ARREST VAN HET HOF VAN 24 OKTOBER 1973. - CARL SCHLUETER TEGEN HAUPTZOLLAMT LOERRACH. - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET FINANZGERICHT BADEN - WUERTTEMBERG). - ZAAK NO. 9/73.
Jurisprudentie 1973 bladzijde 01135
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00709
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00423
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00325
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00157
Finse bijz. uitgave bladzijde 00157
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . LANDBOUW - GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID - RAAD - BEVOEGDHEDEN - INTERVENTIES VAN CONJUNCTURELE AARD - DRINGENDE MAATREGELEN - ARTIKEL 103 EEG-VERDRAG - TOEPASSING - TOELAATBAARHEID
( EEG-VERDRAG, ART . 40, 43, 103 )
2 . CONJUNCTUURPOLITIEK - COMMUNAUTAIRE INSTELLINGEN - BEVOEGDHEDEN - PASSENDE MAATREGELEN - VORMEN - KEUZE DOOR DE RAAD
( EEG-VERDRAG, ART . 103 )
3 . EEG - COMMUNAUTAIRE INSTELLINGEN - AAN JUSTITIABELEN OPGELEGDE LASTEN - BEPERKING TOT HET STRIKT NOODZAKELIJKE - VERPLICHTING - OMVANG
4 . PREJUDICIELE VRAGEN - HANDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN - GELDIGHEID - TOETSING AAN INTERNATIONAAL RECHT - CRITERIA
( EEG-VERDRAG, ART . 177 )
5 . ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL - ARTIKEL II - SUBJECTIEVE RECHTEN VAN DE JUSTITIABELEN VAN DE EEG - AFWEZIGHEID
6 . GEMEENSCHAPSRECHT - GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF - RECHTSTREEKSE WERKING - CRITERIA
7 . BETALINGSBALANS - WISSELKOERSEN - POLITIEK VAN DE LID-STATEN - VERPLICHTING - RECHTSTREEKSE WERKING - AFWEZIGHEID
( EEG-VERDRAG, ART . 5 EN 107; RESOLUTIE VAN DE RAAD VAN 22 MAART 1971 )
8 . LANDBOUW - IMPORTEN UIT DERDE LANDEN - COMPENSERENDE BEDRAGEN - AARD - TOEPASSING - MACHTIGING IN GEVAL VAN FLUCTUERENDE WISSELKOERSEN - GELDIGHEID TEN OPZICHTE VAN GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF
( VERORDENING VAN DE RAAD NR . 974/71; VERORDENINGEN VAN DE COMMISSIE NRS . 1013/71, 1014/71, 501/72 )
1 . DE IN DE ARTIKELEN 40 EN 43, LID 2, VAN HET VERDRAG VERLEENDE BEVOEGDHEDEN VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID HEBBEN NIET SLECHTS BETREKKING OP STRUCTURELE MAATREGELEN, MAAR OMVATTEN OOK BEMOEIINGEN VAN CONJUNCTURELE AARD, DIE IN DEZE PRODUKTIESECTOR PASSEN . DE RAAD IS BEVOEGD DAARTOE OVER TE GAAN MET INACHTNEMING VAN DE ALDAAR VOORGESCHREVEN BESLUITVORMINGSPROCEDURES .
ARTIKEL 103 DAARENTEGEN HEEFT BETREKKING OP DE CONJUNCTUURPOLITIEK VAN DE LID-STATEN EN BETREFT DUS GEEN GEBIEDEN DIE REEDS TOT HET GEMEENSCHAPPELIJK DOMEIN ZIJN GAAN BEHOREN, ZOALS DE ORDENING DER LANDBOUWMARKTEN . ARTIKEL 103 STREKT ER IMMERS TOE HETZIJ DE CONJUNCTUURPOLITIEK VAN DE LID-STATEN TE COORDINEREN, HETZIJ PASSENDE GEMEENSCHAPPELIJKE MAATREGELEN VAST TE STELLEN .
GELET OP DE MONETAIRE SITUATIE TEN TIJDE VAN DE LITIGIEUZE MAATREGELEN EN BIJ ONTBREKEN VAN ENIGE PASSENDE BEPALING IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID OM SPOEDMAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN BEDOELDE MONETAIRE SITUATIE TE KUNNEN NEMEN, IS DE RAAD GERECHTIGD TIJDELIJK GEBRUIK TE MAKEN VAN ZIJN BEVOEGDHEDEN EX ARTIKEL 103 VAN HET VERDRAG .
2 . ARTIKEL 103 STAAT NIET IN DE WEG AAN DE BEVOEGDHEID VAN DE COMMUNAUTAIRE INSTELLINGEN OM HUNNERZIJDS, ONVERMINDERD DE OVERIGE IN HET VERDRAG BEPAALDE PROCEDURES, CONJUNCTUURMAATREGELEN TE TREFFEN, DIE TER WAARBORGING VAN DE VERDRAGSDOELSTELLINGEN NOODZAKELIJK MOCHTEN BLIJKEN . DE RAAD KAN VAN GEVAL TOT GEVAL DIE VORM KIEZEN, WELKE HEM HET GESCHIKTST VOORKOMT .
3 . WELISWAAR MOETEN DE INSTELLINGEN IN DE UITOEFENING VAN HUN BEVOEGDHEDEN ERVOOR WAKEN AAN DE DEELNEMERS VAN HET ECONOMISCHE VERKEER ZWAARDERE LASTEN OP TE LEGGEN DAN NODIG OM DE DOOR DE OVERHEID TE REALISEREN DOELEINDEN TE BEREIKEN, DOCH DAARUIT VOLGT NIET DAT DEZE VERPLICHTING MOET WORDEN AFGEMETEN AAN DE BIJZONDERE SITUATIE VAN EEN BEPAALDE GROEP DEELNEMERS .
4 . DE GELDIGHEID, IN DE ZIN VAN ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG, VAN DE DOOR DE INSTELLINGEN VERRICHTE HANDELINGEN KAN SLECHTS AAN EEN BEPALING VAN INTERNATIONAAL RECHT WORDEN GETOETST, INDIEN DIE BEPALING DE GEMEENSCHAP BINDT EN GEEIGEND IS VOOR DE JUSTITIABELEN HET RECHT MEE TE BRENGEN ZICH DAAROP IN RECHTE TE BEROEPEN .
5 . ARTIKEL II VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL IS NIET GEEIGEND VOOR DE JUSTITIABELEN VAN DE GEMEENSCHAP HET RECHT MEE TE BRENGEN ZICH DAAROP IN RECHTE TE BEROEPEN .
6 . DE VERMELDING VAN EEN GECONSOLIDEERD RECHT ONDER DE RUBRIEK "CONVENTIONEEL INVOERRECHT" VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF KAN ALS DEEL VAN EEN GEMEENSCHAPSVERORDENING RECHTEN MEEBRENGEN, WAAROP DE JUSTITIABELEN ZICH IN RECHTE KUNNEN BEROEPEN . ZIJ IS IMMERS DUIDELIJK EN BEPAALD EN LAAT AAN DE MET DE TOEPASSING BELASTE AUTORITEITEN GEEN ENKELE BEOORDELINGSVRIJHEID .
7 . ZOLANG DE IN ARTIKEL 3, SUB G, BEDOELDE PROCEDURES ONTBREKEN, KUNNEN NOCH DE ARTIKELEN 5 EN 107 VAN HET VERDRAG, NOCH DE RESOLUTIE VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LID-STATEN VAN 22 MAART 1971 BETREFFENDE DE VERWEZENLIJKING IN ETAPPES VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE IN DE GEMEENSCHAP ALDUS WORDEN UITGELEGD, DAT ZIJ UIT ZICHZELF VOOR DE LID-STATEN EEN VERBOD TOT WIJZIGING VAN DE PARITEIT VAN HUN MUNTEENHEID ANDERS DAN DOOR VASTSTELLING VAN EEN NIEUWE VASTE PARITEIT MEEBRENGEN, DAT DOOR DE JUSTITIABELEN VOOR DE NATIONALE RECHTER KAN WORDEN INGEROEPEN .
8 . DE COMPENSERENDE BEDRAGEN ZIJN COMMUNAUTAIRE MAATREGELEN DIE, HOEWEL LEIDEND TOT EEN SEGMENTERING VAN DE MARKT, DIENEN ALS CORRECTIEF OP DE SCHOMMELINGEN VAN ONVASTE WISSELKOERSEN EN ALDUS ERTOE STREKKEN DE INSTANDHOUDING VAN DE NORMALE HANDELSSTROMEN IN DE UITZONDERLIJKE EN VOORBIJGAANDE OMSTANDIGHEDEN VAN DE MONETAIRE SITUATIE TE WAARBORGEN .
ZIJ HEBBEN TEN DOEL DE ONTWRICHTING VAN HET IN DE COMMUNAUTAIRE REGLEMENTERING VERVATTE INTERVENTIESTELSEL IN DE BETROKKEN LID-STAAT TE VOORKOMEN .
HET GAAT NIET OM DOOR DE LID-STATEN EENZIJDIG VASTGESTELDE HEFFINGEN, DOCH OM COMMUNAUTAIRE MAATREGELEN DIE, GELET OP DE TOENMALIGE BUITENGEWONE OMSTANDIGHEDEN, IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID AANVAARDBAAR ZIJN .
IN DE ZAAK 9-73
BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET FINANZGERICHT BADEN-WUERTTEMBERG, IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN
CARL SCHLUETER, TE OSNABRUECK,
EN
HAUPTZOLLAMT LOERRACH,
OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 5 EN 107 VAN HET VERDRAG EN VAN 'S RAADS RESOLUTIE VAN 22 MAART 1971 BETREFFENDE DE VERWEZENLIJKING IN ETAPPES VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE IN DE GEMEENSCHAP ( PB NR . C 28 VAN 27 MAART 1971, BLZ . 1 ) EN INZAKE DE UITLEGGING EN GELDIGHEID VAN VERORDENING NR . 974/71 VAN DE RAAD VAN 12 MEI 1971 BETREFFENDE BEPAALDE CONJUNCTUURPOLITIEKE MAATREGELEN WELKE NAAR AANLEIDING VAN DE TIJDELIJKE VERRUIMING VAN DE FLUCTUATIEMARGES VAN DE VALUTA'S VAN SOMMIGE LID-STATEN DIENEN TE WORDEN GENOMEN IN DE LANDBOUWSECTOR ( PB NR . L 106 VAN 12 MEI 1971, BLZ . 1 ) EN VAN DE VERORDENINGEN NR . 1013/71 ( PB NR . L 110 VAN 18 MEI 1971, BLZ . 8 ), NR . 1014/71 ( PB NR . L 110 VAN 18 MEI 1971, BLZ . 10 ) EN NR . 501/72 ( PB NR . L 60 VAN 11 MAART 1972, BLZ . 1 ) VAN DE COMMISSIE,
1 OVERWEGENDE DAT HET FINANZGERICHT BADEN-WUERTTEMBERG BIJ BESCHIKKING VAN 8 NOVEMBER 1972, INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN HET HOF OP 19 FEBRUARI 1973, HET HOF HEEFT VERZOCHT BIJ WIJZE VAN PREJUDICIELE BESLISSING UITSPRAAK TE DOEN OMTRENT DE UITLEGGING EN DE GELDIGHEID VAN EEN AANTAL BEPALINGEN ZOWEL VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 974/71 VAN 12 MEI 1971 BETREFFENDE BEPAALDE CONJUNCTUURPOLITIEKE MAATREGELEN WELKE NAAR AANLEIDING VAN DE TIJDELIJKE VERRUIMING VAN DE FLUCTUATIEMARGES VAN DE VALUTA'S VAN SOMMIGE LID-STATEN DIENEN TE WORDEN GENOMEN IN DE LANDBOUWSECTOR ( PB NR . L 106 VAN 12 MEI 1971 ) ALS VAN DE TER UITVOERING DIER VERORDENING GEGEVEN VERORDENINGEN VAN DE COMMISSIE NRS . 1013/71, 1014/71 ( PB NR . L 110 VAN 18 MEI 1971 ) EN 501/72 ( PB NR . L 60 VAN 11 MAART 1972 ), EN OMTRENT DE UITLEGGING DER ARTIKELEN 5 EN 107 EEG-VERDRAG EN VAN DE RESOLUTIE VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LID-STATEN VAN 22 MAART 1971 BETREFFENDE DE VERWEZENLIJKING IN ETAPPES VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE IN DE GEMEENSCHAP ( PB NR . C 28 VAN 27 MAART 1971, BLZ . 11 );
2 OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING, WEGENS DE INVOER OP 15 MAART 1972 VAN EEN PARTIJ VAN 7 247 KG EMMENTAL - EN GRUYEREKAAS UIT ZWITSERLAND IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, KRACHTENS VERORDENING NR . 974/71 WERD AANGESLAGEN VOOR COMPENSERENDE BEDRAGEN AD 45,50 DM PER 100 KG, EN WEL ZULKS, VOOR DE PRODUKTEN VAN POST 04.04 VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF, OVEREENKOMSTIG DE BIJLAGEN VAN VERORDENING NR . 501/72 VAN 9 MAART 1972 TOT VASTSTELLING VAN DE OP HET TIJDSTIP VAN DE LITIGIEUZE INVOER GELDENDE COMPENSERENDE BEDRAGEN;
DAT ZIJ BIJ HET FINANZGERICHT TEGEN DE INVORDERING VAN DIE COMPENSERENDE BEDRAGEN BEROEP HEEFT INGESTELD, OP GROND DAT HET BIJ VERORDENING NR . 974/71 INGEVOERDE STELSEL DIER BEDRAGEN MET HET VERDRAG ONVERNIGBAAR ZOU ZIJN;
ANALYSE VAN HET STELSEL DER COMPENSERENDE BEDRAGEN
3 OVERWEGENDE DAT DE IN DE EERSTE MAANDEN VAN 1971 VOORTDUREND WASSENDE STROOM VAN DEVIEZEN EN KORTLOPEND SPECULATIEF KAPITAAL EN DE DAARDOOR IN SOMMIGE LID-STATEN - MET NAME DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND EN NEDERLAND - VEROORZAAKTE SITUATIE DE RAAD ERTOE HEBBEN GEBRACHT IN ZIJN RESOLUTIE VAN 9 MEI 1971 ( PB NR . C 58 VAN 10 JUNI 1971, BLZ . 1 ) ER BEGRIP VOOR TE TONEN "DAT IN BEPAALDE GEVALLEN DEZE LANDEN GEDURENDE EEN BEPERKTE PERIODE DE MARGES WAARBINNEN DE WISSELKOERSEN VAN HUN VALUTA SCHOMMELEN TEN OPZICHTE VAN DE HUIDIGE PARITEIT, KUNNEN VERGROTEN";
DAT DE RAAD IN DEZELFDE RESOLUTIE HEEFT VERKLAARD DAT EEN DERGELIJK STELSEL VAN ZWEVENDE WISSELKOERSEN IN NORMALE OMSTANDIGHEDEN ONVERENIGBAAR IS MET DE GOEDE WERKING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT, EN "TEN EINDE TE VERMIJDEN DAT GEBRUIK WORDT GEMAAKT VAN UNILATERALE MAATREGELEN" HEEFT BESLOTEN "OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 103 VAN HET VERDRAG ONVERWIJLD PASSENDE MAATREGELEN" OP LANDBOUWGEBIED VAST TE STELLEN;
4 OVERWEGENDE DAT DE LANDBOUWMARKTORDENINGEN ONDER MEER TOT DOEL HEBBEN DE LANDBOUWBEVOLKING EEN REDELIJKE LEVENSSTANDAARD TE VERZEKEREN EN DE MARKTEN TE STABILISEREN, MET NAME DOOR MIDDEL VAN EEN STELSEL VAN STABIELE PRIJZEN, HOUDENDE VASTSTELLING VAN RICHTPRIJZEN, DREMPELPRIJZEN EN INTERVENTIEPRIJZEN, WELKE ZIJN GEBASEERD OP VASTE PARITEITEN VAN DE VALUTA'S DER VERSCHILLENDE LID-STATEN TEN OPZICHTE VAN EEN REKENEENHEID;
DAT, WAAR HET ONMOGELIJK WAS NIEUWE PARITEITEN VAST TE STELLEN ZOLANG D-MARK EN GULDEN BLEVEN ZWEVEN, NOG STEEDS WERD UITGEGAAN VAN DE OUDE, BIJ HET IMF AANGEMELDE PARITEITEN, OOK WAT NEDERLAND EN DE BONDSREPUBLIEK BETREFT , VOOR DE VASTSTELLING EN DE BEREKENING VAN DE WENSELIJK GEACHTE PRIJSNIVEAUS VOOR DE PRODUKTEN WAARVOOR INTERVENTIEPRIJZEN BESTAAN, EN VOOR DE PRODUKTEN WAARVAN DE PRIJS AFHANKELIJK IS VAN DIE DER EERSTGENOEMDE;
DAT DEZE PRIJZEN, DIE ALDUS IN BEGINSEL ONGEWIJZIGD BLEVEN, NIETTEMIN - MET NAME INDIEN UITGEDRUKT IN D-MARKEN - EEN AAN DE FEITELIJKE REVALUATIE VAN DEZE MUNTEENHEID EVENREDIGE VERLAGING ONDERGINGEN, WAARDOOR VOOR DE PRODUCENTEN NADELIGE VERSTORINGEN IN HET HANDELSVERKEER IN LANDBOUWPRODUKTEN OPTRADEN, WELKE HET IN DE COMMUNAUTAIRE REGELING VERVATTE INTERVENTIESYSTEEM BOVENDIEN IN DE BETROKKEN LID-STAAT DREIGDEN TE ONTWRICHTEN;
5 DAT DE RAAD DERHALVE HEEFT OVERWOGEN DAT DE ONVERWIJLD TE NEMEN PASSENDE MAATREGELEN DIENDEN TE BESTAAN IN HET INVOEREN VAN EEN STELSEL VAN COMPENSERENDE BEDRAGEN, WELKE DIE LID-STATEN IN HET HANDELSVERKEER ZOWEL MET DE ANDERE LID-STATEN ALS MET DERDE LANDEN ZOUDEN MOGEN HEFFEN BIJ INVOER EN TOEKENNEN BIJ UITVOER, ZULKS TEN EINDE DE INVLOED VAN DE MONETAIRE MAATREGELEN OP DE PRIJZEN VAN DE BASISPRODUKTEN WAARVOOR INTERVENTIEPRIJZEN GELDEN, EN VAN DE LANDBOUWPRODUKTEN WAARVAN DE PRIJS AFHANKELIJK IS VAN DIE VAN EERSTGENOEMDE, TE NEUTRALISEREN;
6 DAT VOLGENS ARTIKEL 2 VAN VERORDENING NR . 974/71 DEZE COMPENSERENDE BEDRAGEN GELIJK ZIJN AAN DE BEDRAGEN DIE WORDEN VERKREGEN DOOR OP DE PRIJZEN VAN DE LANDBOUWPRODUKTEN WAARVOOR IN INTERVENTIEMAATREGELEN IS VOORZIEN, EEN PERCENTAGE TOE TE PASSEN, OVEREENKOMEND MET HET VERSCHIL TUSSEN DE OFFICIELE EN DE WERKELIJKE PARITEIT VAN DE NATIONALE MUNTEENHEID TEN OPZICHTE VAN DE DOLLAR DER VERENIGDE STATEN;
DAT VOOR DE OVERIGE IN VERORDENING NR . 974/71 BEDOELDE PRODUKTEN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN GELIJK ZIJN AAN DE INVLOED DIE DE PRIJZEN VAN HET BETROKKEN PRODUKT ONDERGAAN DOOR DE TOEPASSING VAN HET COMPENSERENDE BEDRAG OP DE PRIJS VAN HET PRODUKT WAARVAN ZIJ AFHANKELIJK ZIJN;
DAT BOVENDIEN VOLGENS DE LAATSTE ZIN VAN ARTIKEL 1 DER VERORDENING COMPENSERENDE BEDRAGEN SLECHTS KUNNEN WORDEN GEHEVEN VOOR ZOVER DE MONETAIRE MAATREGELEN VERSTORINGEN VEROORZAKEN IN DE HANDEL IN DE BETROKKEN LANDBOUWPRODUKTEN;
DAT HET DE TAAK VAN DE COMMISSIE IS, GEHOORD HET ADVIES VAN DE COMITES VAN BEHEER, HET BESTAAN VAN EEN ZODANIGE SITUATIE VAST TE STELLEN;
DAT TEN SLOTTE GENOEMDE VERORDENING, INGEVOLGE ARTIKEL 8, NIET MEER VAN TOEPASSING IS, ZODRA ALLE BETROKKEN LID-STATEN DE INTERNATIONALE REGELS BETREFFENDE DE MARGES WAARBINNEN DE WISSELKOERSEN VAN DE OFFICIELE PARITEIT MOGEN AFWIJKEN, WEER TOEPASSEN;
7 OVERWEGENDE DAT TEN GEVOLGE VAN DE ONGUNSTIGE MONETAIRE ONTWIKKELING - MET NAME DE OPSCHORTING VAN DE VRIJE INWISSELBAARHEID VAN DE DOLLAR OP 15 AUGUSTUS 1971 EN VERVOLGENS, SEDERT 23 AUGUSTUS 1971, HET ZWEVEN VAN DE MUNTEENHEDEN VAN DE BELGISCH-LUXEMBURGSE ECONOMISCHE UNIE - HET STELSEL VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN TOT EEN GROTER AANTAL PRODUKTEN EN TOT DE IN - EN UITVOER VAN EVENGENOEMDE LID-STATEN IS UITGEBREID;
DAT TER CONFERENTIE TE WASHINGTON OP 18 DECEMBER 1971 NIEUWE, NAUWE ONDERLINGE VERHOUDINGEN VAN DE KOERSEN TEN OPZICHTE VAN DE DOLLAR ZIJN VASTGESTELD, IN DE VORM VAN SPILKOERSEN, WELKE ECHTER RUIMERE FLUCTUATIEMARGES HEBBEN DAN BIJ DE OVEREENKOMSTEN VAN BRETTON WOODS ZIJN TOEGESTAAN;
DAT, WAAR EVENWEL DEZE BESLUITEN GEEN ENKELE OFFICIELE WIJZIGING IN DE PARITEITEN BRACHTEN EN DE ONTWRICHTING VAN HET MONETAIRE STELSEL BLEEF BESTAAN, DE REGELING VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN DAAROP IS UITGEBREID TOT FRANKRIJK EN ITALIE EN TOT ALLE IN ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 974/71 BEDOELDE LANDBOUWPRODUKTEN;
8 OVERWEGENDE DAT, NA DE LITIGIEUZE FEITEN, DE RAAD BIJ VERORDENING NR . 2746/72 VAN 19 DECEMBER 1972 ( PB NR . L 291 VAN 28 DECEMBER 1972, BLZ . 148 ) DE REGELING VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN VERPLICHT HEEFT GESTELD EN, OP GRONDSLAG VAN DE ARTIKELEN 28, 43 EN 235 VAN HET VERDRAG, HEEFT "OPGENOMEN" IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID;
9 OVERWEGENDE DAT DE MAATREGELEN VAN DE RAAD EN VAN DE COMMISSIE DIENEN TE WORDEN BEZIEN IN HET LICHT VAN DE BOVENBESCHREVEN SITUATIE EN HET VERDERE VERLOOP DAARVAN;
I - TEN AANZIEN VAN DE EERSTE VRAAG
10 OVERWEGENDE DAT IN DE EERSTE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF VERORDENING NR . 974/71 GELDIG IS, VOOR ZOVER DAARBIJ MACHTIGING WORDT VERLEEND TOT HET HEFFEN VAN COMPENSERENDE BEDRAGEN BIJ INVOER UIT DERDE LANDEN;
A ) DE RECHTSGRONDSLAG VAN VERORDENING NR . 974/71
11 OVERWEGENDE DAT DEZE VRAAG VOOREERST ERTOE STREKT TE VERNEMEN, OF AAN DE GELDIGHEID VAN BEDOELDE VERORDENING WORDT AFGEDAAN DOOR HET FEIT DAT ZIJ OP ARTIKEL 103 VAN HET VERDRAG STEUNT, DAAR DEZE BEPALING GEEN BETREKKING ZOU HEBBEN OP HET GEBIED VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID DAT DOOR DE BIJZONDERE BEPALINGEN VAN DE ARTIKELEN 38 TOT EN MET 47 VAN HET VERDRAG WORDT BEHEERST, EN DAAR IN IEDER GEVAL OP GROND VAN ARTIKEL 103 SLECHTS MAATREGELEN VAN CONJUNCTURELE AARD - WAT DE LITIGIEUZE MAATREGELEN NIET ZIJN - KUNNEN WORDEN GENOMEN;
12 OVERWEGENDE DAT INGEVOLGE ARTIKEL 40 VAN HET VERDRAG DE LID-STATEN UITERLIJK AAN HET EIND VAN DE OVERGANGSPERIODE HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID TOT STAND BRENGEN EN DAT, TER BEREIKING VAN DE IN ARTIKEL 39 GESTELDE DOELEINDEN, EEN GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING VAN DE LANDBOUWMARKTEN TOT STAND IS GEBRACHT;
DAT LUIDENS DEZELFDE BEPALING DEZE GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING ALLE NOODZAKELIJKE MAATREGELEN KAN MEDEBRENGEN, MET NAME PRIJSREGELINGEN, SUBSIDIES ZOWEL VOOR DE PRODUKTIE ALS VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN, SYSTEMEN VAN VOORRAADVORMING EN OPSLAG EN GEMEENSCHAPPELIJKE ORGANISATORISCHE VOORZIENINGEN VOOR DE STABILISATIE VAN DE IN - EN UITVOER;
DAT KRACHTENS ARTIKEL 43, LID 2, DERDE ALINEA, DE RAAD, OP VOORSTEL VAN DE COMMISSIE EN NA RAADPLEGING VAN DE VERGADERING, NA HET EINDE VAN DE TWEEDE ETAPPE DER OVERGANGSPERIODE MET GEKWALIFICEERDE MEERDERHEID VAN STEMMEN OP DIT GEBIED VERORDENINGEN, RICHTLIJNEN OF BESCHIKKINGEN VASTSTELT;
DAT UIT DEZE BEPALINGEN VOLGT DAT DE VERLEENDE BEVOEGDHEDEN VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID NIET SLECHTS BETREKKING HEBBEN OP EVENTUELE STRUCTURELE MAATREGELEN, MAAR OOK BEMOEIINGEN VAN CONJUNCTURELE AARD OMVATTEN, DIE IN DEZE PRODUKTIESECTOR PASSEN, EN DAT DE RAAD BEVOEGD IS DAARTOE OVER TE GAAN MET INACHTNEMING VAN DE ALDAAR VOORGESCHREVEN BESLUITVORMINGSPROCEDURES;
13 OVERWEGENDE DAT DAARTEGENOVER ARTIKEL 103 BETREKKING HEEFT OP DE CONJUNCTUURPOLITIEK VAN DE LID-STATEN, WELKE ZIJ ALS EEN AANGELEGENHEID VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG DIENEN TE BESCHOUWEN;
DAT DIT ARTIKEL DUS GEEN GEBIEDEN BETREFT DIE REEDS TOT HET GEMEENSCHAPPELIJK DOMEIN ZIJN GAAN BEHOREN, ZOALS DE ORDENING DER LANDBOUWMARKTEN;
DAT ARTIKEL 103 IMMERS ERTOE STREKT HETZIJ DE CONJUNCTUURPOLITIEK VAN DE LID-STATEN TE COORDINEREN, HETZIJ OVEREENKOMSTIG LID 2 DIER BEPALING PASSENDE GEMEENSCHAPPELIJKE MAATREGELEN VAST TE STELLEN;
14 OVERWEGENDE DAT DE VRIJLATING VAN DE WISSELKOERSEN VAN DE DUITSE EN NEDERLANDSE MUNTEENHEID, WELKE NOODZAKELIJK WERD GEACHT OM DE TOEVLOED VAN SPECULATIEF KAPITAAL NAAR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND EN NEDERLAND IN TE DAMMEN, DE EENHEID VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT IN GEVAAR BRACHT EN MAATREGELEN VEREISTE TER BESCHERMING VAN DE MECHANISMEN EN DOELEINDEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID;
DAT MET DE INVOERING VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN GEEN AANVULLENDE BESCHERMING WERD BEOOGD, MAAR, ONDANKS HET VOORLOPIG LOSLATEN VAN VASTE PARITEITEN, DE HANDHAVING VAN EENHEIDSPRIJZEN - DE GRONDSLAG VAN DE BESTAANDE MARKTORDENINGEN - TEN EINDE EEN ONTWRICHTING VAN HET SYSTEEM VAN INTERVENTIEPRIJZEN TE VOORKOMEN EN DE NORMALE HANDELSSTROMEN VAN LANDBOUWPRODUKTEN ZOWEL TUSSEN LID-STATEN ALS MET DERDE LANDEN IN STAND TE HOUDEN;
DAT DEZE NAAR HUN AARD PROVISORISCHE MAATREGELEN, BEDOELD OM DE NADELIGE GEVOLGEN VAN DE NATIONALE MONETAIRE MAATREGELEN TE ONDERVANGEN EN ALDUS TEVENS EEN BELANGRIJKE VERWORVENHEID VAN DE ECONOMISCHE INTEGRATIE TE BEWAREN, NORMALERWIJZE IN HET KADER VAN 'S RAADS BEVOEGDHEDEN EX ARTIKELEN 40 EN 43 EN OVEREENKOMSTIG DE DAARIN VOORZIENE PROCEDURES, MET NAME NA RAADPLEGING VAN HET PARLEMENT, HADDEN MOETEN WORDEN GETROFFEN;
15 OVERWEGENDE EVENWEL DAT ZICH IN DE TIJD, GEMOEID MET DE PROCEDURES VAN DE ARTIKELEN 40 EN 43, EEN ONBEPAALD AANTAL ONGECONTROLEERDE HANDELSTRANSACTIES ZOUDEN KUNNEN VOORDOEN, WAARDOOR DE BETROKKEN GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENINGEN IN GEVAAR KONDEN KOMEN;
DAT HET, BIJ ONTBREKEN VAN ENIGE PASSENDE BEPALING IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID OM SPOEDMAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE HIERVOOR BESCHREVEN MONETAIRE SITUATIE TE KUNNEN NEMEN, ERVOOR MOET WORDEN GEHOUDEN DAT DE RAAD GERECHTIGD WAS TIJDELIJK GEBRUIK TE MAKEN VAN ZIJN BEVOEGDHEDEN EX ARTIKEL 103 VAN HET VERDRAG;
DAT DERHALVE HET ONVERWACHTE VAN DE GEBEURTENISSEN WAARMEE DE RAAD WERD GECONFRONTEERD, HET DRINGENDE KARAKTER VAN DE TE NEMEN MAATREGELEN, DE ERNST VAN DE SITUATIE EN HET FEIT DAT DE MAATREGELEN BETREKKING HADDEN OP EEN GEBIED DAT NAUW VERBAND HIELD MET DE MONETAIRE POLITIEK VAN DE LID-STATEN, WAARVAN ZIJ DE GEVOLGEN GEDEELTELIJK MOESTEN CORRIGEREN, WELISWAAR HET GEBRUIK VAN ARTIKEL 103 KUNNEN VERKLAREN, DOCH DAT UIT VERORDENING NR . 2746/72 BLIJKT DAT HET HIER SLECHTS OM EEN VOORLOPIGE SITUATIE GING, DAAR DE RECHTSGRONDSLAG VAN DEZE MAATREGEL UITEINDELIJK IN ANDERE VERDRAGSBEPALINGEN IS GEVONDEN;
B ) DE VERORDENINGSVORM VAN DE LITIGIEUZE MAATREGEL
16 OVERWEGENDE DAT VOORTS WORDT GEVRAAGD OF AAN DE GELDIGHEID VAN VERORDENING NR . 974/71 WORDT AFGEDAAN DOOR HET FEIT DAT INGEVOLGE ARTIKEL 103 VAN HET VERDRAG, IN HET BIJZONDER LID 3, DE DAAR BEDOELDE MAATREGELEN ALLEEN KUNNEN WORDEN VASTGESTELD IN DE VORM VAN RICHTLIJNEN EN BESCHIKKINGEN, EN NIET VAN VERORDENINGEN;
DAT DEZE UITLEGGING UIT DE TEKST VAN ARTIKEL 103 ZOU VOLGEN EN HAAR RECHTVAARDIGING ZOU VINDEN IN DE OMSTANDIGHEID DAT OP HET GEBIED VAN DE CONJUNCTUURPOLITIEK AAN DE INSTELLINGEN SLECHTS EEN COORDINERENDE TAAK IS TOEBEDEELD;
17 OVERWEGENDE DAT WELISWAAR INGEVOLGE ARTIKEL 103, LID 1, DE LID-STATEN GEHOUDEN ZIJN HUN CONJUNCTUURPOLITIEK ALS EEN AANGELEGENHEID VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG TE BESCHOUWEN, DOCH DAT DEZE BEPALING NIET IN DE WEG STAAT AAN DE BEVOEGDHEID VAN DE COMMUNAUTAIRE INSTELLINGEN OM HUNNERZIJDS, ONVERMINDERD DE OVERIGE IN HET VERDRAG BEPAALDE PROCEDURES, CONJUNCTUURMAATREGELEN TE TREFFEN BINNEN HUN COMPETENTIEGEBIED;
DAT INTEGENDEEL DE BEPALING VAN ARTIKEL 103, LID 2, DAT DE RAAD "MET EENPARIGHEID VAN STEMMEN DE NAAR OMSTANDIGHEDEN PASSENDE MAATREGELEN ( KAN ) VASTSTELLEN", ONDER HET HIERBOVEN VERMELDE VOORBEHOUD AAN DEZE INSTELLING DE NODIGE BEVOEGDHEDEN VERLEENT OM IN BEGINSEL DE CONJUNCTUURMAATREGELEN TE NEMEN, DIE TER WAARBORGING VAN DE VERDRAGSDOELSTELLINGEN NOODZAKELIJK MOCHTEN BLIJKEN;
DAT ZONDER EEN ZODANIGE, AAN ELK ECONOMISCH BEHEER INHERENTE BEVOEGDHEID DE INSTELLINGEN HUN TAKEN OP DAT GEBIED ONMOGELIJK ZOUDEN KUNNEN VERVULLEN;
18 OVERWEGENDE DAT DE UITDRUKKING "NAAR OMSTANDIGHEDEN PASSENDE MAATREGELEN" IN ARTIKEL 103, LID 2, EROP WIJST DAT OOK WAT DE VORM VAN DE MAATREGELEN AANGAAT, DE RAAD VAN GEVAL TOT GEVAL DIE VORM KAN KIEZEN, WELKE HEM HET GESCHIKTST VOORKOMT;
DAT ALDUS, ONDER VOORBEHOUD VAN HET EENSTEMMIGHEIDSVEREISTE , ARTIKEL 103, LID 2, VERWIJST NAAR DE ALGEMENE REGELS VOOR DE UITOEFENING VAN 'S RAADS BEVOEGDHEDEN, ZOALS OMSCHREVEN IN DE ARTIKELEN 145, 155 EN 189, DUS MET INBEGRIP VAN HET RECHT DE UITVOERING VAN DE GESTELDE REGELS AAN DE COMMISSIE OVER TE DRAGEN;
DAT LID 3 VAN ARTIKEL 103 ZICH HIERIN VAN LID 2 ONDERSCHEIDT, DAT HET BLIJKENS DE WOORDEN "IN VOORKOMENDE GEVALLEN" ZIET OP HET GEVAL DAT DE RAAD OMTRENT DE WIJZE VAN TOEPASSING VAN DE VASTGESTELDE CONJUNCTUURMAATREGELEN GEEN EENSTEMMIGHEID BEREIKT;
DAT ALLEEN IN DAT GEVAL DIE TOEPASSINGSWIJZEN TEN AANZIEN VAN HET TE BEREIKEN RESULTAAT VOOR DE LID-STATEN VERBINDEND ZIJN, DOCH AAN DE NATIONALE INSTANTIES DE BEVOEGDHEID MOETEN LATEN VORM EN MIDDELEN TE KIEZEN;
II - TEN AANZIEN VAN DE TWEEDE VRAAG
19 OVERWEGENDE DAT VERVOLGENS WORDT GEVRAAGD OF DE GELDIGHEID VAN VERORDENING NR . 974/71 WORDT AANGETAST DOORDAT BIJ DE VASTSTELLING VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN UITSLUITEND WORDT UITGEGAAN VAN DE PARITEIT VAN DE D-MARK TEN OPZICHTE VAN DE AMERIKAANSE DOLLAR;
20 OVERWEGENDE DAT VOLGENS DE LAATSTE OVERWEGING VAN DE CONSIDERANS VAN VERORDENING NR . 974/71 DE IN TE VOEREN BEDRAGEN NIET HOGER DIENEN TE ZIJN DAN STRIKT NOODZAKELIJK IS OM DE INVLOED VAN DE MONETAIRE MAATREGELEN TE COMPENSEREN;
DAT NIET IS BETWIST DAT DOOR DE KEUZE VAN EEN ENKELE FORFAITAIRE MAATSTAF IMPORTEN IN DUITSLAND UIT STATEN WAARVAN DE VALUTA TEN OPZICHTE VAN DE D-MARK STERKER OF MINDER STERK FLUCTUEERT DAN DE DOLLAR, WORDEN BELAST MET COMPENSERENDE BEDRAGEN WELKE NIET IN ELK GEVAL PRECIES OVEREENKOMEN MET DE MONETAIRE INVLOED VAN DE REVALUATIE VAN DE D-MARK;
DAT VOLGENS VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING DE RAAD DE COMPENSERENDE BEDRAGEN HETZIJ HAD MOETEN DIFFERENTIEREN NAAR DE KOERS TEN OPZICHTE VAN DE DOLLAR VAN DE VALUTA VAN DE UIT DUITSLAND EN NEDERLAND IMPORTERENDE, RESPECTIEVELIJK DAARHEEN EXPORTERENDE LANDEN, HETZIJ HAD MOETEN BEREKENEN NAAR EEN AAN DE HAND VAN HET HANDELSVOLUME TE BEPALEN GEWOGEN GEMIDDELDE;
21 OVERWEGENDE DAT DE RAAD, GEDWONGEN OM IN EEN SITUATIE DIE AAN VOORTDURENDE EN NAGENOEG ONVOORZIENBARE VERANDERINGEN ONDERHEVIG WAS, MAATREGELEN TE TREFFEN WELKE TERSTOND OP ALLE IM - EN EXPORTEN VAN DE BETROKKEN PRODUKTEN KONDEN WORDEN TOEGEPAST, MET EEN GLOBALE BEOORDELING VAN DE VOOR - EN NADELEN VAN HET IN TE VOEREN STELSEL MOCHT VOLSTAAN;
DAT HIJ VAN MENING KON ZIJN DAT EEN DIFFERENTIATIE VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN NAAR DE GEOGRAFISCHE HERKOMST DER PRODUKTEN DE HANTEERBAARHEID VAN HET STELSEL IN GEVAAR KON BRENGEN, MET NAME VANWEGE DE TALRIJKE BIJZONDERE SITUATIES DIE KUNNEN VOORTVLOEIEN UIT DE DOOR SOMMIGE LANDEN TOEGEPASTE SYSTEMEN VAN MULTIPELE KOERSEN OF DE BIJZONDERE KENMERKEN VAN DE LANDEN MET STAATSHANDEL;
DAT EEN ZODANIG STELSEL BOVENDIEN VERKEERSVERLEGGINGEN IN DE HAND KON WERKEN, WELKE ANDERS DAN MET EEN STELSEL VAN CERTIFICATEN VAN OORSPRONG OF VAN TOEZICHT OP GOEDERENBEWEGINGEN, WELKE OP HUN BEURT HET VRIJE VERKEER KUNNEN BELEMMEREN, MOEILIJK CONTROLEERBAAR ZIJN;
DAT HET VOORTS DOOR DE KEUZE VAN DE BETROKKEN PARTIJEN TEN AANZIEN VAN DE CONTRACTUELE BETALINGSVALUTA ZOU KUNNEN WORDEN ONTKRACHT;
DAT DE RAAD, DOOR VOOR ELKE TOT HET INSTELLEN VAN COMPENSERENDE BEDRAGEN GEMACHTIGDE LID-STAAT DE HOOGTE DIER BEDRAGEN TE BEPALEN NAAR DE VERHOUDING TUSSEN DE OFFICIELE EN DE WERKELIJKE PARITEIT VAN DE NATIONALE MUNTEENHEID TEN OPZICHTE VAN DE DOLLAR, IN AANMERKING HEEFT WILLEN NEMEN DAT EEN AANZIENLIJK DEEL VAN DE INVOER IN DIE LID-STATEN IN DOLLARS WORDT VERREKEND, EN DAT IN DE BETROKKEN PERIODE VOOR DE UITVOER MET NAME NAAR DE DERDE LANDEN IN DE MEESTE GEVALLEN HETZELFDE GOLD;
22 OVERWEGENDE VOORTS DAT EEN GEWOGEN STELSEL VANWEGE ZIJN FORFAITAIR KARAKTER DEZELFDE NADELEN ZOU HEBBEN ALS HET AANGEVOCHTEN SYSTEEM, ZONDER EVENWEL DE NOODZAKELIJK GEACHTE VOLLEDIGE BESCHERMING TE BIEDEN JEGENS HET VOORNAAMSTE EXPORTLAND VAN LANDBOUWPRODUKTEN TER WERELD;
DAT, WAAR DE VOORGENOMEN CONJUNCTUURMAATREGELEN ONDER MEER BEOOGDEN DE GEVOLGEN VAN DE REVALUATIE VAN DE D-MARK, WELKE DE DOELSTELLING VAN EEN REDELIJKE LEVENSSTANDAARD VOOR DE LANDBOUWBEVOLKING IN GEVAAR KONDEN BRENGEN, OP KORTE TERMIJN TE CORRIGEREN, DE NOODZAAK VAN EEN MAXIMALE CORRECTIE IN OVERWEGING KON WORDEN GENOMEN;
DAT DE INSTELLINGEN IN DE UITOEFENING VAN HUN BEVOEGDHEDEN WELISWAAR ERVOOR MOETEN WAKEN AAN DE DEELNEMERS AAN HET ECONOMISCH VERKEER ZWAARDERE LASTEN OP TE LEGGEN DAN NODIG OM DE DOOR DE OVERHEID TE REALISEREN DOELEINDEN TE BEREIKEN, DOCH DAT DAARUIT NIET VOLGT DAT DEZE VERPLICHTING MOET WORDEN AFGEMETEN AAN DE BIJZONDERE SITUATIE VAN EEN BEPAALDE GROEP DEELNEMERS;
DAT EEN ZODANIGE BENADERING, GEZIEN DE MENIGVULDIGE EN INGEWIKKELDE ECONOMISCHE SITUATIES, NIET SLECHTS ONUITVOERBAAR IS, MAAR BOVENDIEN EEN EEUWIGE BRON VAN RECHTSONZEKERHEID ZOU VORMEN;
DAT HET DWINGENDE VEREISTE VAN HANTEERBAARHEID VOORAL VAN ECONOMISCHE MAATREGELEN WELKE ZIJN BESTEMD OM ONMIDDELLIJK CORRIGEREND TE WERKEN - EEN VEREISTE WAARMEE BIJ DE AFWEGING VAN DE BETROKKEN BELANGEN REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN -, IN CASU EEN GLOBALE BEOORDELING VAN DE VOOR - EN NADELEN DER VOORGENOMEN MAATREGELEN WETTIGDE;
23 DAT DERHALVE NIET IS KOMEN VAST TE STAAN DAT DE RAAD, BIJ DE AFWEGING VAN DE VOOR - EN NADELEN VAN EEN STELSEL DAT DE COMPENSERENDE BEDRAGEN BOND AAN DE VERHOUDING TUSSEN DE DOLLAR EN DE NATIONALE MUNTEENHEID VAN ELKE BETROKKEN LID-STAAT, EN BIJ ZIJN KEUZE VAN HET TOEGEPASTE STELSEL, DE DEELNEMERS AAN HET ECONOMISCH VERKEER KENNELIJK LASTEN HEEFT OPGELEGD WELKE ONEVENREDIG ZIJN AAN HET TE BEREIKEN DOEL;
III - TEN AANZIEN VAN DE DERDE VRAAG
24 OVERWEGENDE DAT IN DE DERDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF DE GELDIGHEID VAN VERORDENING NR . 974/71 EN HAAR UITVOERINGSVERORDENINGEN WORDT AANGETAST DOORDAT DE SOM VAN HET LITIGIEUZE COMPENSERENDE BEDRAG EN DE HEFFING HOGER IS DAN DE IN HET KADER VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL ( GATT ) GECONSOLIDEERDE RECHTEN VAN TARIEFPOST 04.04;
25 OVERWEGENDE DAT DE INVOERRECHTEN OP EMMENTAL - EN GRUYEREKAAS ( POST 04.04 A I A EX 2 ) OP 7,5 REKENEENHEDEN PER 100 KG ZIJN GECONSOLIDEERD INGEVOLGE EEN CONCESSIE VOORTVLOEIENDE UIT EEN OVEREENKOMST TUSSEN DE GEMEENSCHAP EN ZWITSERLAND ( PB NR . L 257 VAN 13 OKTOBER 1969, BLZ . 3 ) EN DAT DIT TARIEF IS OPGENOMEN ONDER DE RUBRIEK "CONVENTIONEEL INVOERRECHT" IN BIJLAGE II VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF ZOALS DIT OP HET TIJDSTIP VAN DE LITIGIEUZE INVOER GOLD ( VERORDENING NR . 950/68 VAN DE RAAD VAN 28 JUNI 1968, GEWIJZIGD BIJ VERORDENING NR . 1/72 VAN DE RAAD VAN 20 DECEMBER 1971, PB NR . L 1/72 );
26 OVERWEGENDE DAT NIET IS WEERSPROKEN DAT DE SOM VAN HET COMPENSERENDE BEDRAG EN DE HEFFING OP BEDOELDE PRODUKTEN HOGER IS DAN HET GECONSOLIDEERDE RECHT VAN 7,5 REKENEENHEDEN PER 100 KG;
DAT VOLGENS VERZOEKSTER IN HET HOOFDGEDING DOOR DE VASTSTELLING VAN HET COMPENSEREND BEDRAG, VOOR ZOVER DIT HET GECONSOLIDEERDE RECHT TE BOVEN GAAT, ZOWEL ARTIKEL II VAN DE GATT ALS DE BEPALINGEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF ZIJN GESCHONDEN;
27 OVERWEGENDE DAT DE GELDIGHEID, IN DE ZIN VAN ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG, VAN DE DOOR DE INSTELLINGEN VERRICHTE HANDELINGEN SLECHTS AAN EEN BEPALING VAN INTERNATIONAAL RECHT KAN WORDEN GETOETST, INDIEN DIE BEPALING DE GEMEENSCHAP BINDT EN GEEIGEND IS VOOR DE JUSTITIABELEN HET RECHT MEE TE BRENGEN ZICH DAAROP IN RECHTE TE BEROEPEN;
28 OVERWEGENDE DAT DE ONDERWERPELIJKE CONCESSIE DE GEMEENSCHAP BINDT IN ZOVERRE ALS VOORZIEN IN ARTIKEL II VAN DE GATT;
DAT DERHALVE DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT OF DE BEPALINGEN VAN DE GATT, EN MET NAME ARTIKEL II, VOOR DE JUSTITIABELEN IN DE GEMEENSCHAP HET RECHT MEDEBRENGEN ZICH DAAROP IN RECHTE TE BEROEPEN TEN EINDE DE GELDIGHEID VAN EEN GEMEENSCHAPSHANDELING TE BETWISTEN;
DAT DAARTOE ZOWEL DE GEEST ALS DE OPZET EN DE BEWOORDINGEN VAN DE GATT MOETEN WORDEN BESCHOUWD;
29 OVERWEGENDE DAT DEZE OVEREENKOMST, DIE BLIJKENS DE PREAMBULE UITGAAT VAN HET BEGINSEL VAN ONDERHANDELINGEN "OP GRONDSLAG VAN WEDERKERIGHEID EN WEDERZIJDS VOORDEEL" , WORDT GEKENMERKT DOOR EEN GROTE SOEPELHEID VAN HAAR BEPALINGEN, MET NAME DIE BETREFFENDE DE UITZONDERINGSMOGELIJKHEDEN, DE MAATREGELEN DIE IN GEVAL VAN BIJZONDERE MOEILIJKHEDEN KUNNEN WORDEN GENOMEN, EN DE REGELING VAN GESCHILLEN TUSSEN DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN;
DAT DEZE MAATREGELEN, VOOR DE OPLOSSING VAN GESCHILLEN, OMVATTEN AL NAAR HET GEVAL SCHRIFTELIJKE BEZWAREN OF VOORSTELLEN, WAARAAN "WELWILLENDE AANDACHT" MOET WORDEN GESCHONKEN, ONDERZOEKEN, EVENTUEEL GEVOLGD DOOR AANBEVELINGEN, RAADPLEGINGEN OF UITSPRAKEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN, WAARONDER DIE TOT MACHTIGING VAN BEPAALDE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN OM UIT DE GATT VOORTVLOEIENDE CONCESSIES OF ANDERE VERPLICHTINGEN JEGENS ANDERE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN OP TE SCHORTEN, EN UITEINDELIJK IN GEVAL VAN EEN DERGELIJKE OPSCHORTING DE MOGELIJKHEID VOOR DE BETROKKEN PARTIJ OM DE OVEREENKOMST OP TE ZEGGEN;
DAT TEN SLOTTE, INGEVAL OP GROND VAN KRACHTENS DE GATT AANGEGANE VERPLICHTINGEN OF VAN EEN CONCESSIE INZAKE EEN PREFERENTIELE BEHANDELING BEPAALDE PRODUCENTEN NADEEL WORDT OF DREIGT TE WORDEN TOEGEBRACHT, ARTIKEL XIX DE MOGELIJKHEID VOOR EEN VERDRAGSLUITENDE PARTIJ OPENSTELT DE VERPLICHTING EENZIJDIG OP TE SCHORTEN OF DE CONCESSIE IN TE TREKKEN OF TE WIJZIGEN, HETZIJ NA OVERLEG MET DE GEZAMENLIJKE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN EN BIJ GEBREKE AAN OVEREENSTEMMING TUSSEN DE BETROKKEN VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN, HETZIJ ZELFS, IN SPOEDEISENDE GEVALLEN EN VOORLOPIG, ZONDER VOORAFGAAND OVERLEG;
30 OVERWEGENDE DAT UIT DEZE GEGEVENS GENOEGZAAM BLIJKT DAT ARTIKEL II VAN DE GATT, IN DEZE CONTEXT GESTELD, NIET GEEIGEND IS OM VOOR DE JUSTITIABELEN IN DE GEMEENSCHAP HET RECHT MEE TE BRENGEN ZICH DAAROP IN RECHTE TE BEROEPEN;
31 OVERWEGENDE DAT, AL ZIJN OMTRENT BEPAALDE TARIEFPOSTEN BILATERALE AKKOORDEN IN HET KADER VAN ARTIKEL XXVIII VAN DE GATT GESLOTEN, WAARBIJ VROEGERE CONCESSIES ZIJN GEWIJZIGD OF INGETROKKEN, DAARMEE GEEN WIJZIGING IS GEBRACHT IN DE AARD VAN DE VERBINTENISSEN WELKE DE GEMEENSCHAP TEN DEZE HEEFT AANGEGAAN;
DAT DERHALVE DE GELDIGHEID VAN VERORDENING NR . 974/71 EN HAAR UITVOERINGSVERORDENINGEN NIET KAN WORDEN AANGETAST DOOR EEN BEPALING VAN DE GATT OF VAN OVEREENKOMSTEN UIT HOOFDE VAN ARTIKEL XXVIII VAN DE GATT GESLOTEN;
32 OVERWEGENDE EVENWEL DAT DIT GECONSOLIDEERDE RECHT ONDER DE RUBRIEK "CONVENTIONEEL INVOERRECHT" VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF IS OPGENOMEN;
DAT DEZE BEPALING ALS DEEL VAN EEN GEMEENSCHAPSVERORDENING TEN BEHOEVE VAN JUSTITIABELEN RECHTEN KAN MEDEBRENGEN WAAROP DEZE ZICH IN RECHTE KUNNEN BEROEPEN;
DAT ZIJ IMMERS DUIDELIJK EN BEPAALD IS EN AAN DE MET DE TOEPASSING BELASTE AUTORITEITEN GEEN ENKELE BEOORDELINGSVRIJHEID LAAT;
DAT DERHALVE MOET WORDEN ONDERZOCHT OF DE LITIGIEUZE COMPENSERENDE BEDRAGEN MET HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF VERENIGBAAR ZIJN;
33 OVERWEGENDE DAT, OFSCHOON DE COMPENSERENDE BEDRAGEN TOT EEN SEGMENTERING VAN DE MARKT LEIDEN, ZIJ IN CASU DIENEN ALS CORRECTIEF OP DE SCHOMMELINGEN VAN ONVASTE WISSELKOERSEN, DIE IN EEN SYSTEEM VAN OP GEMEENSCHAPPELIJKE PRIJZEN GEBASEERDE LANDBOUWMARKTORDENINGEN VERSTORINGEN IN HET HANDELSVERKEER VAN LANDBOUWPRODUKTEN KONDEN VEROORZAKEN;
DAT UITSLUITEND AAN MONETAIRE OORZAKEN TE WIJTEN VERKEERSVERSCHUIVINGEN KONDEN WORDEN GEACHT MEER IN STRIJD TE ZIJN MET HET GEMEENSCHAPPELIJK BELANG, MEDE GELET OP DE DOELEINDEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID, DAN DE NADELEN VAN DE LITIGIEUZE MAATREGELEN;
DAT ALDUS DEZE BEDRAGEN ERTOE STREKKEN DE INSTANDHOUDING VAN DE NORMALE HANDELSSTROMEN IN DE UITZONDERLIJKE EN VOORBIJGAANDE OMSTANDIGHEDEN VAN DE MONETAIRE SITUATIE TE WAARBORGEN;
DAT ZIJ VOORTS TEN DOEL HEBBEN DE ONTWRICHTING VAN HET IN DE COMMUNAUTAIRE REGELING VERVATTE INTERVENTIESTELSEL IN DE BETROKKEN LID-STAAT TE VOORKOMEN;
DAT HET OVERIGENS NIET GAAT OM DOOR DE LID-STATEN EENZIJDIG VASTGESTELDE HEFFINGEN, DOCH OM COMMUNAUTAIRE MAATREGELEN DIE, GELET OP DE TOENMALIGE BUITENGEWONE OMSTANDIGHEDEN, IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID AANVAARDBAAR ZIJN;
DAT DE RAAD DOOR DE VASTSTELLING VAN DIE MAATREGELEN DE BEPALINGEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF NIET HEEFT GESCHONDEN;
34 DAT DERHALVE OP DE DERDE VRAAG MOET WORDEN GEANTWOORD DAT BIJ ONDERZOEK DER VRAAG NIET IS GEBLEKEN VAN GEGRONDE BEZWAREN TEGEN DE GELDIGHEID VAN VERORDENING NR . 974/71 EN VAN DE VERORDENINGEN NR . 1013/71, 1014/71 EN 501/72 OP GROND DAT DE SOM VAN DE LITIGIEUZE COMPENSERENDE BEDRAGEN EN DE HEFFING HOGER IS DAN HET IN HET KADER VAN DE GATT GECONSOLIDEERDE MAXIMUMRECHT VAN POST 04.04;
IV - TEN AANZIEN VAN DE VIERDE VRAAG
35 OVERWEGENDE DAT IN DE VIERDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF DE MACHTIGING TOT HET HEFFEN VAN COMPENSERENDE BEDRAGEN OP 15 MAART 1972 - DATUM VAN DE LITIGIEUZE INVOER - KRACHTENS ARTIKEL 8, LID 2, VAN VERORDENING NR . 974/71 WAS VERVALLEN;
DAT DEZE VRAAG ERTOE STREKT TE VERNEMEN, OF AAN DE VOORWAARDEN WAARONDER VERORDENING NR . 974/71 KRACHTENS HAAR ARTIKEL 8 OPHOUDT VAN TOEPASSING TE ZIJN, OP GENOEMDE DATUM WAS VOLDAAN, DOORDAT NA DE AKKOORDEN VAN WASHINGTON VAN 18 DECEMBER 1971 DE LID-STATEN HADDEN BESLOTEN HUN MUNTEENHEID NIET MEER TE LATEN ZWEVEN EN EEN ZOGENAAMDE SPILKOERS AAN TE HOUDEN MET EEN RUIMERE FLUCTUATIEMARGE DAN DE OVEREENKOMSTEN VAN BRETTON WOODS TOELATEN;
36 OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 8 VAN VERORDENING NR . 974/71 BEPAALT DAT ZIJ NIET MEER VAN TOEPASSING IS ZODRA ALLE BETROKKEN LID-STATEN DE INTERNATIONALE REGELS BETREFFENDE DE MARGES WAARBINNEN DE WISSELKOERSEN VAN DE OFFICIELE PARITEIT MOGEN AFWIJKEN, WEER TOEPASSEN;
DAT MET DEZE BEPALING WORDT BEOOGD DE COMPENSERENDE BEDRAGEN AF TE SCHAFFEN, ZODRA DE LID-STATEN GEZAMENLIJK ZOUDEN BESLUITEN ZICH OPNIEUW HETZIJ AAN DE OUDE PARITEITEN, HETZIJ AAN NIEUWE, BIJ HET IMF AANGEMELDE PARITEITEN TE HOUDEN;
37 OVERWEGENDE DAT DOOR DE AKKOORDEN VAN 18 DECEMBER 1971 AAN DIE VOORWAARDEN NIET IS VOLDAAN;
DAT DE BETROKKEN LID-STATEN DAARBIJ GEENSZINS TOT VASTE PARITEITEN ZIJN TERUGGEKEERD, DOCH ZICH SLECHTS HEBBEN VERBONDEN, IN DE MATE VAN HET MOGELIJKE, VOOR WIJZIGING VATBARE SPILKOERSEN AAN TE HOUDEN, TERWIJL DE AKKOORDEN BOVENDIEN EEN FLUCTUATIEMARGE VAN 2,25 PERCENT BOVEN EN ONDER DEZE KOERSEN TOELIETEN, HETGEEN SOMS RESULTEERDE IN KOERSSCHOMMELINGEN VAN DEZELFDE OMVANG ALS DIE WELKE TOT INVOERING VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN HADDEN GELEID;
DAT OVERIGENS OOK NA GENOEMDE AKKOORDEN EEN TENDENS TOT OPWAARDERING VAN SOMMIGE COMMUNAUTAIRE VALUTA'S BINNEN DEZE RUIMERE FLUCTUATIEMARGE IS BLIJVEN BESTAAN, EN DAT TEN TIJDE VAN DE LITIGIEUZE INVOER DE D-MARK 13 PERCENT BOVEN ZIJN VROEGERE OFFICIELE PARITEIT STOND GENOTEERD EN ZICH TOT DE DEVALUATIE VAN DE DOLLAR OP 8 MEI 1972 OP DAT NIVEAU HEEFT GEHANDHAAFD;
DAT TEN SLOTTE DE OMSTANDIGHEID DAT DE BETROKKEN LID-STATEN MET ZEKERHEID NIET TOT DE OUDE PARITEITEN TEN OPZICHTE VAN DE DOLLAR ZOUDEN TERUGKEREN, NIET TER ZAKE DEED, OMDAT MET DE IN ARTIKEL 8 GENOEMDE INTERNATIONALE REGELS NIET OP EEN BEPAALDE PARITEIT, MAAR OP EEN STELSEL VAN VASTE PARITEITEN WORDT GEDOELD;
V - TEN AANZIEN VAN DE VIJFDE VRAAG
38 OVERWEGENDE DAT IN DE VIJFDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF DE ARTIKELEN 5 EN 107 VAN HET VERDRAG EN DE RESOLUTIE VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LID-STATEN VAN 22 MAART 1971 BETREFFENDE DE VERWEZENLIJKING IN ETAPPES VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE IN DE GEMEENSCHAP ALDUS MOETEN WORDEN UITGELEGD, DAT HET DE LID-STATEN TEN TIJDE VAN DE LITIGIEUZE INVOER WAS VERBODEN "HUN WISSELKOERSEN VRIJ TE LATEN", DAT WIL ZEGGEN HUN MUNTEENHEID TE LATEN ZWEVEN;
39 OVERWEGENDE DAT HET EEN DER WEZENLIJKE DOELSTELLINGEN VAN HET VERDRAG IS EEN ECONOMISCHE RUIMTE TE SCHEPPEN, DIE VRIJ IS VAN INTERNE BELEMMERINGEN EN WAARIN GELEIDELIJK EEN DOUANE-UNIE EN EEN ECONOMISCHE UNIE TOT STAND MOETEN WORDEN GEBRACHT;
DAT DEZE DOELSTELLING VASTE WISSELKOERSEN TUSSEN DE MUNTEENHEDEN DER VERSCHILLENDE LID-STATEN VEREIST, DAAR DE DOOR HET VERDRAG VERLANGDE INTEGRATIE WORDT VERTRAAGD OF IN GEVAAR GEBRACHT, ZODRA AAN DEZE VOORWAARDE NIET WORDT VOLDAAN;
DAT DERHALVE DE COMMUNAUTAIRE INSTELLINGEN EN DE LID-STATEN GEHOUDEN ZIJN TE ZORGEN VOOR HET SCHEPPEN EN IN STAND HOUDEN VAN DEZE VOORWAARDEN EN DAARTOE SAMEN TE WERKEN;
DAT ARTIKEL 3, SUB G, TE DIEN EINDE VOORZIET IN HET TOEPASSEN VAN PROCEDURES WELKE HET MOGELIJK MAKEN HET ECONOMISCH BELEID VAN DE LID-STATEN TE COORDINEREN EN DE VERSTORING VAN HET EVENWICHT IN HUN BETALINGSBALANS TEGEN TE GAAN;
DAT EVENWEL, ZOLANG DE IN DEZE BEPALING BEDOELDE PROCEDURES ONTBREKEN, DE ARTIKELEN 5 EN 107 AAN ELK DER LID-STATEN MET BETREKKING TOT HUN VERPLICHTING HUN WISSELKOERSPOLITIEK ALS EEN AANGELEGENHEID VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG TE BEHANDELEN, EEN EIGEN BESLISSINGSVRIJHEID LATEN, ZODAT DE IN GENOEMDE ARTIKELEN VERVATTE VERPLICHTING TEN BEHOEVE VAN DE JUSTITIABELEN GEEN RECHTEN KAN DOEN ONTSTAAN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN;
40 OVERWEGENDE ANDERZIJDS DAT 'S RAADS RESOLUTIE VAN 22 MAART 1971 IN WEZEN DE POLITIEKE WIL VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LID-STATEN WEERGEEFT OM BINNEN TIEN JAAR NA 1 JANUARI 1971 EEN ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE TOT STAND TE BRENGEN, EN DERHALVE, NAAR HAAR INHOUD, EVENMIN RECHTSGEVOLGEN KAN SORTEREN, WAAROP DE JUSTITIABELEN ZICH IN RECHTE KUNNEN BEROEPEN;
TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN
41 OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN, DOOR DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DOOR DE RAAD EN DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT, NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KUNNEN KOMEN, EN DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN, ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN;
HET HOF VAN JUSTITIE,
UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET FINANZGERICHT BADEN-WUERTTEMBERG BIJ ZIJN BESCHIKKING VAN 19 JANUARI 1973 GESTELDE VRAGEN, VERKLAART VOOR RECHT :
1 . BIJ ONDERZOEK VAN DE GESTELDE VRAGEN IS NIET GEBLEKEN VAN GEGRONDE BEZWAREN TEGEN DE GELDIGHEID VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 974/71 EN VAN DE VERORDENINGEN NRS . 1013/71, 1014/71 EN 501/72 DER COMMISSIE TOT VASTSTELLING VAN DE COMPENSERENDE BEDRAGEN, VAN TOEPASSING IN HET TIJDVAK, BEDOELD IN DE GESTELDE VRAGEN .
2 . NOCH DE ARTIKELEN 5 EN 107 VAN HET VERDRAG, NOCH DE RESOLUTIE VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LID-STATEN VAN 22 MAART 1971 BETREFFENDE DE VERWEZENLIJKING IN ETAPPES VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE IN DE GEMEENSCHAP KUNNEN ALDUS WORDEN UITGELEGD, DAT ZIJ UIT ZICHZELF VOOR DE LID-STATEN EEN VERBOD TOT WIJZIGING VAN DE PARITEIT VAN HUN MUNTEENHEID ANDERS DAN DOOR VASTSTELLING VAN EEN NIEUWE VASTE PARITEIT MEEBRENGEN, DAT DOOR DE JUSTITIABELEN VOOR DE NATIONALE RECHTER KAN WORDEN INGEROEPEN .