61973J0003

++++

LANDBOUW - GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN -

GRANEN - DENATURERING - CONTROLE - LID-STATEN - BEVOEGDHEDEN - VERPLICHTINGEN

(' S RAADS VERORDENING NR . 172/67, ART . 7; VERORDENING VAN DE COMMISSIE NR . 1403/69, ART . 4, LID 3 )

DE GEMEENSCHAPSWETGEVER HEEFT GEMEEND DE PROCEDURE DIE BIJ DE CONTROLE OP DE DENATURERING VAN GRANEN MOET WORDEN GEVOLGD NIET GEDETAILLEERD TE MOETEN REGELEN EN DE LID-STATEN DE VRIJHEID GELATEN OP EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID EEN OP HUN RECHTSORDE AFGESTEMDE CONTROLEREGELING UIT TE WERKEN . DE NATIONALE WETGEVER IS GEHOUDEN DE ZEKERHEID TE BIEDEN DAT DE DENATURERING VOLGENS DE VOORSCHRIFTEN GESCHIEDT EN DAT DE PREMIE SLECHTS WORDT VERLEEND AAN WIE DAAROP AANSPRAAK MAG MAKEN . DAARTOE KAN HIJ BEPALEN DAT DE DENATURERING SLECHTS DOOR SPECIAAL ERKENDE BEDRIJVEN MAG GESCHIEDEN EN TER VERMIJDING VAN MISBRUIK VERLANGEN DAT DE LEIDERS VAN HET BEDRIJF BETROUWBAAR ZIJN . HET OORDEEL DAT EEN ONDERNEMING NIET BETROUWBAAR IS, IS AAN RECHTSCONTROLE ONDERWORPEN .

IN DE ZAAK 3-73

BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET HESSISCHE VERWALTUNGSGERICHTSHOF, VIE SENAT, IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN

HESSISCHE MEHLINDUSTRIE KARL SCHOETTLER KG,

EN

EINFUHR - UND VORRATSSTELLE FUER GETREIDE UND FUTTERMITTEL,

OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN SOMMIGE BEPALINGEN VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 172/67/EEG VAN 27 JUNI 1967 EN VERORDENING NR . 1403/69/EEG VAN DE COMMISSIE VAN 18 JULI 1969,

1 OVERWEGENDE DAT HET HESSISCHE VERWALTUNGSGERICHTSHOF BIJ BESCHIKKING VAN 20 NOVEMBER 1972, INGEKOMEN TER GRIFFIE OP 23 JANUARI 1973, HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET EEG-VERDRAG EEN PREJUDICIELE VRAAG HEEFT GESTELD INZAKE DE UITLEGGING VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 172/67/EEG VAN 27 JUNI 1967 ( PUBLIKATIEBLAD NR . 130 VAN 28 JUNI 1967, BLZ . 2602 ) HOUDENDE ALGEMENE REGELS VOOR DE DENATURERING VAN TARWE EN VAN VOOR DE BROODBAKKERIJ GESCHIKTE ROGGE, ALSMEDE VAN VERORDENING NR . 1403/69/EEG VAN DE COMMISSIE VAN 18 JULI 1969 HOUDENDE VASTSTELLING VAN DE WIJZE VAN TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE DENATURERING VAN ZACHTE TARWE EN ROGGE VOOR BROODBEREIDING;

DAT DE VERWIJZENDE RECHTER WENST TE WETEN OF DEZE VERORDENINGEN ALDUS MOETEN WORDEN VERSTAAN DAT DE GEHELE DENATURERING ONDER HET PERSOONLIJK TOEZICHT VAN EEN BEAMBTE VAN HET INTERVENTIEBUREAU MOETEN HEBBEN PLAATSGEVONDEN, DAN WEL OF AAN DE EIS VAN CONTROLE OOK GENOEGZAAM IS VOLDAAN, WANNEER HET INTERVENTIEBUREAU ERVOOR ZORGT HET DENATURERINGSPROCES TE ALLEN TIJDE TE KUNNEN CONTROLEREN EN VAN DE LEIDERS VAN DENATURERINGSBEDRIJVEN "BETROUWBAARHEID" VERLANGT;

2 OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 2 VAN VERORDENING NR . 172/67/EEG DE VOOR DENATURERING AANGEWENDE MIDDELEN MOETEN WAARBORGEN, DAT DE GEDENATUREERDE TARWE EN ROGGE NIET MEER VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE KUNNEN WORDEN GEBRUIKT EN MINSTENS EEN ZELFDE GARANTIE MOETEN BIEDEN ALS EEN NADER TE BEPALEN REFERENTIEMETHODE ZOU DOEN;

DAT DE DENATURERING VOLGENS ARTIKEL 7, OM VOOR DE PREMIE IN AANMERKING TE KOMEN, MOET PLAATSVINDEN "MET GOEDKEURING EN ONDER CONTROLE VAN HET INTERVENTIEBUREAU";

3 OVERWEGENDE DAT IN VERORDENING NR . 1403/69/EEG DE REFERENTIEMETHODE VOOR DENATURERING DOOR KLEUREN IS VASTGESTELD, IS BEPAALD DAT IN GEVAL VAN DENATURERING DOOR EEN ANDER PROCEDE DAN DOOR KLEUREN DE AANGEWENDE MIDDELEN MINSTENS EEN ZELFDE GARANTIE MOETEN BIEDEN ALS DE REFERENTIEMETHODE, DE MENGVOEDERS WORDEN GENOEMD WELKE BIJ DENATURERING DOOR BIJ MENGING DIENEN TE WORDEN GEBRUIKT EN WORDT BEPAALD VOOR GRANEN VAN WELKE KWALITEIT EEN PREMIE WORDT VERLEEND;

DAT ARTIKEL 4, LID 3, VAN VERORDENING NR . 1403/69/EEG IN DEZELFDE BEWOORDINGEN ALS VERORDENING NR . 172/67/EEG BEPAALT DAT "DE VERLENING VAN DE DENATURERINGSPREMIE WORDT AFHANKELIJK GESTELD VAN DE UITOEFENING VAN CONTROLE DOOR HET INTERVENTIEBUREAU OP DE DENATURERING VAN DE ZACHTE TARWE OF DOOR BIJMENGING ERVAN ALS ZODANIG IN MENGVOEDERS ...";

A ) HET EERSTE GEDEELTE VAN DE KOSTEN

4 OVERWEGENDE DAT DEZE VOORSCHRIFTEN WEL AANGEGEVEN DAT ER CONTROLE MOET WORDEN UITGEOEFEND, DOCH NIET HOE EN VOLGENS WELKE METHODE DE NATIONALE INTERVENTIEBUREAUS HUN DAARTOE STREKKENDE VERPLICHTING HEBBEN TE VERVULLEN;

DAT DE TERM "CONTROLE" IMPLICEERT DAT ER DOOR OVERHEIDSINSTANTIES DAN WEL DOOR LICHAMEN AAN WIE DE OVERHEID ZULKS HEEFT OPGEDRAGEN EEN DAADWERKELIJK ONDERZOEK MOET WORDEN INGESTELD;

DAT DE NATIONALE WETGEVER BIJ REGELING DEZER CONTROLE GEHOUDEN IS DE ZEKERHEID TE BIEDEN DAT DE DENATURERING VOLGENS DE VOORSCHRIFTEN GESCHIEDT EN DAT DE PREMIE SLECHTS WORDT VERLEEND AAN WIE DAAROP AANSPRAAK MAG MAKEN;

5 OVERWEGENDE DAT VERSCHILLENDE CONTROLEMETHODEN ALS STEEKPROEVEN, INZAGE DER BOEKEN OF REKENING ALS DENATURERINGSBEDRIJF IEDER VOOR ZICH DAN WEL TEZAMEN GELIJKELIJK DOELTREFFEND KUNNEN ZIJN, OFSCHOON GEEN DEZER METHODEN EEN ABSOLUTE WAARBORG BIEDT;

6 OVERWEGENDE DAT DE GEMEENSCHAPSWETGEVER HEEFT GEMEEND DE CONTROLEPROCEDURE NIET GEDETAILLEERD TE MOETEN REGELEN EN DE LID-STATEN DE VRIJHEID HEEFT GELATEN OP EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID EEN OP HUN RECHTSORDE AFGESTEMDE CONTROLEREGELING UIT TE WERKEN EN HUN KEUZE OP DE MEEST PASSENDE OPLOSSING TE BEPALEN DES DAT HET VERLOOP DER DENATURERINGSWERKZAAMHEDEN NIET VOORTDUREND DOOR EEN CONTROLEBEAMBTE BEHOEFT TE WORDEN GEVOLGD;

7 OVERWEGENDE DAT HET EERSTE GEDEELTE VAN DEZE VRAAG DERHALVE IN ONTKENNENDE ZIN MOET WORDEN BEANTWOORD;

B ) HET TWEEDE GEDEELTE VAN DE VRAAG

8 OVERWEGENDE DAT HET GEMEENSCHAPSRECHT ZICH ER NERGENS TEGEN VERZET DAT EEN LID-STAAT BEDOELDE REGELING ALLEEN TEN BEHOEVE VAN SPECIAAL ERKENDE DENATURERINGSBEDRIJVEN DOET WERKEN;

DAT WEIGERING VAN ERKENNING ALS DENATURERINGSBEDRIJF HET RECHT OP DE PREMIE ONVERLET LAAT, AANGEZIEN DE EIGENAAR DER GRANEN VRIJ BLIJFT ZIJN VOORRADEN VOLGENS DE VOORSCHRIFTEN IN EEN ERKEND BEDRIJF TE DOEN DENATUREREN;

9 DAT DE INTERVENTIEBUREAUS DAN OOK MOGEN VERLANGEN DAT DE LEIDERS DEZER ONDERNEMINGEN OVER ZODANIGE PERSOONLIJKE KWALITEITEN BESCHIKKEN DAT GEVAAR VAN MISBRUIK IS UITGESLOTEN;

DAT REEDS WERD OVERWOGEN DAT DE WETGEVER VAN DE GEMEENSCHAP HEEFT GEMEEND DE CONTROLEPROCEDURE NIET ZELF TE MOETEN REGELEN EN HET AAN DE LID-STATEN HEEFT OVERGELATEN OP EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID EEN OP DE EIGEN RECHTSORDE AFGESTEMDE UITVOERINGSREGELING UIT TE WERKEN;

DAT VOORTS DIENT TE WORDEN OPGEMERKT DAT WANNEER EEN ONDERNEMING MET HET OOG OP DE DENATURERINGSWERKZAAMHEDEN NIET BETROUWBAAR WORDT GEACHT, ZODANIG OORDEEL BLIJKENS HET DOSSIER NIET AAN RECHTERLIJKE CONTROLE ONTTROKKEN, DOCH JUIST ONDERWORPEN IS;

10 OVERWEGENDE DAT HET TWEEDE GEDEELTE VAN DE VRAAG DERHALVE IN BEVESTIGENDE ZIN MOET WORDEN BEANTWOORD;

TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN

11 OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN, DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT, NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KOMEN EN DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET GEDING VOOR HET HESSISCHE VERWALTUNGSGERICHTSHOF ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN, ZODAT DIE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN;

HET HOF VAN JUSTITIE,

UITSPRAAK DOENDE OP DE VRAGEN DOOR HET HESSISCHE VERWALTUNGSGERICHTSHOF BIJ BESCHIKKING VAN 20 NOVEMBER 1972 GESTELD, VERKLAART VOOR RECHT :

1 . ARTIKEL 7 VAN VERORDENING NR . 172/67/EEG VAN DE RAAD VAN 27 JUNI 1967 EN ARTIKEL 4, LID 3, VAN VERORDENING ( EEG ) NR . 1403/69 VAN DE COMMISSIE VAN 18 JULI 1969 HOUDEN NIET IN DAT ALLE DENATURERINGSWERKZAAMHEDEN ONDER PERSOONLIJK TOEZICHT VAN EEN BEAMBTE VAN HET INTERVENTIEBUREAU MOETEN ZIJN VERRICHT .

2 . AAN DE IN BEDOELDE VERORDENINGEN GESTELDE CONTROLE-EIS IS VOLDAAN WANNEER HET INTERVENTIEBUREAU ZICH SLECHTS DE BEVOEGDHEID VOORBEHOUDT TE ALLEN TIJDE EEN ONDERZOEK NAAR DE GANG VAN ZAKEN BIJ DE DENATURERING IN TE STELLEN, DOCH WEL VERLANGT DAT DE LEIDERS VAN HET DENATURERINGSBEDRIJF BETROUWBAAR ( ZUVERLAESSIG ) ZIJN .