61971J0010

ARREST VAN HET HOF VAN 14 JULI 1971. - OPENBAAR MINISTERIE LUXEMBURG TEGEN MADELEINE MULLER, WEDUWE VAN J. P. HEIN EN ANDEREN. - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET TRIBUNAL D'ARRONDISSEMENT DE LUXEMBOURG). - ZAAK NO. 10/71.

Jurisprudentie 1971 bladzijde 00723
Deense bijz. uitgave bladzijde 00165
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00895
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00251
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00151
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00599
Finse bijz. uitgave bladzijde 00601


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . PROCEDURE - PREJUDICIELE VRAGEN - BEVOEGDHEID VAN HET HOF - GRENZEN

( EEG-VERDRAG, ART . 177 )

2 . MEDEDINGING - ONDERNEMINGEN, BELAST MET HET BEHEER VAN DIENSTEN VAN ALGEMEEN ECONOMISCH BELANG IN DE ZIN VAN ARTIKEL 90, LID 2, EEG-VERDRAG - TOEPASSING VAN DEZE BEPALING - ZONDER TOEPASSING VAN ARTIKEL 90, LID 3, GEEN INDIVIDUELE RECHTEN VAN PARTICULIEREN

Samenvatting


1 . IN HET KADER VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG IS HET HOF NIET BEVOEGD UITSPRAAK TE DOEN OVER DE VERENIGBAARHEID VAN EEN NATIONALE BEPALING MET HET GEMEENSCHAPSRECHT . WEL MAG HET UIT DE FORMULERING VAN DE DOOR DE NATIONALE RECHTER GESTELDE VRAGEN - DE DOOR HEM VERSTREKTE GEGEVENS IN AANMERKING GENOMEN - DE ONDER DE UITLEGGING VAN HET VERDRAG VALLENDE ELEMENTEN AFLEIDEN .

2 . EEN ONDERNEMING DIE - IN HET GENOT VAN BEPAALDE VOORRECHTEN VOOR DE UITOEFENING VAN DE HAAR WETTELIJK OPGEDRAGEN TAAK EN DAARTOE NAUW CONTACT ONDERHOUDEND MET DE OVERHEID - DE BELANGRIJKSTE AFZET VAN DE BETROKKEN STAAT VOOR HET RIVIERVERKEER VORMT, KAN ONDER ARTIKEL 90, LID 2, EEG-VERDRAG VALLEN .

DE TOEPASSING VAN LID 2 VAN ARTIKEL 90 EEG-VERDRAG HOUDT EEN BEOORDELING IN VAN DE EISEN DIE INHERENT ZIJN AAN DE VERVULLING VAN DE BIJZONDERE TAKEN DER BETROKKEN ONDERNEMINGEN ENERZIJDS EN AAN DE BESCHERMING VAN HET BELANG DER GEMEENSCHAP ANDERZIJDS . DEZE BEOORDELING MAAKT DEEL UIT VAN DE ALGEMENE ECONOMISCHE BELEIDSDOELEINDEN WELKE DE LID-STATEN ONDER TOEZICHT DER COMMISSIE NASTREVEN . ONVERMINDERD DE UITOEFENING VAN DE IN LID 3 VAN ARTIKEL 90 VOORZIENE BEVOEGDHEDEN DOOR DE COMMISSIE, KAN LID 2 VAN DIT ARTIKEL BIJGEVOLG GEEN INDIVIDUELE RECHTEN DOEN ONTSTAAN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN .

Partijen


IN DE ZAAK 10-71

BETREFFENDE EEN VERZOEK, DOOR DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ( STRAFKAMER ) TE LUXEMBURG IN HET VOOR DIE RECHTERLIJKE INSTANTIE AANHANGIG GEDING TUSSEN

LUXEMBURGS OPENBAAR MINISTERIE

EN

MULLER MADELEINE, WEDUWE VAN J . P . HEIN

HEIN ALPHONSE

HEIN EUGENE

HEIN ANDRE

Onderwerp


KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET EEG-VERDRAG AAN HET HOF GEDAAN EN STREKKENDE TOT HET BEKOMEN VAN EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN DE MEDEDINGINGSREGELS VAN HET EEG-VERDRAG IN VERBAND MET DE AANLEG VAN EEN RIVIERHAVEN,

Overwegingen van het arrest


1 OVERWEGENDE DAT DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ( STRAFKAMER ) VAN LUXEMBURG BIJ VONNIS VAN 20 FEBRUARI 1970, INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN HET HOF OP 17 MAART 1971, KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET EEG-VERDRAG TWEE VRAGEN HEEFT GESTELD OVER DE UITLEGGING VAN DIT VERDRAG IN VERBAND MET NATIONALE WETTEN BETREFFENDE DE INRICHTING EN AANLEG VAN EEN RIVIERHAVEN AAN DE MOEZEL ( HAVEN VAN MERTERT );

2 DAT TEN EERSTE WORDT GEVRAAGD "OF HET GEMEENSCHAPSRECHT OP HET HIERBEDOELDE TERREIN IN HET ALGEMEEN AAN PARTICULIEREN, ALS NATIONALE RECHTSSUBJECTEN, RECHTSTREEKS RECHTEN TOEKENT EN OF ZULKS MET NAME HET GEVAL IS TEN AANZIEN VAN DE MATERIE VAN DE LUXEMBURGSE WET VAN 22 JULI 1963 TOT AANLEG EN EXPLOITATIE VAN EEN MOEZELHAVEN, ZOALS GEWIJZIGD BIJ DE DESBETREFFENDE WET VAN 26 JUNI 1968";

3 DAT, INGEVAL DEZE EERSTE VRAAG BEVESTIGEND WORDT BEANTWOORD, WORDT GEVRAAGD "OF EN IN HOEVERRE DE BEPALINGEN VAN VOORMELDE WETTEN ONVERENIGBAAR ZIJN MET DE LETTER EN DE GEEST VAN HET VERDRAG VAN ROME, DAN WEL MET VERORDENENDE OF ANDERSZINS BINDENDE MAATREGELEN VAN DE BIJ DEZE VERDRAGEN INGESTELDE ORGANEN";

4 OVERWEGENDE DAT ONDANKS DE ONNAUWKEURIGE VRAAGSTELLING HET OOGMERK DER VERWIJZING UIT DE REDENGEVING VAN HET VONNIS DUIDELIJK BLIJKT;

5 DAT DE NATIONALE RECHTER MET NAME TE KENNEN GEEFT DAT HIJ IN VERBAND MET DE FACILITEITEN EN VOORRECHTEN WELKE BIJ DE WET ZIJN TOEGEKEND AAN DE "SOCIETE DU PORT DE MERTERT", DIE MET DE EXPLOITATIE VAN DE BETROKKEN HAVEN IS BELAST, EVENALS MET DE HIERUIT VOORTVLOEIENDE ONGUNSTIGE MEDEDINGINGSPOSITIE VAN ANDERE ONDERNEMINGEN DIE EEN HAVENACTIVITEIT AAN DE MOEZEL UITOEFENEN, TWIJFEL KOESTERT OMTRENT DE OVEREENSTEMMING DEZER WETTEN MET DE COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS;

6 DAT HIJ, ALVORENS DE IN ARTIKEL 2 VAN DE WET VAN 26 JUNI 1968 BEDREIGDE STRAFFEN BIJ OVERTREDING VAN DE BEPALINGEN TOT BEPERKING VAN DE HAVENACTIVITEIT VAN DERDEN, OP PARTICULIEREN TOE TE PASSEN, HET NOODZAKELIJK HEEFT GEACHT ZICH TOT HET HOF TE WENDEN TEN EINDE DE NODIGE INTERPRETATIEGEGEVENS TE VERKRIJGEN VOOR DE OPLOSSING VAN DE VRAAG IN HOEVERRE LATERE NATIONALE RECHTSREGELS VERENIGBAAR ZIJN MET DE COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS;

7 DAT HET HOF IN HET KADER VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG WELISWAAR NIET BEVOEGD IS UITSPRAAK TE DOEN OVER DE VERENIGBAARHEID VAN EEN NATIONALE BEPALING MET HET GEMEENSCHAPSRECHT, DOCH WEL UIT DE FORMULERING VAN DE DOOR DE NATIONALE RECHTER GESTELDE VRAGEN - DE DOOR HEM VERMELDE GEGEVENS IN AANMERKING GENOMEN - DE ONDER DE UITLEGGING VAN HET VERDRAG VALLENDE ELEMENTEN MAG AFLEIDEN;

8 OVERWEGENDE DAT BLIJKENS DE DOOR DE RECHTBANK VERSTREKTE MEDEDELINGEN HET ONDERWERP VAN DE GESTELDE VRAGEN BINNEN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN ARTIKEL 90 VAN HET VERDRAG VALT;

9 DAT LID 1 VAN DIT ARTIKEL DE LID-STATEN IN HET ALGEMEEN VERBIEDT MET BETREKKING TOT DE OPENBARE BEDRIJVEN EN DE ONDERNEMINGEN WAARAAN ZIJ BIJZONDERE OF UITSLUITENDE RECHTEN VERLENEN, MAATREGELEN TE NEMEN OF TE HANDHAVEN, WELKE IN STRIJD ZIJN MET DE REGELS VAN HET VERDRAG, MET NAME DIE BEDOELD IN DE ARTIKELEN 7 EN 85 TOT EN MET 94;

10 DAT EVENWEL LID 2 VAN DIT ARTIKEL BEPAALT DAT ONDERNEMINGEN, BELAST MET HET BEHEER VAN DIENSTEN VAN ALGEMEEN ECONOMISCH BELANG, ONDER DEZE REGELS EN MET NAME ONDER DE MEDEDINGINGSREGELS VALLEN, VOOR ZOVER DE TOEPASSING DAARVAN DE VERVULLING, IN FEITE OF IN RECHTE, VAN DE HUN TOEVERTROUWDE BIJZONDERE TAAK NIET VERHINDERT, MET DIEN VERSTANDE DAT DE ONTWIKKELING VAN HET HANDELSVERKEER NIET MAG WORDEN BEINVLOED IN EEN MATE DIE STRIJDIG IS MET HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP;

11 DAT ONDER DEZE LAATSTE BEPALING EEN ONDERNEMING KAN VALLEN, DIE - IN HET GENOT VAN BEPAALDE VOORRECHTEN VOOR DE UITOEFENING VAN DE HAAR WETTELIJK OPGEDRAGEN TAAK EN DAARTOE NAUW CONTACT ONDERHOUDEND MET DE OVERHEID - DE BELANGRIJKSTE AFZET VAN DE BETROKKEN STAAT VOOR HET RIVIERVERKEER VERZORGT;

12 DAT VOOR DE BEANTWOORDING VAN DE GESTELDE VRAGEN DERHALVE MOET WORDEN NAGEGAAN OF ARTIKEL 90, LID 2, VOOR PARTICULIEREN RECHTEN KAN SCHEPPEN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN;

13 OVERWEGENDE DAT LID 2 VAN DIT ARTIKEL GEEN ONVOORWAARDELIJKE REGEL GEEFT;

14 DAT IMMERS DE TOEPASSING VAN DEZE BEPALING EEN BEOORDELING INHOUDT VAN DE EISEN DIE INHERENT ZIJN AAN DE VERVULLING VAN DE BIJZONDERE TAKEN DER BETROKKEN ONDERNEMINGEN ENERZIJDS EN AAN DE BESCHERMING VAN HET BELANG DER GEMEENSCHAP ANDERZIJDS;

15 DAT DEZE BEOORDELING DEEL UITMAAKT VAN DE ALGEMENE ECONOMISCHE BELEIDSDOELEINDEN WELKE DE LID-STATEN ONDER TOEZICHT DER COMMISSIE NASTREVEN;

16 DAT BIJGEVOLG, ONVERMINDERD DE UITOEFENING VAN DE IN LID 3 VAN ARTIKEL 90 VOORZIENE BEVOEGDHEDEN DOOR DE COMMISSIE, LID 2 VAN DIT ARTIKEL IN HET HUIDIGE STADIUM GEEN INDIVIDUELE RECHTEN KAN DOEN ONTSTAAN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN;

Beslissing inzake de kosten


17 OVERWEGENDE DAT TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN, DOOR DE REGERING VAN HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG EN DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN AAN HET HOF GEMAAKT, GEEN LAST TOT TERUGBETALING KAN WORDEN GEGEVEN EN DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN PARTIJEN ALS EEN INCIDENT IN HET GEDING VOOR DE NATIONALE RECHTER MOET WORDEN BESCHOUWD, ZODAT DEZE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

RECHTDOENDE OP DE DOOR DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ( STRAFKAMER ) TE LUXEMBURG BIJ VONNIS VAN 20 FEBRUARI 1970 GESTELDE VRAGEN,

VERKLAART VOOR RECHT :

ONVERMINDERD DE UITOEFENING VAN DE IN LID 3 VAN ARTIKEL 90 VAN HET EEG-VERDRAG VOORZIENE BEVOEGDHEDEN DOOR DE COMMISSIE, KAN LID 2 VAN DIT ARTIKEL IN HET HUIDIGE STADIUM GEEN INDIVIDUELE RECHTEN DOEN ONTSTAAN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN .