61979J0036

ARREST VAN HET HOF VAN 15 NOVEMBER 1979. - DENKAVIT FUTTERMITTEL GMBH TEGEN FINANZAMT WARENDORF. - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET FINANZGERICHT MUENSTER). - ZAAK NO. 36/79.

Jurisprudentie 1979 bladzijde 03439
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00667


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 . PREJUDICIELE VRAGEN - BEVOEGDHEID VAN HET HOF - GRENZEN - BEOORDELING VAN DE FEITEN VAN HET GEVAL - ONTOELAATBAARHEID

( EEG-VERDRAG , ARTIKEL 177 )

2 . LANDBOUW - GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID - REVALUATIE VAN EEN NATIONALE MUNTEENHEID - COMPENSATIE VOOR DE INKOMSTENVERLIEZEN VAN DE LANDBOUWPRODUCENTEN - RECHTSTREEKSE STEUNVERLENING DOOR EEN LID-STAAT - BEGUNSTIGDEN - SELECTIE AFHANKELIJK VAN DE INVLOED VAN DE REVALUATIE - DISCRIMINATIE TUSSEN COMMUNAUTAIRE PRODUCENTEN EN VERBRUIKERS - DEZE DOET ZICH HIER NIET VOOR

( EEG-VERDRAG , ARTIKEL 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA ; VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD , ARTIKEL 1 )

3 . LANDBOUW - GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID - REVALUATIE VAN EEN NATIONALE MUNTEENHEID - COMPENSATIE VOOR DE INKOMSTENVERLIEZEN VAN DE LANDBOUWPRODUCENTEN - RECHTSTREEKSE STEUNVERLENING DOOR EEN LID-STAAT - BEGUNSTIGDEN - UITSLUITING VAN INDUSTRIELE MESTERIJEN - TOELAATBAARHEID

( VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD , ARTIKEL 1 )

Samenvatting


1 . IN HET KADER VAN EEN PROCEDURE KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG KAN HET HOF GEEN UITSPRAAK DOEN OVER EEN SITUATIE VAN FEITELIJKE AARD . ZODANIGE GESCHILLEN , EVENALS TROUWENS ELKE ANDERE WAARDERING VAN DE FEITEN , BEHOORT TOT DE BEVOEGDHEID VAN DE NATIONALE RECHTER .

2 . VOLGENS DE CONSIDERANS VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD BETREFFENDE DE INGEVOLGE DE REVALUATIE VAN DE DUITSE MARK OP LANDBOUWGEBIED TE NEMEN MAATREGELEN MOET DE DAARIN BEDOELDE RECHTSTREEKSE STEUN AAN DE DUITSE LANDBOUWPRODUCENTEN WORDEN GEZIEN TEGEN DE ACHTERGROND VAN OVERWEGINGEN VAN SOCIALE AARD , DIE VERBAND HOUDEN MET HET IN ARTIKEL 39 , LID 2 , SUB A , EEG-VERDRAG NEERGELEGDE VEREISTE DAT REKENING MOET WOR DEN GEHOUDEN MET DE MAATSCHAPPELIJKE STRUCTUUR VAN DE LANDBOUW . DEZE BIJZONDERE AARD RECHTVAARDIGT DAT DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND BIJ DE VERLENING VAN STEUN TER COMPENSATIE VAN DE GEVOLGEN VAN DE REVALUATIE VOORRANG GEEFT AAN DIE SECTOREN VAN DE LANDBOUWECONOMIE WAAR DE INKOMSTENVERLIEZEN TENGEVOLGE VAN DE REVALUATIE HET MEEST DIRECT DOORWERKTEN , DAT WIL ZEGGEN DE SECTOREN DIE WORDEN GEKENMERKT DOOR BODEMBEWERKING . DAAR DEZE PRIORITEIT NIET WILLEKEURIG IS , KAN ZIJ NIET WORDEN BESCHOUWD ALS EEN IN ARTIKEL 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA , EEG-VERDRAG VERBODEN DISCRIMINATIE TUSSEN PRODUCENTEN .

3 . NOCH HET EEG-VERDRAG , NOCH ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD , NOCH DE AAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND BETEKENDE BESCHIKKING VAN 21 JANUARI 1974 , WAARBIJ DE RAAD ARTIKEL 1 , LID 3 , VAN DEZE VERORDENING HEEFT GEWIJZIGD EN DE GELDIGHEIDSDUUR ERVAN HEEFT VERLENGD , VERBIEDT DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND DE INDUSTRIELE KALVERMESTERIJEN UIT TE SLUITEN VAN DE IN GENOEMDE VERORDENING BEDOELDE STEUN .

Partijen


IN ZAAK 36/79 ,

BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET FINANZGERICHT MUNSTER , IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN

DENKAVIT FUTTERMITTEL GMBH , TE WARENDORF ,

EN

FINANZAMT WARENDORF ,

Onderwerp


OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING OVER DE UITLEGGING VAN HET EEG-VERDRAG ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD VAN 9 DECEMBER 1969 BETREFFENDE DE INGEVOLGE DE REVALUATIE VAN DE DUITSE MARK OP LANDBOUWGEBIED TE NEMEN MAATREGELEN ( PB L 312 VAN 1969 , BLZ . 4 ) EN VAN DE ( NIET-GEPUBLICEERDE ) BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 1974 , DIE OP 24 JANUARI 1974 AAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND WERD BETEKEND , WAARBIJ DE RAAD ARTIKEL 1 , LID 3 , VAN DEZE VERORDENING HEEFT GEWIJZIGD EN DE GELDIGHEIDSDUUR ERVAN HEEFT VERLENGD ,

Overwegingen van het arrest


1 BIJ BESCHIKKING VAN 19 JANUARI 1979 , INGEKOMEN TEN HOVE OP 2 MAART 1979 , HEEFT HET FINANZGERICHT MUNSTER KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG EEN VRAAG GESTELD OVER DE UITLEGGING VAN HET EEG-VERDRAG , VAN ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD VAN 9 DECEMBER 1969 BETREFFENDE DE INGEVOLGE DE REVALUATIE VAN DE DUITSE MARK OP LANDBOUWGEBIED TE NEMEN MAATREGELEN ( PB L 312 VAN 1969 , BLZ . 4 ) EN VAN DE BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 1974 , AAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND OP 24 JANUARI 1974 BETEKEND , WAARBIJ DE RAAD EEN AANTAL BEPALINGEN VAN ARTIKEL 1 DEZER VERORDENING HEEFT GEWIJZIGD EN DE GELDIGHEIDSDUUR ERVAN HEEFT VERLENGD .

2 HET HOOFDGEDING VLOEIT VOORT UIT DE AFWIJZING DOOR HET FINANZAMT WARENDORF , VERWEERDER IN HET HOOFDGEDING , VAN EEN VERZOEK OM STEUN UIT HOOFDE VAN HET - OP GROND VAN GENOEMDE VERORDENING VASTGESTELDE - AUFWERTUNGSAUSGLEICHSGESETZ ( REVALUATIEVEREVENINGSWET ) VAN 23 DECEMBER 1969 . DIT VERZOEK WAS INGEDIEND DOOR VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING , EEN VENNOOTSCHAP DIE ZICH NAAST DE PRODUKTIE VAN VEEVOEDERS BEZIGHOUDT MET DE KALVERMESTERIJ MET IN EIGEN BEDRIJF GEPRODUCEERDE MELKSURROGATEN .

3 VERWEERDER IN HET HOOFDGEDING GRONDDE ZIJN AFWIJZENDE BESCHIKKING OP HET FEIT DAT VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING NIET OVER HET VOOR DE KALVERMESTERIJ NOODZAKELIJKE LANDBOUWAREAAL BESCHIKTE EN DERHALVE GEEN LANDBOUWBEDRIJF IN DE ZIN VAN HET DUITSE BELASTINGSRECHT , WAARNAAR GENOEMDE WET VERWIJST , MAAR EEN INDUSTRIEEL BEDRIJF WAS .

4 HET HOOFDGEDING HEEFT REEDS EERDER TOT EEN PREJUDICIELE VERWIJZING DOOR DITZELFDE FINANZGERICHT GELEID , NAMELIJK IN ZAAK 139/77 , WAARIN HET HOF ARREST HEEFT GEWEZEN OP 13 JUNI 1978 ( JURISPR . 1978 , BLZ . 1317 ). IN DIT ARREST HEEFT HET HOF DE OORSPRONG EN DE INHOUD VAN DE GEMEENSCHAPSREGELING EN HET RELEVANTE NATIONALE RECHT AAN EEN ONDERZOEK ONDERWORPEN ( BLZ . 1329-1331 ) EN VERVOLGENS DE VOLGENDE PREJUDICIELE VRAGEN BEANTWOORD :

' ' 1 . OMVAT HET COMMUNAUTAIRE RECHTSBEGRIP , LANDBOUWPRODUCENT ' IN ARTIKEL 1 , LEDEN 1 EN 3 VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 2464/69 OOK DE INDUSTRIELE VEEFOKKER/VEEHOUDER IN DE ZIN VAN HET DUITSE BELASTINGRECHT?

ZO JA :

2 . MOETEN DE ARTIKELEN 39 , 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA , VAN HET EEG-VERDRAG , ARTIKEL 1 VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 2464/69 VAN DE RAAD , ALSOOK EVENTUELE VERDERE BEPALINGEN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT ALDUS WORDEN UITGELEGD , DAT HET DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND , LID VAN DE EEG ALS ADRESSAAT VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 2464/69 VERBODEN IS OM , INGEVAL ER TER COMPENSATIE VAN DE REVALUATIE VOOR ONDER DE MARKTORDENINGEN VALLENDE LANDBOUWPRODUKTEN RECHTSTREEKSE STEUN WORDT VERLEEND , BEPAALDE GROEPEN VAN LANDBOUWPRODUCENTEN - IN CASU DE INDUSTRIELE VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS IN DE ZIN VAN HET DUITSE BELASTINGRECHT - , VAN DE STEUNVERLENING UIT TE SLUITEN?

' '

5 MET BETREKKING TOT DE EERSTE VRAAG OVERWOOG HET HOF INZONDERHEID DAT NOCH DE SAMENHANG NOCH DE DOELSTELLINGEN VAN VERORDENING NR . 2464/69 EEN ENGE UITLEGGING VEREISEN , ZODAT HET NIET IS UITGESLOTEN DAT HET IN DE TEKST DER VERORDENING GEHANTEERDE TAMELIJK RUIME BEGRIP ' ' LANDBOUWPRODUCENTEN ' ' DE VERVAARDIGING VAN LANDBOUWPRODUKTEN ONGEACHT DE METHODE KAN OMVATTEN .

6 MET BETREKKING TOT DE TWEEDE VRAAG OVERWOOG HET HOF DAT DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT OF HET ONDERSCHEID IN DE ZIN VAN HET DUITSE BELASTINGRECHT TUSSEN AGRARISCHE VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS ENERZIJDS EN INDUSTRIELE VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS ANDERZIJDS , ZOALS DOOR HET AUFWERTUNGSAUSGLEICHSGESETZ WORDT GEHANTEERD , DISCRIMINEREND IS IN DE ZIN VAN ARTIKEL 40 , LID 3 , VAN HET VERDRAG . HET HOF BEANTWOORDDE DEZE VRAAG ONTKENNEND EN OVERWOOG TE DEZE IN R.O . 17 :

' ' . . . DAT UIT DE STUKKEN MET NAME BLIJKT DAT DE AGRARISCHE VEEFOKKERS EN VEEHOUDERS IN DE ZIN VAN DE DUITSE BELASTINGWETGEVING , DOOR VOEDER TE GEBRUIKEN DAT GROTENDEELS IN HUN BEDRIJVEN WORDT GEPRODUCEERD , BIJZONDER AFHANKELIJK ZIJN VAN DE ONBESTENDIGHEDEN DIE VERBONDEN ZIJN MET DE EXPLOITATIE VAN DE GROND ;

DAT DAARENTEGEN DE INDUSTRIELE VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS IN DE ZIN VAN GENOEMDE WETGEVING , DIE HET NOODZAKELIJKE DIERVOEDER GROTENDEELS OP DE NATIONALE OF INTERNATIONALE MARKT KOPEN , NIET AAN DEZELFDE RISICO ' S ZIJN BLOOTGESTELD EN IN GEVAL VAN EEN REVALUATIE VAN DE NATIONALE MUNTEENHEID IN DE GELEGENHEID ZIJN DIT TEGEN GUNSTIGE PRIJZEN IN HET BUITENLAND TE BETREKKEN .

DAT MITSDIEN HET ONDERSCHEID TUSSEN AGRARISCHE VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS EN INDUSTRIELE VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS , DAT DOOR HET DUITSE BELASTINGRECHT WORDT GEMAAKT DOORDAT VERBAND WORDT GELEGD TUSSEN DE VEESTAPEL EN HET GE BRUIKTE LANDBOUWAREAAL EN DAT DOOR DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND ALS OBJECTIEF , ZIJ HET FORFAITAIR , CRITERIUM WORDT GEHANTEERD BIJ DE TOEKENNING VAN STEUN DIE ZIJ KRACHTENS DE BEPALINGEN VAN VERORDENING NR . 2464/69 MAG VERLENEN , NIET ALS DISCRIMINEREND KAN WORDEN BESTEMPELD ' ' ;

7 UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET FINANZGERICHT GESTELDE VRAGEN , VERKLAARDE HET HOF VOOR RECHT :

' ' NOCH DE BEPALINGEN VAN HET EEG-VERDRAG , NOCH ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD , NOCH DE BEPALINGEN VAN DE BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 1974 HIELDEN VOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND HET VERBOD IN OM DE INDUSTRIELE VEEHOUDERS OF VEEFOKKERS UIT TE SLUITEN VAN DE IN GENOEMDE VERORDENING BEDOELDE STEUN ' ' .

8 IN ZIJN VERWIJZINGSBESCHIKKING IN DE ONDERHAVIGE ZAAK STELT HET FINANZGERICHT HET HOF EEN NIEUWE PREJUDICIELE VRAAG , LUIDENDE ALS VOLGT :

' ' IS HET DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND INGEVOLGE HET EEG-VERDRAG , ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 , DE BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 1974 OF MOGELIJKE ANDERE BEPALINGEN VAN GEMEENSCHAPSRECHT VERBODEN , DE , INDUSTRIELE ' KALVERMESTERIJEN IN DE ZIN VAN HET DUITSE BELASTINGRECHT UIT TE SLUITEN VAN DE STEUNVERLENING UIT HOOFDE VAN GENOEMDE VERORDENING , WANNEER DE AGRARISCHE KALVERMESTERIJEN VOOR HET MESTEN VAN KALVEREN DEZELFDE INDUSTRIEEL VERVAARDIGDE VOEDERMIDDELEN GEBRUIKEN ALS DE INDUSTRIELE KALVERMESTERIJEN?

' '

9 ENERZIJDS VALT OP TE MERKEN DAT DEZE VRAAG , IN TEGENSTELLING TOT DE IN ZAAK 139/77 GESTELDE VRAGEN , GEEN BETREKKING HEEFT OP VEEHOUDERS EN VEEFOKKERS IN HET ALGEMEEN , DOCH ALLEEN OP KALVERMESTERIJEN , EN ANDERZIJDS , DAT ZIJ - BLIJKENS DE MOTIVERING BIJ DE VERWIJZINGSBESCHIKKING - UITGAAT VAN DE VERONDERSTELLING DAT DE ' ' AGRARISCHE ' ' KALVERMESTERIJEN VOOR HET MESTEN DEZELFDE INDUSTRIELE MELKSURROGATEN GEBRUIKEN ALS DE ' ' INDUSTRIELE ' ' KALVERMESTERIJEN .

10 DE JUISTHEID VAN DEZE VERONDERSTELLING WORDT DOOR DE COMMISSIE BESTREDEN . ZIJ BETOOGT DAT DE ' ' AGRARISCHE ' ' KALVERMESTERIJEN NAAST DE INDUSTRIELE SURROGATEN OOK ZEER VEEL VOLLE MELK OF ONDERMELK UIT EIGEN BEDRIJF GEBRUIKEN . DE COMMISSIE BASEERT ZICH HIERTOE OP GEGEVENS OVER DE SINDS 1969 GELDENDE COMMUNAUTAIRE STEUNREGELING BETREFFENDE VOOR VOEDERDOELEINDEN BESTEMDE MELK EN OP STATISTISCHE GEGEVENS INZAKE HET VOEDEREN MET VOLLE MELK EN ONDERMELK IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND . DAARUIT ZOU BLIJKEN DAT ZEER GROTE HOEVEELHEDEN VOLLE MELK EN ONDERMELK ZIJN BESTEMD VOOR HET VOEDEREN VAN DIEREN EN DAT MEER DAN DE HELFT VAN DEZE HOEVEELHEDEN BLIJKENS DE RESULTATEN VAN DE TOEPASSING VAN EEN BIJ VERORDENING NR . 2793/77 VAN DE COMMISSIE ( PB L 321 VAN 1977 , BLZ . 30 ) INGEVOERDE GEDIFFERENTIEERDE STEUNREGELING WORDT GEBRUIKT VOOR HET VOEDEREN VAN KALVEREN .

11 OP GROND VAN DE DOOR HAAR GENOEMDE GEGEVENS BETOOGT DE COMMISSIE DAT THANS EEN DERDE VAN DE VOEDERS VOOR KALVEREN BESTAAT UIT MELK EN DAT DIT AANDEEL IN HET TIJDVAK VAN 1969 TOT 1973 WAARSCHIJNLIJK NOG HOGER WAS .

12 IN HET KADER VAN EEN PROCEDURE KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG KAN HET HOF ECHTER GEEN UITSPRAAK DOEN OVER ZODANIG GESCHIL , DAT EVENALS TROUWENS ELKE ANDERE WAARDERING VAN DE FEITEN , TOT DE BEVOEGDHEID VAN DE NATIONALE RECHTER BEHOORT .

13 ZELFS INDIEN MEN UITGAAT VAN DE VERONDERSTELLING DAT DE ' ' AGRARISCHE ' ' KALVERMESTERIJEN VOOR HET MESTEN UITSLUITEND DEZELFDE INDUSTRIEEL VERVAARDIGDE MELKSURROGATEN GEBRUIKEN ALS DE ' ' INDUSTRIELE ' ' MESTERIJEN , MOET NIETTEMIN WORDEN VASTGESTELD DAT ZULKS NIET VAN INVLOED IS OP DE BEANTWOORDING VAN DE NIEUWE VRAAG VAN DE NATIONALE RECHTER .

14 WANT VOLGENS DE EERSTE OVERWEGING VAN DE CONSIDERANS VAN VERORDENING NR . 2464/69 , WAAROP IN HET ARREST IN ZAAK 139/77 WERD GEWEZEN , HEBBEN ' ' DE REVALUATIE VAN DE DUITSE MARK EN HET FEIT DAT DE WAARDE VAN DE REKENEENHEID NIET IS GEWIJZIGD . . . EEN DALING TENGEVOLGE VAN DE IN DUITSE MARKEN UITGEDRUKTE LANDBOUWPRIJZEN . . . MET INGANG VAN 1 JANUARI 1970 ; . . . DAARUIT ZAL EEN INKOMSTENVERLIES VOOR DE DUITSE LANDBOUW VOORTVLOEIEN ' ' . BEDOELDE VERLIEZEN , WAARVOOR DEZE VERORDENING COMPENSATIE DIENT TE BIEDEN DEDEN ZICH VOOR IN DE LANDBOUWSECTOREN DIE , ZOALS DE MELK- EN GRAANSECTOR , WORDEN GEKENMERKT DOOR EEN INTERVENTIESTELSEL EN WAARIN DE REVALUATIE PRAKTISCH AUTOMATISCH EEN VERLAGING DER IN DUITSE MARKEN UITGEDRUKTE DOCH - IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID - IN REKENEENHEDEN VASTGESTELDE LANDBOUWPRIJZEN MEEBRACHT . JUIST IN DEZE SECTOREN IS DE PRODUKTIE ECHTER AFHANKELIJK VAN DE EXPLOITATIE VAN EEN AGRARISCH BRUIKBAAR AREAAL .

15 UIT DEZE OVERWEGINGEN VOLGT DAT HET IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND MET HET OOG OP DE TOEKENNING VAN STEUN OP GROND VAN HET AUFWERTUNGSAUSGLEICHSGESETZ GEMAAKTE ONDERSCHEID TUSSEN AGRARISCHE VEEFOKKERS EN VEEHOUDERS ENER ZIJDS EN INDUSTRIELE VEEFOKKERS EN VEEHOUDERS ANDERZIJDS , OP BASIS VAN EEN IN HET DUITSE BELASTINGRECHT VASTGESTELDE VERHOUDING TUSSEN DE VEESTAPEL EN HET GEBRUIKTE LANDBOUWAREAAL , BEANTWOORDT AAN HET MET DE VERORDENING NAGESTREEFDE DOEL .

16 VOORTS MOET EROP WORDEN GEWEZEN DAT VOLGENS DE VIERDE OVERWEGING VAN DE CONSIDERANS DER VERORDENING ' ' DEZE STEUN SLECHTS GEDURENDE EEN BEPAALDE PERIODE MAG WORDEN TOEGEKEND EN DAT DE STEUNMAATREGELEN KUNNEN WORDEN GEVOLGD DOOR MAATREGELEN VAN SOCIAALPOLITIEKE OF STRUCTUURPOLITIEKE AARD ' ' . HIERUIT BLIJKT DAT BEDOELDE STEUN MOET WORDEN GEZIEN TEGEN DE ACHTERGROND VAN OVERWEGINGEN VAN SOCIALE AARD , DIE VERBAND HOUDEN MET HET IN ARTIKEL 39 , LID 2 , SUB A , EEG-VERDRAG NEERGELEGDE VEREISTE DAT REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN MET DE BIJZONDERE AARD VAN HET LANDBOUWBEDRIJF , WELKE VOORTVLOEIT UIT DE MAATSCHAPPELIJKE STRUCTUUR VAN DE LANDBOUW . DEZE BIJZONDERE AARD RECHTVAARDIGT DAT DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND BIJ DE VERLENING VAN STEUN TER COMPENSATIE VAN DE GEVOLGEN VAN DE REVALUATIE VOORRANG GEEFT AAN DIE SECTOREN VAN DE LANDBOUWECONOMIE WAAR DE INKOMSTENVERLIEZEN TENGEVOLGE VAN DE REVALUATIE HET MEEST DIRECT DOORWERKTEN , DAT WIL ZEGGEN DE SECTOREN DIE WORDEN GEKENMERKT DOOR BODEMBEWERKING . DAAR DEZE PRIORITEIT NIET WILLEKEURIG IS , KAN ZIJ NIET WORDEN BESCHOUWD ALS EEN IN ARTIKEL 40 , LID 3 , EEG-VERDRAG VERBODEN DISCRIMINATIE TUSSEN PRODUCENTEN .

17 OP GROND VAN DE VOORGAANDE OVERWEGINGEN MOET OP DE VRAAG VAN DE NATIONALE RECHTER WORDEN GEANTWOORD DAT NOCH HET EEG-VERDRAG NOCH ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD NOCH DE BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 1974 DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND VERBIEDT DE INDUSTRIELE KALVERMESTERIJEN UIT TE SLUITEN VAN DE IN GENOEMDE VERORDENING BEDOELDE STEUN .

Beslissing inzake de kosten


KOSTEN

18 DE KOSTEN DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING HARER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT , KUNNEN NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KOMEN .

19 TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING IS DE PROCEDURE ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT TE BESCHOUWEN , ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ,

UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET FINANZGERICHT MUNSTER BIJ BESCHIKKING VAN 19 JANUARI 1979 GESTELDE VRAGEN , VERKLAART VOOR RECHT :

NOCH HET EEG-VERDRAG , NOCH ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 2464/69 VAN DE RAAD , NOCH DE BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 1974 VERBIEDT DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND DE INDUSTRIELE KALVERMESTERIJEN UIT TE SLUITEN VAN DE IN GENOEMDE VERORDENING BEDOELDE STEUN .