CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL
P. VERLOREN VAN THEMAAT
VAN 17 DECEMBER 1981
Mijnheer de president,
mijne beren rechters,
In de zaak 55/81 zou ik in hoofdzaak het illustere voorbeeld van advocaat-generaal Warner in de zaak 69/79, Jor-dens-Vosters/Bedrijfsvereniging voor de Leder- en Lederverwerkende Industrie (Jurispr. 1980, blz. 88) willen volgen. In beginsel onderschrijf ik in de onderhavige zaak eveneens zo volkomen de opmerkingen van de Commissie, dat ik ermee kan volstaan ze tot de mijne te maken. De vragen die de Arbeidsrechtbank (Zevende kamer) in Luik aan het Hof heeft gesteld, dienen naar mijn oordeel dan ook te worden beantwoord als door de Commissie in deze zaak voorgesteld.
Ik voeg hieraan slechts toe, dat het Office national des pensions pour travailleurs salariés (ONPTS) tijdens de mondelinge behandeling de juistheid van de opmerkingen van de Commissie met betrekking tot het belang van de werkperioden in het buitenland voor de toepassing van artikel 13, §2, letter d) van verordening nr. 1408/71 (memorie blz. 6-7) heeft erkend.
De door dit artikel in combinatie met de Belgische wetgeving terzake voor de periode van militane dienst en krijgsgevangenschap voorziene bonusregeling heeft inmiddels reeds tot verhoging van het pensioen van de heer Vermaut geleid. De vragen van de Arbeidsrechtbank hadden echter niet op dit punt betrekking. Het zonder voorwerp geraakt zijn van dit aanvankelijke geschilpunt behoeft dus geen gevolgen te hebben voor de door de Commissie voorgestelde en door mij overgenomen formulering van de antwoorden op de gestelde vragen.