61962O0025(01)

++++

IN DE ZAAK 25-62 R 2 :

PLAUMANN EN CO .,

GEVESTIGD TE HAMBURG,

BIJGESTAAN DOOR DR . H . DITGES, VON-GROOTE-STRASSE 7, MARIENBURG,

TIJDENS DE MONDELINGE BEHANDELING DOOR DR . D . EHLE,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN DE FEDERATION DES COMMERCANTS, AVENUE DE L'ARSENAL 8, LUXEMBURG,

VERZOEKSTER

TEGEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

GEVESTIGD TE BRUSSEL,

VERTEGENWOORDIGD DOOR H . EHRING, TIJDENS DE MONDELINGE BEHANDELING DOOR C . D . EHLERMANN, JURIDISCHE ADVISEURS VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, ALS GEMACHTIGDEN,

BIJGESTAAN DOOR PROF . E . STEINDORFF, HOOGLERAAR AAN DE UNIVERSITEIT TE TBINGEN,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN H . MANZANARES, SECRETARIS VAN DE JURIDISCHE DIENST VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, PLACE DE METZ 2, LUXEMBURG,

VERWEERSTER

BETREFFENDE EEN VORDERING IN KORT GEDING IN DE ZAAK 25-62 ( WEIGERING VAN DE MACHTIGING TOT GEDEELTELIJKE OPSCHORTING VAN HET IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND GELDENDE TARIEF VOOR DE INVOER VAN "CLEMENTINES, VERS" UIT DERDE LANDEN ),

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN

OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER OP 20 JULI 1962 TER GRIFFIE VAN HET HOF EEN BEROEP HEEFT INGEDIEND TOT NIETIGVERKLARING VAN DE TOT DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND GERICHTE BESCHIKKING VAN 22 MEI 1962 - S III 03079 - WAARBIJ DE COMMISSIE VAN DE E.E.G . AFWIJZEND BESCHIKTE OP HET VERZOEK VAN DE BONDSREPUBLIEK, HAAR TE MACHTIGEN EEN "EX-POSITIE CLEMENTINES" ( INVOERRECHT 10 PERCENT ) TE VORMEN;

OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER OP 6 DECEMBER 1962 TER GRIFFIE EEN VORDERING IN KORT GEDING HEEFT INGEDIEND WAARIN ZIJ CONCLUDEERT DAT HET DEN HOVE BEHAGE :

"TE VERSTAAN DAT VERWEERSTER VERPLICHT IS DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND TE MACHTIGEN, DE TOEPASSING VAN HET GELDENDE TARIEF VOOR "CLEMENTINES, VERS" ( NR . 08.02B VAN HET GEMEENSCHAPPELIJKE DOUANETARIEF ) VOOR DE TIJD VAN 1 JANUARI TOT 31 DECEMBER 1962 VOORLOPIG AD 3 PERCENT TEGEN ZEKERHEIDSSTELLING OP TE SCHORTEN";

OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER VOORTS CONCLUDEERT TOT VEROORDELING VAN VERWEERSTER IN DE KOSTEN VAN HET KORT GEDING;

OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER REEDS OP 16 AUGUSTUS 1962 EEN GELIJKLUIDENDE VORDERING HEEFT INGEDIEND ( ZAAK 25-62 R ), DIE BIJ BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN 31 AUGUSTUS 1962 IS AFGEWEZEN;

OVERWEGENDE DAT DE BEIDE VORDERINGEN IN WEZEN OP DEZELFDE GRONDEN BERUSTEN; DAT VERZOEKSTER ECHTER TER ONDERSTEUNING VAN DE ONDERHAVIGE VORDERING EEN VERKLARING VAN DE DUITSE BONDSMINISTER VAN FINANCIEN VAN 27 NOVEMBER 1962 OVERLEGT, DIE ALS VOLGT LUIDT :

BONN, 27 NOVEMBER 1962

"DE BONDSMINISTER VAN FINANCIEN

III B/5-Z1265-209/62

VERKLARING

TER OVERLEGGING AAN DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE

VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TE LUXEMBURG

BETREFT : BEROEP VAN PLAUMANN EN CO . TE HAMBURG, VERTEGENWOORDIGD DOOR DR . DITGES, ADVOCAAT TE KEULEN, TEGEN DE COMMISSIE VAN DE E.E.G . BETREFFENDE HET WEIGEREN VAN EEN MACHTIGING TOT GEDEELTELIJKE OPSCHORTING VAN HET BUITENTARIEF VOOR CLEMENTINES, VERS, TARIEFPOST 08.02-B;

IN CASU : VORDERING VAN VERZOEKSTER IN KORT GEDING EX ARTIKEL 186 E.E.G.-VERDRAG .

IN OVEREENSTEMMING MET DE BONDSMINISTER VAN VOEDSELVOORZIENING, LANDBOUW EN DE BONDSMINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN DEEL IK DE ONDERNEMING PLAUMANN EN CO . TE HAMBURG, VERTEGENWOORDIGD DOOR DR . DITGES, ADVOCAAT TE KEULEN, HET VOLGENDE MEDE :

1 ) INDIEN DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TE LUXEMBURG OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 186 E.E.G.-VERDRAG BESLIST DAT VERWEERSTER GEHOUDEN IS DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND TE MACHTIGEN, HET BUITENTARIEF VOOR CLEMENTINES, VERS ( TARIEFPOST 08.02-B ) VOOR DE TIJD VAN 1 JANUARI TOT 31 DECEMBER 1962 VOORLOPIG GEDEELTELIJK TE VERLAGEN VAN 13 PERCENT TOT 10 PERCENT VAN DE WAARDE, BEN IK BEREID, VANAF DE DAG VAN KENNISGEVING VAN DE BESLISSING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF IN KORT GEDING TOT DE DAG VAN KENNISGEVING VAN DE BESLISSING VAN HET HOF IN DE HOOFDZAAK, HET INVORDEREN VAN HET VERSCHIL TUSSEN DE INVOERRECHTEN VAN 13 PERCENT EN 10 PERCENT VAN DE WAARDE ( DOUANERECHTEN EN GEDEELTELIJKE COMPENSERENDE HEFFING ) TEGEN ZEKERHEIDSTELLING OP TE SCHORTEN .

2 ) INDIEN VERZOEKSTER IN DE HOOFDZAAK IN HET GELIJK WORDT GESTELD, WORDT HET BUITENTARIEF VOOR DE SUB 1 GENOEMDE GOEDEREN NIET MET TERUGWERKENDE KRACHT TOT 1 JANUARI 1962 VAN 13 PERCENT TOT 10 PERCENT, DOCH OP ZIJN VROEGST VANAF DE DAG VAN KENNISGEVING VAN DE BESLISSING VAN HET HOF IN DE HOOFDZAAK VERLAAGD . DIT IS IN OVEREENSTEMMING MET HET VASTE GEBRUIK, DAT IN DE BONDSREPUBLIEK GELDT .

3 ) MET HET OOG OP DE BIJZONDERE AARD VAN HET ONDERHAVIGE GEVAL BEN IK BIJ WIJZE VAN UITZONDERING BEREID, INDIEN VERZOEKSTER IN DE HOOFDZAAK IN HET GELIJK WORDT GESTELD, HET TARIEF MET TERUGWERKENDE KRACHT TE VERLAGEN TOT DE DAG VAN DE BESLISSING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF IN KORT GEDING ( VGL . HIERBOVEN SUB 1 ).

W.G . BOLDER";

OVERWEGENDE DAT VERWEERSTER OP 13 DECEMBER 1962 SCHRIFTELIJK HEEFT GECONCLUDEERD DAT HET DEN HOVE BEHAGE, DEZE VORDERING NIET ONTVANKELIJK TE VERKLAREN, SUBSIDIAIR DE VORDERING AF TE WIJZEN EN VERZOEKSTER IN DE KOSTEN TE VEROORDELEN, SUBSIDIAIR DE BESLISSING OVER DE KOSTEN AAN TE HOUDEN;

OVERWEGENDE DAT TIJDENS DE MONDELINGE BEHANDELING OP 21 DECEMBER 1962 VOOR DE PRESIDENT VAN HET HOF ZIJN VERSCHENEN VOOR VERZOEKSTER DR . D . EHLE NAMENS DR . DITGES EN VOOR VERWEERSTER DR . C . D . EHLERMANN, LID VAN DE JURIDISCHE DIENST VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, NAMENS H . EHRING, EN DAT PARTIJEN BIJ HUN CONCLUSIES HEBBEN GEPERSISTEERD;

OVERWEGENDE DAT DE HIERBOVEN WEERGEGEVEN, DOOR VERZOEKSTER OVERGELEGDE VERKLARING VAN DE BONDSMINISTER VAN FINANCIEN IN FEITE AAN DE OVERWEGINGEN IN DE NEGENDE EN TIENDE ALINEA VAN HET RECHTSGEDEELTE VAN DE BESCHIKKING VAN 31 AUGUSTUS 1962 DE GROND ONTNEEMT; DAT DEZE OVERWEGINGEN DERHALVE VOOR DE BESLISSING VAN DE ONDERHAVIGE VORDERING BUITEN BESCHOUWING MOETEN BLIJVEN;

1 ) OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER HEEFT GESTELD DAT HET HAAR NIET MOGELIJK ZAL ZIJN, DE EXTRA INVOERRECHTEN DIE ZIJ BIJ AFWIJZING VAN DE VORDERING ZAL HEBBEN TE BETALEN AAN HAAR KLANTEN DOOR TE BEREKENEN; DAT VERWEERSTER DEZE STELLING BESTRIJDT;

OVERWEGENDE DAT, GEZIEN DE BETREKKELIJK GERINGE VERHOGING DIE DE PRIJS VAN CLEMENTINES ZOU ONDERGAAN TENGEVOLGE VAN HET DOORBEREKENEN DER INVOERRECHTEN, ALSMEDE MET HET OOG OP DE GEBRUIKEN IN DE HANDEL EN HET GEDRAG DER CONSUMENTEN IN DE KERSTTIJD - WELKE OMSTANDIGHEDEN VAN ALGEMENE BEKENDHEID ZIJN - HET BETOOG VAN VERZOEKSTER NIET VOLDOENDE GELOOFWAARDIG IS;

2 ) OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER VOORTS HEEFT AANGEVOERD, DAT GEDURENDE DE PERIODE WAARIN VOLGENS HAAR EIGEN ZEGGEN DE VERLANGDE VOORLOPIGE VOORZIENING VAN KRACHT ZOU ZIJN - VAN 21 TOT 31 DECEMBER 1962 - NOG ONGEVEER EEN ZESDE GEDEELTE VAN HAAR GEZAMENLIJKE INVOER VAN CLEMENTINES SEDERT 31 AUGUSTUS 1962 ZAL PLAATSVINDEN; DAT ZIJ VOORTS HEEFT GESTELD, DAT DE EXTRA KOSTEN DIE HET GEVOLG ZULLEN ZIJN VAN DE HOGERE INVOERRECHTEN OP DIE GOEDEREN IN DE LAATSTE ELF DAGEN VAN HET JAAR 1962, ONGEVEER DM 7000 BELOPEN; DAT VERWEERSTER DIT BETOOG HEEFT BESTREDEN;

OVERWEGENDE DAT IN HET MIDDEN KAN BLIJVEN, OF HET BETOOG VAN VERZOEKSTER JUIST IS, DAAR, OOK INDIEN DIT HET GEVAL ZOU ZIJN EN AFGEZIEN VAN HET HIERBOVEN SUB 1 OVERWOGENE, DE VERLANGDE VOORLOPIGE VOORZIENING VERZOEKSTER SLECHTS EEN BETREKKELIJK GERING VOORDEEL ZOU OPLEVEREN;

3 ) OVERWEGENDE DAT, ZOALS REEDS GESTELD IN DE BESCHIKKING VAN 31 AUGUSTUS 1962, WAARNAAR IN DIT VERBAND WORDT VERWEZEN, DE VERLANGDE VOORLOPIGE VOORZIENING DAARENTEGEN VERSTREKKENDE JURIDISCHE GEVOLGEN ZOU HEBBEN EN DERHALVE SLECHTS ZOU ZIJN GERECHTVAARDIGD, WANNEER ZICH BUITENGEWONE OMSTANDIGHEDEN VOORDEDEN EN WANNEER HET IN HOGE MATE WAARSCHIJNLIJK WAS, DAT VERZOEKSTER ANDERS EEN ERNSTIG NADEEL ZOU LIJDEN; DAT EVENWEL NIET IS BEWEZEN DAT ZULKS HET GEVAL IS;

4 ) OVERWEGENDE DAT VOORTS NOG DIENT TE WORDEN OPGEMERKT DAT VERWEERSTER, EVENALS IN HAAR OPMERKINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE EERSTE VORDERING IN KORT GEDING, OOK THANS HAAR CONCLUSIE TOT AFWIJZING VAN DE VORDERING VOORNAMELIJK DOET STEUNEN OP HET ARGUMENT, DAT HET ONWAARSCHIJNLIJK IS, DAT HET BEROEP IN DE HOOFDZAAK ONTVANKELIJK RESPECTIEVELIJK GEGROND ZAL WORDEN VERKLAARD;

OVERWEGENDE DAT ALDUS WORDT MISKEND, DAT BESLISSINGEN IN KORT GEDING IN HET ALGEMEEN UITSLUITEND VAN CONSERVATOIRE AARD ZIJN, HETGEEN ALTHANS MET DE IN CASU GEVRAAGDE VOORZIENING HET GEVAL IS; DAT VOOR ZOVER DE VORDERING IN KORT GEDING NIET TEN DOEL HEEFT VOORUIT TE LOPEN OP DE BESLISSING IN DE HOOFDZAAK, STELLINGEN, WELKE INHOUDEN DAT HET BEROEP IN DE HOOFDZAAK NIET ONTVANKELIJK OF ONGEGROND IS, NIET TER ZAKE DIENEND ZIJN EN REEDS OM DIE REDEN DIENEN TE WORDEN VERWORPEN;

GELET OP DE ARTIKELEN 185 EN 186 VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP, ARTIKEL 36 VAN HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP EN DE ARTIKELEN 83, 84, 85 EN 86 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING;

GEEFT

DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

DE VOLGENDE

BESCHIKKING

DE VORDERING WORDT AFGEWEZEN .

DE BESLISSING TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN WORDT AANGEHOUDEN .