ARREST VAN HET HOF VAN 30 NOVEMBER 1977. - M. TORRI TEGEN RIJKSDIENST VOOR WERKNEMERSPENSIOENEN. - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE ARBEIDSRECHTBANK TE LUIK). - ZAAK NO. 64/77.
Jurisprudentie 1977 bladzijde 02299
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00741
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00845
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
SOCIALE ZEKERHEID VOOR MIGRERENDE WERKNEMERS - MINIMUMUITKERING - TOEKENNING - VOORWAARDE
( VERORDENING NR . 1408/71 , ART . 50 )
ARTIKEL 50 VAN ' S RAADS VERORDENING NR . 1408/71 KAN SLECHTS TOEPASSING VINDEN IN DE GEVALLEN WAARIN DE WETTELIJKE REGELING VAN DE LID-STAAT OP HET GRONDGEBIED WAARVAN DE WERKNEMER WOONT , EEN MINIMUMPENSIOEN KENT .
IN DE ZAAK 64/77 ,
BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN DE ARBEIDSRECHTBANK TE LUIK , IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN
MARIO TORRI
EN
RIJKSDIENST VOOR WERKNEMERSPENSIOENEN , TE BRUSSEL ,
OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 50 VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 1408/71 VAN DE RAAD VAN 14 JUNI 1971 BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN SOCIALE ZEKERHEIDSREGELINGEN OP LOONTREKKENDEN EN HUN GEZINNEN , DIE ZICH BINNEN DE GEMEENSCHAP VERPLAATSEN ( PB L 149 VAN 5 . 7 . 1971 , BLZ . 2 ), WIJST
1 OVERWEGENDE DAT DE ARBEIDSRECHTBANK TE LUIK BIJ VONNIS VAN 11 MEI 1977 , INGEKOMEN TEN HOVE OP 26 MEI 1977 , KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG DE PREJUDICIELE VRAAG HEEFT GESTELD ' ' WAT DIENT TE WORDEN VERSTAAN ONDER , MINIMUMUITKERING ' IN DE ZIN VAN ARTIKEL 50 VAN VERORDENING NR . 1408/71 VAN DE RAAD , WANNEER DE WETTELIJKE REGELING VAN EEN STAAT GEEN VAST MINIMUMPENSIOENBEDRAG KENT , DAAR DE UITKERINGEN WORDEN BEREKEND NAAR HET LOONBEDRAG EN DE DUUR VAN DE VERVULDE VERZEKERINGSTIJDVAKKEN?
' ' ALSMEDE DE NADERE VRAAG ' ' KOMT DE MINIMUMUITKERING IN DIT GEVAL OVEREEN MET HET VOLGENS ARTIKEL 46 , LID 2 , SUB A , DER VERORDENING BEREKENDE , THEORETISCHE PENSIOENBEDRAG ' ?
' ' ;
2 DAT DEZE VRAGEN ZIJN GESTELD NAAR AANLEIDING VAN HET VERZOEK VAN EEN IN BELGIE WOONACHTIGE WERKNEMER VAN ITALIAANSE NATIONALITEIT , DIE , NA VAN 1926 TOT 1942 EN VERVOLGENS VAN 1946 TOT 1947 IN ITALIE EN VAN 1949 TOT 1973 IN BELGIE TE HEBBEN GEWERKT , EEN BELGISCH EN EEN ITALIAANS OUDERDOMSPENSIOEN GENIET ;
3 OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 50 VAN DE BETROKKEN VERORDENING BEPAALT : ' ' DEGENE DIE UITKERING GENIET EN WAAROP DIT HOOFDSTUK IS TOEGEPAST KAN IN DE STAAT OP HET GRONDGEBIED WAARVAN HIJ WOONT EN KRACHTENS DE WETTELIJKE REGELING WAARVAN HEM EEN UITKERING VERSCHULDIGD IS , GEEN LAGERE UITKERING ONTVANGEN DAN DE MINIMUMUITKERING WELKE DOOR DEZE WETTELIJKE REGELING IS VASTGESTELD VOOR EEN TIJDVAK VAN VERZEKERING OF VAN WONEN DAT GELIJK IS AAN DE GEZAMENLIJKE TIJDVAKKEN WELKE OVEREENKOMSTIG DE VOORGAANDE ARTIKELEN VOOR DE VASTSTELLING VAN ZIJN UITKERING IN AANMERKING ZIJN GENOMEN . HET BEVOEGDE ORGAAN VAN DEZE STAAT BETAALT HEM IN VOORKOMEND GEVAL , GEDURENDE DE GEHELE TIJD DAT HIJ OP HET GRONDGEBIED VAN DEZE STAAT WOONT , EEN AANVULLEND BEDRAG UIT , DAT GELIJK IS AAN HET VERSCHIL TUSSEN DE SOM VAN DE KRACHTENS DIT HOOFDSTUK VERSCHULDIGDE UITKERINGEN EN HET BEDRAG VAN DE MINIMUMUITKERING ' ' ;
4 DAT VERZOEKER IN HET HOOFDGEDING MEENT DAT , WAAR IN DE BELGISCHE WETTELIJKE REGELING DIE OP HEM IS TOEGEPAST GEEN MINIMUMUITKERING OP EEN BEPAALD BEDRAG IS VASTGESTELD , MOET WORDEN AANGENOMEN DAT DEZE MINIMUMUITKERING GELIJK IS AAN HET BELGISCHE THEORETISCHE PENSIOENBEDRAG , BEREKEND OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 46 , LID 2 , SUB A , DER VERORDENING , DAT WIL ZEGGEN AAN HET PENSIOENBEDRAG DAT HEM ZOU ZIJN VERSCHULDIGD , INDIEN AL ZIJN VERZEKERINGSTIJDVAKKEN WAREN VERVULD ONDER DE BETROKKEN BELGISCHE WETTELIJKE REGELING ;
5 OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 50 ZIET OP DE GEVALLEN WAARIN DE ARBEIDSTIJDVAKKEN VAN DE WERKNEMER ONDER DE WETTELIJKE REGELINGEN DER STATEN WAARAAN HIJ ONDERWORPEN IS GEWEEST , BETREKKELIJK KORT ZIJN , ZODAT HET TOTALE BEDRAG VAN DE DOOR DEZE STATEN VERSCHULDIGDE UITKERINGEN GEEN REDELIJK LEVENSPEIL BEREIKT ;
6 DAT , TEN EINDE IN DIE SITUATIE TE VOORZIEN , HET ARTIKEL BEPAALT DAT , WANNEER IN DE WETTELIJKE REGELING VAN DE STAAT VAN VERBLIJF EEN MINIMUMUITKERING IS VASTGESTELD , DE DOOR DEZE STAAT VERSCHULDIGDE UITKERING WORDT VERHOOGD MET EEN AANVULLEND BEDRAG DAT GELIJK IS AAN HET VERSCHIL TUSSEN DE SOM VAN DE UITKERINGEN , VERSCHULDIGD DOOR DE VERSCHILLENDE STATEN AAN WELKER WETTELIJKE REGELINGEN DE WERKNEMER ONDERWORPEN IS GEWEEST , EN DEZE MINIMUMUITKERING ;
7 DAT OVERIGENS DE BEPALING VAN ARTIKEL 5 DER VERORDENING DAT DE LID-STATEN IN DE DAAR BEDOELDE VERKLARINGEN ' ' DE IN ARTIKEL 50 BEDOELDE MINIMUMUITKERINGEN VERMELDEN ' ' , HEEL WEL PAST BIJ DE VERONDERSTELLING DAT NIET ELKE WETTELIJKE REGELING NOODZAKELIJKERWIJS ZODANIGE MINIMUMUITKERINGEN KENT , DOCH DAARENTEGEN WEINIG BEGRIJPELIJK WORDT , INDIEN DE INTERPRETATIE VAN VERZOEKER IN HET HOOFDGEDING JUIST ZOU ZIJN ;
8 DAT VOLGENS DE VERKLARING VAN HET KONINKRIJK BELGIE SLECHTS IN DE WETTELIJKE REGELING INZAKE INVALITEITSPENSIOENEN VOOR MIJNWERKERS SPRAKE IS VAN EEN MINIMUMUITKERING ;
9 DAT DE NATIONALE RECHTER , GELET OP DE GEHELE NATIONALE WETGEVING OP DIT GEBIED , ZAL HEBBEN TE BEOORDELEN OF DEZE VERKLARING VOLLEDIG IS ;
10 OVERWEGENDE WIJDERS DAT DE STELLING VAN VERZOEKER IN HET HOOFDGEDING EVENMIN IS TE RIJMEN MET DE OVERIGE BEPALINGEN VAN HOOFDSTUK III DER VERORDENING ;
11 DAT IMMERS DEZE BEPALINGEN ERTOE STREKKEN OM GEPENSIONEERDE WERKNEMERS DIE DEZELFDE TIJDVAKKEN ONDER DEZELFDE WETTELIJKE REGELINGEN HEBBEN GEWERKT , DEZELFDE PENSIOENEN TE WAARBORGEN , TERWIJL VERZOEKERS STELLING TOT GEVOLG ZOU HEBBEN DAT DEZE WERKNEMERS VERSCHILLENDE PENSIOENEN NAAR GELANG VAN DE WOONPLAATS ZOUDEN KRIJGEN , DAAR DEGENE DIE ZOU WONEN IN DE LID-STAAT MET HET HOOGSTE PENSIOENPEIL , EEN HOGER PENSIOEN ZOU KRIJGEN DAN WERKNEMERS MET EENZELFDE LOOPBAAN ;
12 DAT DE ALDUS VOORGESTELDE UITLEGGING ERTOE ZOU LEIDEN ARTIKEL 50 EEN WERKING TE VERLENEN , WELKE , MET OVERSCHRIJDING VAN ZIJN BEPERKTE DOEL , DIT ARTIKEL IN TEGENSPRAAK ZOU BRENGEN MET DE ALGEMENE DOELSTELLING VAN HOOFDSTUK III OM GEEN INVLOED UIT TE OEFENEN OP DE VRIJE WOONPLAATSKEUZE WELKE ARTIKEL 48 , LID 3 , SUB D , VAN HET VERDRAG WAARBORGT AAN DE VOORMALIGE WERKNEMER ;
13 DAT DERHALVE MOET WORDEN GECONCLUDEERD DAT ARTIKEL 50 VAN ' S RAADS VERORDENING NR . 1408/71 SLECHTS TOEPASSING KAN VINDEN IN DE GEVALLEN WAARIN DE WETTELIJKE REGELING VAN DE LID-STAAT OP HET GRONDGEBIED WAARVAN DE WERKNEMER WOONT , EEN MINIMUMPENSIOEN KENT ;
14 DAT DERHALVE IN DEZE ZIN OP DE GESTELDE VRAGEN MOET WORDEN GEANTWOORD ;
TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN
15 OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN , DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING HARER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT , NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KUNNEN KOMEN ;
16 DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN , ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN ;
HET HOF VAN JUSTITIE ,
UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR DE ARBEIDSRECHTBANK TE LUIK BIJ VONNIS VAN 11 MEI 1977 GESTELDE VRAGEN , VERKLAART VOOR RECHT :
ARTIKEL 50 VAN ' S RAADS VERORDENING NR . 1408/71 KAN SLECHTS TOEPASSING VINDEN IN DE GEVALLEN WAARIN DE WETTELIJKE REGELING VAN DE LID-STAAT OP HET GRONDGEBIED WAARVAN DE WERKNEMER WOONT , EEN MINIMUMPENSIOEN KENT .