61979J0807

1 . SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS - GEMEENSCHAPSREGELING - DOEL - COORDINATIE VAN NATIONALE REGELINGEN - GEVOLGEN

2 . SOCIALE ZEKERHEID VOOR MIGRERENDE WERKNEMERS - UITKERINGEN VOOR WEZEN - UITKERINGEN TEN LASTE VAN DE STAAT VAN WOONPLAATS - HOGERE UITKERINGEN DIE EERDER UITSLUITEND INGEVOLGE DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN ANDERE LID-STAAT ZIJN TOEGEKEND - RECHT OP AANVULLENDE UITKERINGEN

( VERORDENING NR . 1408/71 VAN DE RAAD , ARTIKEL 78 , LID 2 , B ), I ))

1 . DE VERORDENINGEN BETREFFENDE DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS HEBBEN NIET EEN GEMEENSCHAPPELIJK STELSEL VAN SOCIALE ZEKERHEID INGEVOERD , DOCH VERSCHILLENDE STELSELS LATEN VOORTBESTAAN DIE VERSCHILLENDE VORDERINGEN DOEN ONTSTAAN OP ONDERSCHEIDEN ORGANEN TEGENOVER WELKE DE UITKERINGSGERECHTIGDE RECHTSTREEKS AANSPRAKEN BEZIT , HETZIJ UITSLUITEND KRACHTENS EEN NATIONALE WETTELIJKE REGELING , HETZIJ KRACHTENS DE NATIONALE REGELING ZONODIG AANGEVULD DOOR HET GEMEENSCHAPSRECHT , INZONDERHEID VOOR WAT DE OPHEFFING VAN HET WOONPLAATSVEREISTE BETREFT . BEHOUDENS UITDRUKKELIJKE UITZONDERING IN OVEREENSTEMMING MET DE DOELSTELLINGEN VAN HET VERDRAG MAG DE GEMEENSCHAPSREGELING DERHALVE NIET OP DUSDANIGE WIJZE WORDEN TOEGEPAST , DAT DE MIGRERENDE WERKNEMER - OF ZIJN RECHTVERKRIJGENDEN - ZIJN RECHTEN KRACHTENS EEN DEEL VAN DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN LID-STAAT VERLIEST ; ZIJ MAG OOK NIET LEIDEN TOT EEN VERMINDERING VAN DE KRACHTENS NATIONAAL RECHT TOEGEKENDE UITKERINGEN .

2 . ARTIKEL 78 , LID 2 , SUB B-I , VAN VERORDENING NR . 1408/71 MOET ALDUS WORDEN UITGELEGD , DAT HET RECHT OP UITKERINGEN TEN LASTE VAN DE STAAT OP HET GRONDGEBIED WAARVAN DE WEES AAN WIE ZIJ ZIJN TOEGEKEND , WOONPLAATS HEEFT , HET RECHT OP HOGERE UITKERINGEN , DAT EERDER UITSLUITEND INGEVOLGE DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN ANDERE LID-STAAT IS VERKREGEN , NIET DOET VERVALLEN . WANNEER HET IN DE LID-STAAT VAN WOONPLAATS DAADWERKELIJK ONTVANGEN BEDRAG VAN DE UITKERINGEN LAGER IS DAN DAT VAN DE UITKERINGEN KRACHTENS DE WETGEVING VAN DE ANDERE LID-STAAT ALLEEN , HEEFT DE WEES TEGENOVER HET BEVOEGDE ORGAAN VAN DEZE LAATSTE STAAT RECHT OP EEN AANVULLENDE UITKERING TEN BELOPE VAN HET VERSCHIL TUSSEN DE TWEE BEDRAGEN .

IN ZAAK 807/79 , BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET SOZIALGERICHT AUGSBURG ( 5E KAMER ), IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN

GIACOMO GRAVINA ,

GIUSEPPE GRAVINA ,

ROSA GRAVINA ,

CATALDO GRAVINA ,

FRANCESCO GRAVINA ,

EN

LANDESVERSICHERUNGSANSTALT SCHWABEN ,

OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING OVER DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 78 , LEDEN 1 EN 2 , VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 1408/71 VAN DE RAAD VAN 14 JUNI 1971 BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE SOCIALE ZEKERHEIDSREGELINGEN OP LOONTREKKENDEN EN HUN GEZINNEN , DIE ZICH BINNEN DE GEMEENSCHAP VERPLAATSEN ( PB 1971 , L 149 , BLZ . 2 ),

1 BIJ BESCHIKKING VAN 25 OKTOBER 1979 , INGEKOMEN TEN HOVE OP 28 NOVEMBER 1979 , HEEFT HET SOZIALGERICHT AUGSBURG HET HOF TWEE PREJUDICIELE VRAGEN GESTELD OVER DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 78 , LID 2 , VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 1408/71 VAN DE RAAD VAN 14 JUNI 1971 BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE SOCIALE ZEKERHEIDSREGELINGEN OP LOONTREKKENDEN EN HUN GEZINNEN , DIE ZICH BINNEN DE GEMEENSCHAP VERPLAATSEN ( PB 1971 , L 149 , BLZ . 2 ).

2 DEZE VRAGEN ZIJN GEREZEN IN EEN GEDING DAT DOOR DE WETTIGE KINDEREN VAN EEN OP 6 JULI 1973 IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND OVERLEDEN ITALIAANS ONDERDAAN DIE 141 PREMIEMAANDEN ONDER HET DUITSE PENSIOENVERZEKERINGSSTELSEL EN DAARVOOR 42 MAANDEN ONDER HET ITALIAANSE STELSEL HAD VERVULD , AANHANGIG IS GEMAAKT TEGEN HET BEVOEGDE DUITSE VERZEKERINGSORGAAN . TOEN DE MOEDER DE WOONPLAATS VAN HET GEZIN IN MEI 1974 NAAR ITALIE OVERBRACHT , STAAKTE DIT ORGAAN DE BETALING VAN HET WEZENPENSIOEN DAT VERZOEKERS ENKEL OP GROND VAN DE DUITSE WETTELIJKE REGELING WAS TOEGEKEND EN DAT HUN NA DE DOOD VAN HUN VADER WAS UITGEKEERD ZOLANG ZIJ IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND WOONDEN . NADAT VERZOEKERS HUN WOONPLAATS NAAR ITALIE HADDEN OVERGEBRACHT , WEIGERDE HET VERZEKERINGSORGAAN , VERWEERDER IN HET HOOFDGEDING , HET PENSIOEN NOG LANGER TE BETALEN OP GROND DAT DE TOEKENNING VAN DIT PENSIOEN INGEVOLGE ARTIKEL 78 VAN VERORDENING NR . 1408/71 ZOU BEHOREN TOT DE BEVOEGDHEID VAN HET ORGAAN VAN DE STAAT WAAR DE WEZEN WONEN .

3 GENOEMD ARTIKEL , ZOALS GEWIJZIGD BIJ VERORDENING ( EEG ) NR . 2864/72 VAN DE RAAD VAN 19 DECEMBER 1972 ( PB 1972 , L 306 , BLZ . 1 ), BEPAALT DAT HET WEZENPENSIOEN WORDT TOEGEKEND :

' ' I ) OVEREENKOMSTIG DE WETTELIJKE REGELING VAN DIE VAN DEZE STATEN , OP HET GRONDGEBIED WAARVAN DE WEES WOONT , INDIEN HET RECHT OP EEN VAN DE IN LID 1 BEDOELDE BIJSLAGEN ALDAAR WORDT ONTLEEND AAN DE WETTELIJKE REGELING VAN DIE STAAT , EVENTUEEL MET INACHTNEMING VAN ARTIKEL 79 , LID 1 , SUB A ), . . . ' '

4 GELET OP DEZE BEPALING EN OP DE FEITEN VAN DE ZAAK - WEIGERING DE PENSIOENBETALING VOORT TE ZETTEN AAN WEZEN DIE HUN WOONPLAATS NAAR EEN ANDERE LID-STAAT HEBBEN OVERGEBRACHT , WAARIN ZIJ ALS ZODANIG ANDERE UITKERINGEN KUNNEN KRIJGEN - HEEFT HET SOZIALGERICHT AUGSBURG HET HOF VAN JUSTITIE DE VOLGENDE VRAGEN VOORGELEGD :

' ' 1 . WANNEER WEZEN NAAR EEN ANDERE LID-STAAT VERHUIZEN , HEEFT DAN ARTIKEL 78 , LID 2 , VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 1408/71 VAN DE RAAD VAN 14 JUNI 1971 TOT GEVOLG DAT DE IN EEN LID-STAAT REEDS DEFINITIEF VASTGESTELDE BIJSLAGEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 78 , LID 1 , VAN DE VERORDENING DOOR HET BEVOEGDE ORGAAN VAN DEZE LID-STAAT KUNNEN WORDEN INGETROKKEN , INDIEN HET ORGAAN VAN DE ANDERE LID-STAAT BEVOEGD ZOU ZIJN GEWEEST WANNEER DEZE BIJSLAGEN VOLGENS ARTIKEL 78 , LID 2 , VAN DE VERORDENING THANS VOOR HET EERST ZOUDEN WORDEN VASTGESTELD?

2.IS DE INTREKKING EVENTUEEL OOK DAN GERECHTVAARDIGD , WANNEER SLECHTS NAAR NATIONAAL RECHT AANSPRAAK BESTAAT OP DE BIJSLAGEN BEDOELD IN ARTIKEL 78 , LID 1 , VAN VERORDENING NR . 1408/71?

' '

5 TEZAMEN STELLEN DEZE VRAGEN IN VERBAND MET ARTIKEL 78 , LID 2 , SUB B-I , HET PROBLEEM AAN DE ORDE WAT RECHTENS IS WANNEER WEZEN DIE ALS RECHTVERKRIJGENDEN VAN EEN OVERLEDEN WERKNEMER DIE AAN DE WETTELIJKE REGELINGEN VAN TWEE LID-STATEN ONDERWORPEN IS GEWEEST , UITKERINGEN ONTVANGEN , HUN WOONPLAATS VAN DE ENE LID-STAAT NAAR DE ANDERE OVERBRENGEN .

6 OM DIT PROBLEEM TE KUNNEN OPLOSSEN , MOET DE BEPALING WAARVAN UITLEGGING WORDT GEVRAAGD , WORDEN GEPLAATST IN HET KADER VAN ARTIKEL 51 VAN HET VERDRAG , WAARIN DE RAAD WORDT OPGEDRAGEN DE MAATREGELEN VAST TE STELLEN WELKE OP HET GEBIED VAN DE SOCIALE ZEKERHEID NOODZAKELIJK ZIJN VOOR DE TOTSTANDKOMING VAN HET VRIJE VERKEER VAN WERKNEMERS . HET DOEL VAN ARTIKEL 51 ZOU NIET WORDEN BEREIKT INDIEN WERKNEMERS DOOR HET UITOEFENEN VAN HUN RECHT VAN VRIJ VERKEER VOORDELEN VAN SOCIALE ZEKERHEID ZOUDEN VERLIEZEN WELKE HUN IN ELK GEVAL WORDEN GEGARANDEERD DOOR DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN ENKELE LID-STAAT .

7 DE VERORDENINGEN BETREFFENDE DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS HEBBEN NIET EEN GEMEENSCHAPPELIJK STELSEL VAN SOCIALE ZEKERHEID INGEVOERD , DOCH VERSCHILLENDE STELSELS LATEN VOORTBESTAAN DIE VERSCHILLENDE VORDERINGEN DOEN ONTSTAAN OP ONDERSCHEIDEN ORGANEN TEGENOVER WELKE DE UITKERINGSGERECHTIGDE RECHTSTREEKS AANSPRAKEN BEZIT , HETZIJ UITSLUITEND KRACHTENS EEN NATIONALE WETTELIJKE REGELING , HETZIJ KRACHTENS DE NATIONALE REGELING ZO NODIG AANGEVULD DOOR HET GEMEENSCHAPSRECHT , INZONDERHEID VOOR WAT DE OPHEFFING VAN HET WOONPLAATSVEREISTE BETREFT . IN ZIJN ARREST VAN 6 MAART 1979 ( ZAAK 100/78 , ROSSI , JURISPR . 1979 , BLZ . 831 ) OVERWOOG HET HOF BOVENDIEN DAT ' ' BEHOUDENS UITDRUKKELIJKE UITZONDERING IN OVEREENSTEMMING MET DE DOELSTELLINGEN VAN HET VERDRAG , DE GEMEENSCHAPSREGELING NIET OP DUSDANIGE WIJZE MAG WORDEN TOEGEPAST , DAT DE MIGRERENDE WERKNEMER - OF ZIJN RECHTVERKRIJGENDEN - ZIJN RECHTEN KRACHTENS EEN DEEL VAN DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN LID-STAAT VERLIEST ' ' ; EVENMIN MAG DE GEMEENSCHAPSREGELING LEIDEN TOT EEN VERMINDERING VAN DE KRACHTENS NATIONAAL RECHT TOEGEKENDE UITKERINGEN . WAAR IMMERS VERORDENING NR . 1408/71 REGELS VOOR HET COORDINEREN VAN DE NATIONALE WETTELIJKE REGELINGEN VASTSTELT , GAAT ZIJ UIT VAN HET GRONDBEGINSEL DAT DEZE REGELS DE WERKNEMERS DIE ZICH BINNEN DE GEMEENSCHAP VERPLAATSEN , ALLE HUN IN DE VERSCHILLENDE LID-STATEN TOEKOMENDE UITKERINGEN GARANDEREN TOT TEN HOOGSTE HET BEDRAG VAN DE HOOGSTE DEZER UITKERINGEN .

8 OVEREENKOMSTIG DEZE BEGINSELEN MAG ARTIKEL 78 , LID 2 , VAN VERORDENING NR . 1408/71 DERHALVE NIET IN DIER VOEGE WORDEN UITGELEGD , DAT DE WEZEN VAN EEN OVERLEDEN WERKNEMER DIE AAN DE WETTELIJKE REGELINGEN VAN MEER LID-STATEN ONDERWORPEN IS GEWEEST , HUN RECHT OP HET HOOGSTE UITKERINGSBEDRAG VERLIEZEN , DOORDAT DE DOOR DE LID-STAAT VAN DE NIEUWE WOONPLAATS TOEGEKENDE UITKERINGEN IN DE PLAATS ZOUDEN KOMEN VAN DE UITKERINGEN DIE ZIJ VOORDIEN UITSLUITEND KRACHTENS DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN ANDERE LID-STAAT ONTVINGEN . WANNEER DUS DE WEZEN HUN WOONPLAATS OVERBRENGEN NAAR HET GRONDGEBIED VAN EEN LID-STAAT WAAR ZIJ KRACHTENS DE WETTELIJKE REGELING VAN DIE STAAT RECHT HEBBEN OP UITKERINGEN , DIENT MEN HET BEDRAG VAN DE DAADWERKELIJK BETAALDE UITKERINGEN TE VERGELIJKEN MET HET WERKELIJKE BEDRAG VAN DE UITKERINGEN DIE ZIJ IN DE ANDERE LID-STAAT ZOUDEN HEBBEN ONTVANGEN ; ZIJN DE NIEUWE UITKERINGEN LAGER DAN DIE WELKE ZIJ VOORDIEN ONTVINGEN , DAN MOET HET BEVOEGDE ORGAAN VAN DE ANDERE LID-STAAT , WAARIN ZIJ AANSPRAAK HADDEN OP EEN HOGER BEDRAG , DE WEZEN EEN AANVULLENDE UITKERING TOEKENNEN TEN BELOPE VAN HET VERSCHIL TUSSEN BEIDE BEDRAGEN .

9 AAN DE HAND VAN DIT ANTWOORD KAN HET IN DE TWEE VRAGEN VAN HET SOZIALGERICHT AUGSBURG OPGEWORPEN PROBLEEM WORDEN OPGELOST .

KOSTEN

10 DE KOSTEN DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN DE ITALIAANSE REGERING WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT , KUNNEN NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KOMEN . TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING IS DE PROCEDURE ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT TE BESCHOUWEN , ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN .

HET HOF VAN JUSTITIE ,

UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET SOZIALGERICHT TE AUGSBURG BIJ BESCHIKKING VAN 25 OKTOBER 1979 GESTELDE VRAGEN , VERKLAART VOOR RECHT :

ARTIKEL 78 , LID 2 , SUB B-I , VAN VERORDENING NR . 1408/71 VAN DE RAAD VAN 14 JUNI 1971 MOET ALDUS WORDEN UITGELEGD , DAT HET RECHT OP UITKERINGEN TEN LASTE VAN DE STAAT OP HET GRONDGEBIED WAARVAN DE WEES AAN WIE ZIJ ZIJN TOEGEKEND , WOONPLAATS HEEFT , HET RECHT OP HOGERE UITKERINGEN , DAT EERDER UITSLUITEND INGEVOLGE DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN ANDERE LID-STAAT IS VERKREGEN , NIET DOET VERVALLEN . WANNEER HET IN DE LID-STAAT VAN WOONPLAATS DAADWERKELIJK ONTVANGEN BEDRAG VAN DE UITKERINGEN LAGER IS DAN DAT VAN DE UITKERINGEN KRACHTENS DE WETGEVING VAN DE ANDERE LID-STAAT ALLEEN , HEEFT DE WEES TEGENOVER HET BEVOEGDE ORGAAN VAN DEZE LAATSTE STAAT RECHT OP EEN AANVULLENDE UITKERING TEN BELOPE VAN HET VERSCHIL TUSSEN DE TWEE BEDRAGEN .