ARREST VAN HET HOF VAN 14 DECEMBER 1962. - (MILCHWERKE HEINZ WOEHRMANN UND SOHN KG EN ALFONS LUETTICKE GMBH TEGEN COMMISSIE VAN DE E. E. G.). - GEVOEGDE ZAKEN NOS. 31 EN 33/62.
Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00965
Nederlandse uitgave bladzijde 01007
Duitse uitgave bladzijde 01029
Italiaanse uitgave bladzijde 00939
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00501
Deense bijz. uitgave bladzijde 00373
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00849
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00195
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00321
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00153
Finse bijz. uitgave bladzijde 00153
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . PROCEDURE - EXCEPTIE VAN ONWETTIGHEID - VOOR EEN NATIONALE RECHTER AANHANGIG GESCHIL - RECHTSTREEKS BEROEP OP HET HOF DOOR DE PARTIJEN BIJ DIT GESCHIL - NIET-ONTVANKELIJKHEID
( E.E.G.-VERDRAG, ARTT . 173, 184 )
2 . PROCEDURE - EXCEPTIE VAN ONWETTIGHEID - ARTIKEL 184 E.E.G . - DOEL
3 . PROCEDURE - PREJUDICIELE BESLISSING - VOOR EEN NATIONALE RECHTER AANHANGIG GESCHIL - PARTIJEN BIJ DIT GESCHIL WENDEN ZICH RECHTSTREEKS TOT HET HOF - NIET-ONTVANKELIJKHEID
( E.E.G.-VERDRAG, ART . 177 )
1 . UIT DE TEKST EN DE INHOUD VAN ARTIKEL 184 EN IN HET BIJZONDER UIT DE VERWIJZING NAAR DE IN ARTIKEL 173 GENOEMDE TERMIJNEN VLOEIT VOORT, DAT ARTIKEL 184 ALLEEN BETREKKING HEEFT OP DE NIET-TOEPASSELIJKVERKLARING VAN EEN VERORDENING - ZULKS UITSLUITEND INCIDENTEEL EN MET BEPERKTE WERKING - IN EEN GESCHIL, DAT VOOR HET HOF ZELF AANHANGIG IS OP GROND VAN EEN ANDERE BEPALING VAN HET VERDRAG, ALSMEDE DAT ARTIKEL 184 NIET TOESTAAT, DAT DE VOORMELDE TERMIJNEN WORDEN ONTDOKEN .
2 . ARTIKEL 184 BIEDT NIET EEN MOGELIJKHEID TOT HET INSTELLEN VAN BEROEP, DIE PARALLEL LOOPT MET ARTIKEL 173 . HET HEEFT ALLEEN TEN DOEL, DE JUSTITIABELE TEGEN DE TOEPASSING VAN ONWETTIGE VERORDENINGEN TE BESCHERMEN, ZONDER DAT DAARBIJ DE - DOOR HET VERSTRIJKEN VAN DE BEROEPSTERMIJNEN VAN ARTIKEL 173 ONAANTASTBAAR GEWORDEN - VERORDENINGEN ZELF IN GEDING ZIJN .
3 . DE PARTIJEN BIJ EEN VOOR EEN NATIONALE RECHTER AANHANGIG GESCHIL KUNNEN ZICH NIET RECHTSTREEKS TOT HET HOF WENDEN TER VERKRIJGING VAN EEN PREJUDICIELE BESLISSING . NOCH HET VERDRAG NOCH HET STATUUT KENNEN EEN DERGELIJKE INPERKING VAN DE BEVOEGDHEDEN VAN DE NATIONALE RECHTER; EEN PREJUDICIELE VRAAG KAN ALLEEN LANGS DE WEG VAN ARTIKEL 177 AAN HET HOF WORDEN VOORGELEGD .
IN DE GEVOEGDE ZAKEN 31-62 :
MILCHWERKE HEINZ W(HRMANN EN SOHN KG,
GEVESTIGD TE WEZEL,
VERTEGENWOORDIGD DOOR HAAR PERSOONLIJK AANSPRAKELIJKE VENNOOT, H . W(HRMANN,
EN 33-62 :
ALFONS LTTICKE GMBH,
GEVESTIGD TE GERMINGHAUSEN ( WESTFALEN ),
VERTEGENWOORDIGD DOOR HAAR DIRECTEUR, A . LTTICKE,
BIJGESTAAN DOOR MRS . F . MODEST, A . HEEMANN, R . MENSSEN, J . GNDISCH, H . BINDER, ADVOCATEN TE HAMBURG,
TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN F . JANSEN, DEURWAARDER, RUE ALDRINGER 21, LUXEMBURG,
VERZOEKSTERS
TEGEN
COMMISSIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,
VERTEGENWOORDIGD DOOR H . EHRING, JURIDISCH ADVISEUR VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, ALS GEMACHTIGDE,
BIJGESTAAN DOOR PROF . E . STEINDORFF TE TBINGEN,
TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN H . MANZANARES, SECRETARIS VAN DE JURIDISCHE DIENT VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, PLACE DE METZ 2, LUXEMBURG,
VERWEERSTER
BETREFFENDE VORDERINGEN TOT NIETIGVERKLARING OF NIET-TOEPASSELIJKVERKLARING
A ) VAN ARTIKEL 3 VAN DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN COMPENSERENDE HEFFING OP DE INVOER VAN VOLLE MELKPOEDER IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 46 VAN HET E.E.G.-VERDRAG, D.D . 15 MAART 1961 ( PUBLIKATIEBLAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN NO . 26 VAN 13 APRIL 1961, BLZ . 595 );
B ) VAN DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP TOT VERLENGING VAN DE BESCHIKKING VAN 15 MAART 1961, HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN COMPENSERENDE HEFFING OP DE INVOER VAN VOLLE MELKPOEDER IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 46 VAN HET E.E.G.-VERDRAG, D.D . 13 DECEMBER 1961 ( PUBLIKATIEBLAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN NO . 7 VAN 27 JANUARI 1962, BLZ . 137 ),
OVERWEGENDE DAT DE BEROEPEN ONBETWIST MET INACHTNEMING DER VORMVOORSCHRIFTEN ZIJN INGESTELD EN IN ZOVERRE GEEN AANLEIDING GEVEN TOT OPMERKINGEN AMBTSHALVE;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTERS, DIE DE VORDERINGEN BASEREN OP ARTIKEL 184 VAN HET E.E.G.-VERDRAG, TEN AANZIEN VAN DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF UIT DIT ARTIKEL AFLEIDEN, DAT ZIJ GERECHTIGD ZIJN, BIJ HET HOF BEROEP IN TE STELLEN TOT NIETIGVERKLARING OF NIET-TOEPASSELIJKVERKLARING VAN ARTIKEL 3 VAN DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE VAN 15 MAART 1961 EN VAN DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE VAN 13 DECEMBER 1961;
OVERWEGENDE DAT, ALVORENS DE VRAAG TE ONDERZOEKEN OF DE BESTREDEN HANDELINGEN IN WEZEN BESCHIKKINGEN OF VERORDENINGEN ZIJN, DIENT TE WORDEN NAGEGAAN, OF HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 184 IS GERECHTIGD OVER DE NIET-TOEPASSELIJKHEID VAN EEN VERORDENING TE BESLISSEN WANNEER DEZE VRAAG, ZOALS IN CASU, IN EEN GESCHIL VOOR EEN NATIONALE RECHTER IS OPGEWORPEN;
OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 184 VAN HET VERDRAG IEDERE PARTIJ, OOK AL IS DE IN DE DERDE ALINEA VAN ARTIKEL 173 VOOR DE INSTELLING VAN EEN BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VOORGESCHREVEN TERMIJN VERSTREKEN, NAAR AANLEIDING VAN EEN GESCHIL WAARBIJ EEN VERORDENING IN HET GEDING IS, DE IN DE EERSTE ALINEA VAN ARTIKEL 173 BEDOELDE MIDDELEN KAN AANVOEREN OM VOOR HET HOF VAN JUSTITIE DE NIET-TOEPASSELIJKHEID VAN DEZE VERORDENING IN TE ROEPEN;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTERS UIT DE OMSTANDIGHEID DAT ARTIKEL 184 NIET BEPAALT, VOOR WELK GERECHT HET GESCHIL, WAARBIJ EEN VERORDENING IN GEDING IS, AANHANGIG MOET ZIJN, DE CONCLUSIE TREKKEN, DAT DE NIET-TOEPASSELIJKHEID VAN DE LITIGIEUZE VERORDENINGEN IN ELK GEVAL VOOR HET HOF KAN WORDEN INGEROEPEN;
DAT HIERDOOR EEN MOGELIJKHEID TOT HET INSTELLEN VAN BEROEP ZOU ZIJN GEGEVEN, DIE PARALLEL ZOU LOPEN MET ARTIKEL 173;
OVERWEGENDE DAT ZULKS EVENWEL NIET DE STREKKING IS VAN ARTIKEL 184 VAN HET VERDRAG;
DAT INTEGENDEEL UIT DE TEKST EN DE INHOUD VAN DIT ARTIKEL VOORTVLOEIT, DAT HET ALLEEN BETREKKING HEEFT OP DE NIET-TOEPASSELIJKVERKLARING VAN EEN VERORDENING - ZULKS UITSLUITEND INCIDENTEEL EN MET BEPERKTE WERKING - IN EEN GESCHIL, DAT VOOR HET HOF ZELF AANHANGIG IS OP GROND VAN EEN ANDERE BEPALING VAN HET VERDRAG;
DAT MET NAME UIT DE VERWIJZING NAAR DE IN ARTIKEL 173 GENOEMDE TERMIJNEN KAN WORDEN AFGELEID DAT ARTIKEL 184 ALLEEN VAN TOEPASSING IS OP VOOR HET HOF AANHANGIGE GESCHILLEN EN NIET TOESTAAT, DAT DE IN ARTIKEL 173 VOORGESCHREVEN TERMIJNEN WORDEN ONTDOKEN;
DAT ARTIKEL 184 DUS ALLEEN TEN DOEL HEEFT, DE JUSTITIABELE TEGEN DE TOEPASSING VAN ONWETTIGE VERORDENINGEN TE BESCHERMEN, ZONDER DAT DAARBIJ HET VOORTBESTAAN VAN DE - DOOR HET VERSTRIJKEN VAN DE BEROEPSTERMIJNEN VAN ARTIKEL 173 ONAANTASTBAAR GEWORDEN - VERORDENINGEN ZELF IN GEDING IS;
OVERWEGENDE DAT ER OP DIENT TE WORDEN GEWEZEN, DAT HET VERDRAG EEN DUIDELIJKE SCHEIDING MAAKT TUSSEN DE BEVOEGDHEDEN VAN HET HOF EN DIE VAN DE NATIONALE RECHTERS;
DAT ZOWEL VOLGENS ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG ALS VOLGENS ARTIKEL 20 VAN HET STATUUT VAN HET HOF VAN DE E.E.G . DE NATIONALE RECHTER DIENT TE BESLISSEN OVER DE VRAAG OF HIJ HET GEDING ZAL SCHORSEN EN EEN PREJUDICIELE BESLISSING VAN HET HOF ZAL VRAGEN;
DAT, INDIEN DE PARTIJEN BIJ EEN VOOR EEN NATIONALE RECHTER AANHANGIG GESCHIL ZICH RECHTSTREEKS TOT HET HOF ZOUDEN KUNNEN WENDEN TER VERKRIJGING VAN EEN PREJUDICIELE BESLISSING, DE NATIONALE RECHTER DAARDOOR ZOU WORDEN GENOOPT DE PROCEDURE TE SCHORSEN IN AFWACHTING VAN DE BESLISSING VAN HET HOF;
DAT NOCH HET VERDRAG NOCH HET STATUUT EVENWEL EEN DERGELIJKE INPERKING VAN DE BEVOEGDHEDEN VAN DE NATIONALE RECHTER KENNEN;
OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 184 HET HOF DERHALVE IN DE HUIDIGE STAND VAN HET GEDING GEEN VOLDOENDE GRONDSLAG BIEDT VOOR HET GEVEN VAN EEN BESLISSING IN DEZE ZAAK; DAT HET HOF EVENWEL DE MOGELIJKHEID DAARTOE WORDT GEBODEN, INDIEN EEN NATIONALE RECHTER IN EEN VOOR HEM AANHANGIG GEDING OP GROND VAN ARTIKEL 177 EEN BEROEP DOET OP HET HOF;
OVERWEGENDE DAT UIT DE VOORGAANDE OVERWEGINGEN VOORTVLOEIT , DAT HET HOF ONBEVOEGD IS IN DEZE ZAKEN RECHT TE DOEN, ZOWEL WAT DE VORDERING TOT NIETIGVERKLARING ALS WAT DE VORDERING TOT NIET-TOEPASSELIJKVERKLARING VAN DE BESTREDEN MAATREGELEN BETREFT;
OVERWEGENDE DAT DERHALVE GEEN BESLISSING MEER BEHOEFT TE WORDEN GENOMEN OVER HET RECHTSKARAKTER VAN DE DOOR VERZOEKSTERS BESTREDEN HANDELINGEN EN DE INVLOED DAARVAN OP DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTERS TIJDENS DE MONDELINGE BEHANDELING DE VORDERINGEN SUBSIDIAIR OP ARTIKEL 173 HEBBEN GEBASEERD;
OVERWEGENDE DAT IN HET MIDDEN KAN BLIJVEN OF EEN DERGELIJKE WIJZIGING VAN DE GRONDSLAG DER BEROEPEN GEOORLOOFD IS EN OF DE BESTREDEN HANDELINGEN BESCHIKKINGEN ZIJN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 173, LID 2, VAN HET VERDRAG, DAAR DE BEROEPEN IN IEDER GEVAL NIET TIJDIG BINNEN DE IN ARTIKEL 173, LID 3, VOORGESCHREVEN TERMIJN ZIJN INGESTELD;
OVERWEGENDE DAT ALS BEGIN VAN DE TERMIJN UITERLIJK HET TIJDSTIP VAN AFKONDIGING VAN DE NEGENDE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN HET DUITSE DOUANETARIEF 1961 IN HET BUNDESGESETZBLATT VAN 1 JULI 1961, ZO NIET VAN DE TWEEDE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN HET DUITSE DOUANETARIEF 1962 IN HET BUNDESGESETZBLATT VAN 30 DECEMBER 1961 MOET WORDEN BESCHOUWD;
DAT VERZOEKSTERS UITERLIJK OP DIT TIJDSTIP KENNIS MOETEN HEBBEN GEKREGEN VAN DE BESTREDEN MAATREGELEN;
DAT DE OP 4, RESP . 9 OKTOBER 1962 AANHANGIG GEMAAKTE BEROEPEN, VOOR ZOVER ZIJ OP ARTIKEL 173 ZIJN GEBASEERD, DERHALVE TARDIEF ZIJN INGESTELD EN MITSDIEN NIET ONTVANKELIJK ZIJN;
OVERWEGENDE DAT UIT HET BOVENSTAANDE VOORTVLOEIT DAT DE BEROEPEN NIET ONTVANKELIJK ZIJN;
OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 69, PARAGRAAF 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN WORDT VERWEZEN;
DAT VERZOEKSTERS IN DE KOSTEN DIENEN TE WORDEN VEROORDEELD, DAAR DE BEROEPEN NIET ONTVANKELIJK ZIJN;
HET HOF VAN JUSTITIE
RECHTDOENDE,
VERKLAART DE BEROEPEN NIET ONTVANKELIJK;
VEROORDEELT VERZOEKSTERS IN DE KOSTEN VAN HET GEDING;
ONTZEGT HET MEER OF ANDERS GEVORDERDE .