40, lid 2, van verordening nr. 2133/74 en verordening nr. 355/79 niet voor. Er is alleen maar bepaald dat het gebruik van recipiënten kan worden onderworpen aan bepaalde nader vast te stellen voorwaarden. Vaststelling van een voorschrift vooronderstelt uitoefening van de bevoegdheid.

De regel die in artikel 18 van verordeningen nrs. 1608/76 en 997/81 besloten ligt, vertoont mijns inziens niet de navolgende structuur: „deze fles is beschermd, andere flessen genieten naar gemeenschapsrecht geen bescherming”, zodat volgens artikel 54 nationale voorschriften die niet de „flûte d'Alsace” betreffen, hun geldigheid zouden hebben verloren. Zoals het voorschrift luidt, betreft het alleen de „flûte d'Alsace”. Onverminderd verdere argumenten, hun rechtsgeldigheid betreffende, hebben nationale voorschriften betreffende het bottelen van v.q.p.r.d. alleen voor in Frankrijk geoogste, druiven hun geldigheid verloren. De overige nationale voorschriften zijn onverminderd toepasselijk.

Ik geloof dat de overgangsbepalingen hieraan niet afdoen, ook al blijkt eruit dat de Commissie meende een sluitende regeling te hebben gecreëerd. Mocht zulks in haar bedoeling hebben gelegen, dan is dat doel niet bereikt omdat de Commissie zich niet voldoende duidelijk heeft uitgedrukt.

Evenmin geloof ik dat de algemene bepaling van artikel 43, volgens welke er geen verwarrende aanbiedingsvorm mag worden gebezigd, een voorschrift is dat volgens artikel 54 alle nationale voorschriften zonder meer buiten werking stelt. Er wordt hier een belangrijke algemene bescherming geboden, maar uit artikel 40, lid 2, blijkt ten duidelijkste dat er met betrekking tot het gebruik van de recipiënten voorwaarden moeten worden gesteld ter verzekering dat de produkten naar oorsprong kunnen worden onderscheiden. En passende voorschriften waarin zulke voorwaarden worden vastgelegd, zouden voor de nationale voorschriften in de plaats kunnen treden.

Mijns inziens komt men met deze consequenties geenszins in strijd met de arresten, door het Hof gewezen in de zaken Pigs Marketing Board en Weigand, De kwestie welke de inzet vormt van het onderhavig geding, wordt in de bepalingen tot ordening van de gemeenschappelijke markt, niet aangesneden; het van kracht blijven van bestaande voorschriften in afwachting van een communautaire regeling kan, bezien in verband met artikel 54, lid 1, niet worden geacht aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt afbreuk te doen.

Dit uitgangspunt brengt mede dat de gestelde vragen dienen te worden beantwoord.

De verwijzende rechter stelde feitelijk vast dat de traditionele Italiaanse „Bocksbeutel” in de hiervoor besproken opzichten van de Duitse Bocksbeutel verschilt; dat er andere verschillen zouden zijn, wordt niet gezegd. De door Prantl gebezigde fles lijkt heel veel op de Duitse fles. Blijkens de aan het Hof gegeven beschrijving — en de aan het Hof overgelegde flessen — heeft men, onverminderd een betere beschrijving, in alle drie gevallen te maken met korte, ronde flessen, waarin een oppervlakkig beschouwer geen verschil ontdekt. De Italiaanse fles is, zo goed als de „Bocks-beutel” waarin de Portugese „Mattheus”-wijn gaat, voor de Duitse overheid aanvaardbaar. Over het gebruik van de vergelijkbare, zij het niet geheel en al gelijke, fles die voor armagnac wordt gebruikt, is niet geklaagd. De fles van Prantl wordt blijkbaar voor verkoop van deze rode wijn in Italië gebruikt. Ons werd niet te verstaan gegeven dat deze, in Duitsland en Oostenrijk gekochte, flessen uitsluitend voor de Duitse markt werden gekocht; als dit zo mocht zijn, dan zou men zich mogen afvragen of er wellicht bedrieglijke of misleidende bedoelingen hebben voorgezeten. Sub factis werd voorts vastgesteld dat de flessen van Prantl rode wijn bevatten. In confesso is dat de in Franken gebezigde Duitse Bocksbeutel bijna steeds witte wijn bevat.

In de Duitse verordening wordt het gebruik van deze fles zowel voor elders in Duitsland geproduceerde wijn als voor wijn uit het buitenland verboden. De Duitse regering betoogt dat er in de verordening aan de wijnimport geen kwantitatieve beperkingen worden gesteld, omdat de wijn zeer wel in andere flessen kan worden verkocht. Men zou, om voor eerlijke mededinging in de Gemeenschap te zorgen, alleen maar een indirecte aanduiding van oorsprong en kwaliteit — en daarmede de consument — hebben willen beschermen. De aldus gestelde beperkingen zouden redelijk en noodzakelijk zijn. De maatregel zou de handel onverlet laten, zodat zij niet als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking zou mogen worden aangemerkt. Het zou ook geen restrictie inhouden dat de Italiaanse producenten voor hogere kosten komen te staan, immers de Italiaanse producenten kunnen hun flessen ter plaatse betrekken en hoeven voor aankoop in Duitsland en Oostenrijk niets uit te geven.

Mijns inziens is een bepaling als artikel 17 een daadwerkelijk of potentiële, rechtstreeks of indirect werkende beperking van de invoer, en daardoor als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking is te beschouwen. Italiaanse wijn kan in Italië in flessen van Prantl worden verkocht; dit gebeurt ook. Om dezelfde wijn in Duitsland te verkopen, moet zij speciaal voor de Duitse markt in andere recipiënten worden gedaan of opnieuw worden gebotteld. In de zaak 261/81 (Ran/De Smedt, Jurispr. 1982, biz. 3961) overwoog het Hof dat een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 30 kan zijn gelegen in het feit dat men voor de verkoop van een produkt een recipiënt van een bepaalde vorm verlangt. Hetzelfde heeft te gelden voor het verbod een bepaalde recipiënt te gebruiken.

Dat de bescherming van de consument met deze beperking gebaat zou zijn, is niet aangetoond. In de zaak-Rau werd overwogen dat het verlangen van een kubusvormige verpakking bij verkoop van margarine geen rechtvaardiging vindt in de bedoeling bij de consument verwarring met boter te voorkomen, immers die bedoeling kan zeer wel door minder restrictieve maatregelen, zoals etiketteringsvoorschriften, worden verwezenlijkt. De Duitse regering betoogt terecht dat een kubusvormige verpakking, anders dan de hierbedoelde fles, niet zonder meer op een bepaalde oorsprong wijst. Aan de vorm van de fles wordt tegenwoordig evenwel meer afgelezen dan de plaats van herkomst alleen. Het is voorts de vraag of een consument wel alleen op de vorm van de recipiënt mag afgaan — en niet ook op het etiket e.d. heeft te letten — alvorens tot een bepaalde herkomst te concluderen; in de zaak 113/80 (Commissie/Ierland, Jurispr. 1981, blz. 1625) heeft het Hof er ook niet van willen weten dat een Iers souvenir op grond van de enkele omstandigheid dat er iets wordt afgebeeld dat als typisch Iers is te beschouwen, geacht mag worden aldaar te zijn vervaardigd. Het komt mij voor dat de etikettering zeer wel ter aanduiding van oorsprong e.d. kan worden gebruikt, met name wanneer flessen met rode en witte wijn er anders uitzien, tenzij er, zoals in casu niet werd gesteld, van zeer donkere flessen gebruik mocht zijn gemaakt. Hoewel de nationale rechter zich heeft uit te spreken over de vraag of men door etikettering alleen verwarring kon voorkomen, komt het mij voor dat het in casu gebezigde etiket er ook bij gelegenheidskopers geen twijfel over liet bestaan waar de wijn vandaan kwam.

De stelling dat men oneerlijke mededinging heeft willen voorkomen, staat of valt met de pretentie dat men de consument heeft willen beschermen, immers bedoelde oneerlijkheid zou haar oorsprong vinden in verwarring bij de consument. Ook in zoverre kan door etikettering de nodige bescherming worden geboden.

Voorts zou artikel 36 ertoe leiden dat artikel 30 op de Duitse verordening geen toepassing kan vinden. Daartoe wordt allereerst de instandhouding van eerlijke mededinging en de bescherming van de consument ingeroepen. Zoals in zaak 113/80 bleek, leveren deze oogmerken geen onder artikel 36 vallende rechtvaardigingsgrond op. Voorts zou het feit dat overtreding van artikel 17 strafbaar gesteld is, een aan het openbaar belang ontleende rechtvaardigingsgrond opleveren. Strafbaarstelling op zichzelf kan evenwel niet voldoende zijn, want dan zou men door strafbaarstelling iedere restrictie onder artikel 36 kunnen brengen. Van andere aan het openbaar belang ontleende rechtvaardigingsgronden is in het geheel niet gebleken.

Een laatste argument is dat de verordening haar rechtvaardiging zou vinden in de bescherming van industriële en commerciële eigendom, immers de flessen zouden zonder meer als indirecte aanduiding van oorsprong zijn te beschouwen. Ik geloof evenwel niet dat aan de flessen als zodanig een aanduiding van oorsprong kan worden afgelezen, en ik acht het niet zonder belang dat op het handelsmerk dat door de producenten uit Franken werd ingeschreven, de fles met etiket is afgebeeld. Andere wijn dan frankische wijn — waarvoor zulke flessen sinds jaar en dag mogen worden gebruikt — zijn naast de Duitse Bocksbeutel op de rekken te vinden, al bestaan er geringe verschillen. Er behoeft dan ook geen uitspraak te worden gedaan over de vraag of een indirecte aanduiding van herkomst het voorwerp van „industriële en commerciële eigendom” kan uitmaken. Zelfs indien dit het geval mocht zijn — en er van zulk een eigendomsrecht zou mogen worden gesproken —, acht ik de hierbedoelde restrictie niet gerechtvaardigd. Verwarring kan door doelmatige etikettering zeer wel worden voorkomen. Zoals ik het zie, kan de toegepaste restrictie in ieder geval de handel tussen Lid-Staten tersluiks aan banden leggen.

Ik concludeer dan ook dat uw Hof de hierbedoelde vragen als volgt zal beantwoorden:

1. 

De maatregel van een Lid-Staat, waarbij het gebruik van flessen van een bepaalde vorm voor wijn die niet uit een bepaald wijnbouwgebied van die Lid-Staat afkomstig is, namelijk voor importwijn die in andere Lid-Staten in soortgelijke flessen rechtmatig in het verkeer is gebracht, is verboden, is te beschouwen als een in artikel 30 verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking, immers voor bescherming en voorlichting van de consument en voor eerlijkheid in het handelsverkeer kan worden gezorgd door maatregelen welke het vrije verkeer van goederen in mindere mate belemmeren.

2. 

In casu is niet gebleken dat zulk een maatregel in een der in artikel 36 van het Verdrag genoemde gronden een rechtvaardiging vindt.

Over de door Prantl gemaakte kosten dient door de nationale rechter te worden beslist. Een uitspraak over de kosten der intervenienten kan achterwege blijven.


( 1 ) Vertaald uit het Engels.