61962J0002

ARREST VAN HET HOF VAN 14 DECEMBER 1962. - (COMMISSIE VAN DE E. E. G. TEGEN GROOT - HERTOGDOM LUXEMBURG EN KONINKRIJK BELGIE). - GEVOEGDE ZAKEN NOS. 2 EN 3/62.

Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00813
Nederlandse uitgave bladzijde 00853
Duitse uitgave bladzijde 00869
Italiaanse uitgave bladzijde 00793
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00425
Deense bijz. uitgave bladzijde 00339
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00799
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00147
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00277
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00133
Finse bijz. uitgave bladzijde 00133


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

SAMENVATTING VAN HET ARREST

1 . PROCEDURE - VERPLICHTINGEN VAN DE LID-STATEN VAN DE E.E.G . - NIET-NAKOMING - BEVOEGDHEDEN VAN DE COMMISSIE - UITZONDERINGSBEPALINGEN - NIET VAN INVLOED OP DE UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEDEN

( E.E.G.-VERDRAG, ARTT . 169, 226 )

2 . VERPLICHTINGEN VAN DE LID-STATEN VAN DE E.E.G . - NIET-NAKOMING - DAARNA VERZOEK TOT TOEPASSING VAN UITZONDERINGSBEPALINGEN - GEVOLG

3 . DOUANERECHTEN - AFSCHAFFING - VERBOD VAN INVOERING VAN NIEUWE RECHTEN - STRIKT KARAKTER VAN DIT VERBOD

( E.E.G.-VERDRAG, ARTT . 9, 12 )

4 . DOUANERECHTEN - AFSCHAFFING - HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING - BEGRIP

( E.E.G.-VERDRAG, ARTT . 9, 12 )

5 . BELEID VAN DE E.E.G . - GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS - BEPALINGEN BETREFFENDE BELASTINGEN - BELASTINGEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 95 E.E.G . - BETEKENIS VAN DIT ARTIKEL

6 . GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT - REGELINGEN OP GEMEENSCHAPSNIVEAU - EENZIJDIGE BESLISSINGEN TE VERMIJDEN

Samenvatting


1 . BEPALINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 226, WELKE HET MOGELIJK MAKEN VOLGENS DOOR DE COMMISSIE TE STELLEN REGELEN AF TE WIJKEN VAN HET E.E.G.-VERDRAG, VERSCHILLEN ZOWEL WAT AARD ALS WAT GEVOLGEN BETREFT VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BEVOEGDHEID VAN DE COMMISSIE EX ARTIKEL 169, EN KUNNEN DUS IN GEEN ENKEL OPZICHT AFBREUK DOEN AAN DEZE LAATSTE BEVOEGDHEID .

2 . EEN VERZOEK OM VAN DE ALGEMENE REGELS VAN HET VERDRAG TE MOGEN AFWIJKEN KAN NIET TOT GEVOLG HEBBEN, DAT EENZIJDIGE MAATREGELEN, WELKE MET DIE REGELS IN STRIJD ZIJN , HUN ONGELDIGHEID VERLIEZEN, ZODAT EEN DERGELIJK VERZOEK DE AANVANKELIJKE INBREUK OP HET VERDRAG NIET MET TERUGWERKENDE KRACHT KAN WETTIGEN .

3 . UIT DE DUIDELIJKE, UITDRUKKELIJKE EN ZONDER ENIG VOORBEHOUD GEFORMULEERDE BEWOORDINGEN VAN DE ARTIKELEN 9 EN 12, UIT DE LOGISCHE INHOUD VAN DEZE BEPALINGEN EN UIT HET GEHELE VERDRAG BLIJKT, DAT HET VERBOD VAN NIEUWE DOUANERECHTEN, TEZAMEN MET HET BEGINSEL VAN HET VRIJE GOEDERENVERKEER, EEN VAN DE BELANGRIJKSTE REGELS VORMT EN DAT BIJGEVOLG IEDERE EVENTUELE UITZONDERING, WELKE TROUWENS STRIKT DIENT TE WORDEN GEINTERPRETEERD, DUIDELIJK BEHOORT TE ZIJN VOORZIEN .

4 . DE HEFFING VAN GELIJKE WERKING IN DE ZIN VAN DE ARTIKELEN 9 EN 12 KAN, ONGEACHT BENAMING EN STRUCTUUR, WORDEN BESCHOUWD ALS EEN RECHT DAT HETZIJ OP HET TIJDSTIP VAN INVOER, HETZIJ LATER EENZIJDIG WORDT GEHEVEN OP EEN BEPAALD, UIT EEN ANDERE LID-STAAT INGEVOERD PRODUKT MET UITSLUITING VAN HET GELIJKSOORTIGE NATIONALE PRODUKT, MET ALS GEVOLG DAT HET, DAAR DE PRIJS ER DOOR VERANDERD WORDT, OP HET VRIJE GOEDERENVERKEER DEZELFDE UITWERKING HEEFT ALS EEN DOUANERECHT .

IN PLAATS VAN EEN UITZONDERING TE ZIJN OP DE ALGEMENE REGEL VAN HET VERBOD VAN DOUANERECHTEN, VORMT BEDOELD BEGRIP DAARENTEGEN EEN NOODZAKELIJKE AANVULLING DAAROP, WAARDOOR HET VERBOD EERST EFFECTIEF KAN WORDEN . HET BEGRIP HEFFING VAN GELIJKE WERKING, DAT STEEDS AAN HET BEGRIP "DOUANERECHTEN" IS GEKOPPELD, WIJST OP DE BEDOELING OM NIET ALLEEN DE MAATREGELEN TE VERBIEDEN DIE DUIDELIJK IN DE VOOR DOUANERECHTEN GEBRUIKELIJKE VORM ZIJN GEKLEED, DOCH OOK DIE WELKE ZICH ONDER ANDERE BENAMINGEN AANDIENEN OF OP ANDERE WIJZE WORDEN INGEVOERD, DOCH TOT DEZELFDE DISCRIMINERENDE OF PROTECTIONISTISCHE RESULTATEN LEIDEN ALS DOUANERECHTEN .

5 . WAAR ARTIKEL 95, LID 1, IMPLICIET "BELASTINGEN" OP EEN GEIMPORTEERD PRODUKT TOELAAT, GELD DIT ENKEL EN ALLEEN VOOR ZOVER DEZELFDE BELASTINGEN GELIJKELIJK WORDEN GEHEVEN OP SOORTGELIJKE NATIONALE PRODUKTEN . HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DIT ARTIKEL MAG NIET WORDEN UITGEBREID IN DIE ZIN, DAT COMPENSATIE MOGELIJK ZOU ZIJN TUSSEN EEN FISCALE LAST DIE WORDT INGEVOERD OM EEN GEIMPORTEERD PRODUKT TE TREFFEN EN EEN LAST VAN ANDERE, BIJ VOORBEELD ECONOMISCHE AARD, DIE IS GELEGD OP EEN SOORTGELIJK BINNENLANDS PRODUKT .

6 . TENEINDE DE MOEILIJKHEDEN OP TE LOSSEN DIE ZICH IN EEN BEPAALDE ECONOMISCHE SECTOR KUNNEN VOORDOEN, HEBBEN DE LID-STATEN REGELINGEN OP GEMEENSCHAPSNIVEAU INGEVOERD, TENEINDE TE VERMIJDEN DAT DE NATIONALE OVERHEIDSORGANEN EENZIJDIG TOT ACTIE ZOUDEN OVERGAAN .

Partijen


IN DE GEVOEGDE ZAKEN 2 EN 3-62 :

COMMISSIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

VERTEGENWOORDIGD DOOR H . EHRING, JURIDISCH ADVISEUR VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, ALS GEMACHTIGDE,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN H . MANZANARES, SECRETARIS VAN DE JURIDISCHE DIENST VAN DE EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, PLACE DE METZ 2, LUXEMBURG,

VERZOEKSTER

TEGEN

1 ) GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG ( ZAAK 2-62 ),

VERTEGENWOORDIGD DOOR J . RETTEL, JURIDISCH ADVISEUR VAN HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN, ALS GEMACHTIGDE,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE BIJ HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN, RUE NOTRE DAME 5, LUXEMBURG,

2 ) KONINKRIJK BELGIE ( ZAAK 3-62 ),

VERTEGENWOORDIGD DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

DIE ALS GEMACHTIGDE HEEFT AANGEWEZEN J . KARELLE, DIRECTEUR BIJ HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN BUITENLANDSE HANDEL,

BIJGESTAAN DOOR MR . M . VERSCHELDEN, ADVOCAAT BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE BIJ DE AMBASSADE VAN BELGIE TE LUXEMBURG, BOULEVARD DU PRINCE HENRI 9,

VERWEERDERS

Onderwerp


BETREFFENDE DE BETWISTING VAN DE GELDIGHEID VAN DE VOLGENDE MAATREGELEN, ALS ZIJNDE AFGEKONDIGD NA 1 JANUARI 1958 :

1 . DE VERHOGINGEN VAN HET BIJZONDERE RECHT, DAT DOOR BELGIE EN LUXEMBURG WORDT GEHEVEN BIJ DE AFGIFTE VAN INVOERVERGUNNINGEN VOOR ONTBIJTKOEK,

2 . DE UITBREIDING VAN DIT RECHT TOT DE SOORTGELIJKE PRODUKTEN VAN TARIEFPOST 19.08 VAN HET GEMEENSCHAPPELIJKE DOUANETARIEF,

Overwegingen van het arrest


TEN AANZIEN VAN DE ONTVANKELIJKHEID

OVERWEGENDE DAT VERWEERDERS EEN EXCEPTIE VAN NIET-ONTVANKELIJKHEID OPWERPEN EN DAARTOE DE COMMISSIE VERWIJTEN, DAT DEZE DE REGULARISATIE VAN DE LITIGIEUZE SITUATIE HEEFT VERHINDERD, DOOR TEN ONRECHTE TE EISEN DAT DE BESTREDEN MAATREGELEN WORDEN OPGESCHORT ALVORENS TE BESLISSEN OVER DE VERZOEKEN DIE VERWEERDERS HADDEN INGEDIEND OP GROND VAN ARTIKEL 226 VAN HET VERDRAG EN VAN EEN BESLUIT VAN DE RAAD VAN MINISTERS DD . 4 APRIL 1962 EX ARTIKEL 235;

DAT OP GROND VAN "ABUS DE POUVOIR EN JURIDISCHE SUBTILITEITEN" EN DOOR NIET MET SPOED OP DEZE VERZOEKEN TE HEBBEN BESLIST ZOALS ZIJ GEHOUDEN WAS TE DOEN, DE COMMISSIE DE BEVOEGDHEID ZOU HEBBEN VERLOREN, VERWEERDERS TE BESCHULDIGEN VAN SCHENDING VAN HET VERDRAG;

OVERWEGENDE DAT AAN DE COMMISSIE, DIE KRACHTENS ARTIKEL 155 GEHOUDEN IS TOE TE ZIEN OP DE TOEPASSING VAN HET VERDRAG, NIET KAN WORDEN ONTNOMEN HAAR BELANGRIJKSTE BEVOEGDHEID, WELKE ZIJ AAN ARTIKEL 169 ONTLEENT, NL . OM DE EERBIEDIGING VAN HET VERDRAG AF TE DWINGEN;

DAT, INDIEN HET MOGELIJK WAS DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 169 TE ONTGAAN DOOR EEN VERZOEK OM REGULARISATIE, DIT ARTIKEL IEDERE BETEKENIS ZOU VERLIEZEN;

OVERWEGENDE DAT EEN VERZOEK OM VAN DE ALGEMENE REGELS VAN HET VERDRAG TE MOGEN AFWIJKEN - WELK VERZOEK BOVENDIEN IN CASU ZEER TARDIEF IS GEDAAN - NIET TOT GEVOLG KAN HEBBEN, DAT EENZIJDIGE MAATREGELEN, WELKE MET DIE REGELS IN STRIJD ZIJN, HUN ONGELDIGHEID VERLIEZEN, ZODRA EEN DERGELIJK VERZOEK DE AANVANKELIJKE INBREUK OP HET VERDRAG NIET MET TERUGWERKENDE KRACHT KAN WETTIGEN;

DAT DE BEPALINGEN, WELKE HET MOGELIJK MAKEN VOLGENS DOOR DE COMMISSIE TE STELLEN REGELEN AF TE WIJKEN VAN HET VERDRAG - OP WELKE BEPALINGEN IN DE ONDERHAVIGE ZAAK EEN BEROEP IS GEDAAN - ZOWEL WAT AARD ALS WAT GEVOLGEN BETREFT VERSCHILLEN VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BEVOEGDHEID VAN DE COMMISSIE EX ARTIKEL 169, EN IN GEEN ENKEL OPZICHT AFBREUK KUNNEN DOEN AAN DEZE LAATSTE BEVOEGDHEID;

OVERWEGENDE DAT, ZONDER DAT BEHOEFT TE WORDEN NAGEGAAN OF EEN EVENTUEEL ABUS DE POUVOIR ( 1 ) VAN DE COMMISSIE TOT GEVOLG HEEFT DAT ZIJ NIET MEER KAN BESCHIKKEN OVER AL DE MIDDELEN DIE HAAR IN ARTIKEL 169 ZIJN TOEGEKEND, KAN WORDEN VOLSTAAN MET DE CONSTATERING DAT IN HET ONDERHAVIGE GEVAL EEN DERGELIJK ABUS DE POUVOIR NOCH IS BEWEZEN NOCH TE BEWIJZEN AANGEBODEN;

DAT OVERIGENS BIJ DE PLEIDOOIEN IS GEBLEKEN, DAT VERWEERDERS HEBBEN NAGELATEN DE COMMISSIE DE NODIGE GEGEVENS TE VERSTREKKEN OM OP HUN VERZOEKEN TE KUNNEN BESLISSEN;

DAT BOVENDIEN DE EVENTUELE FOUT VAN DE COMMISSIE, WAARVOOR DEZE OP HAAR BEURT IN RECHTE AANSPRAKELIJK KAN WORDEN GESTELD, IN GEEN ENKEL OPZICHT VAN INVLOED KAN ZIJN OP HET BEROEP WEGENS SCHENDING VAN HET VERDRAG, DAT ZICH RICHT TEGEN BESLUITEN DIE TOT OP DE HUIDIGE DAG VOORTBESTAAN EN DIE HET HOF OP HUN WETTIGHEID DIENT TE TOETSEN;

DAT DE BEROEPEN DERHALVE ONTVANKELIJK DIENEN TE WORDEN VERKLAARD;

TEN PRINCIPALE

OVERWEGENDE DAT DEZE BEROEPEN STREKKEN TOT VERKLARING VOOR RECHT, DAT DE NA DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG INGEVOERDE VERHOGING VAN HET BIJZONDERE INVOERRECHT VOOR ONTBIJTKOEK EN DE UITBREIDING TOT EEN AANTAL SOORTGELIJKE PRODUKTEN VAN DITZELFDE RECHT - BESCHOUWD ALS EEN KRACHTENS DE ARTIKELEN 9 EN 12 VERBODEN HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS EEN DOUANERECHT - ONWETTIG IS;

1 . DE HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS EEN DOUANERECHT

OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 9 DE GEMEENSCHAP IS GEGRONDVEST OP EEN DOUANE-UNIE, WELKE BERUST OP HET VERBOD VAN DOUANERECHTEN EN VAN "ALLE HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING";

( 1 ) DE FRANSE TEKST GEEFT : ABUS DE DROIT ( NOOT VERTALER ).

DAT ARTIKEL 12 DE INVOERING VAN "NIEUWE INVOERRECHTEN OF HEFFINGEN VAN GELIJKE WERKING" EN DE VERHOGING VAN DIE, WELKE REEDS VAN KRACHT ZIJN, VERBIEDT;

OVERWEGENDE DAT HET ESSENTIELE BELANG VAN DE ALDUS OMSCHREVEN VERBODSBEPALINGEN VOLDOENDE BLIJKT UIT DE PLAATSING VAN DEZE ARTIKELEN AAN HET BEGIN VAN HET DEEL GEWIJD AAN DE "GRONDSLAGEN VAN DE GEMEENSCHAP", DIE VAN ARTIKEL 9 ALS EERSTE ARTIKEL VAN DE TITEL OVER "HET VRIJE VERKEER VAN GOEDEREN" EN DIE VAN ARTIKEL 12 ALS EERSTE ARTIKEL VAN DE AFDELING DIE HANDELT OVER "AFSCHAFFING VAN DE DOUANERECHTEN";

OVERWEGENDE DAT DEZE VERBODSBEPALINGEN VAN ZO GROOT GEWICHT ZIJN, DAT HET VERDRAG IEDERE MOGELIJKE LEEMTE IN DE TOEPASSING ERVAN HEEFT WILLEN VOORKOMEN, TENEINDE TE VERMIJDEN DAT DE UITVOERING ZOU WORDEN ONTDOKEN DOOR MAATREGELEN VAN DOUANE-TECHNISCHE OF FISCALE AARD;

DAT ALDUS IS BEPAALD ( ARTIKEL 17 ), DAT DE VERBODSBEPALINGEN VAN ARTIKEL 9 ZELFS ZULLEN WORDEN TOEGEPAST OP DOUANERECHTEN VAN FISCALE AARD;

DAT ARTIKEL 95, DAT BEHOORT TOT HET DEEL VAN HET VERDRAG GETITELD "HET BELEID VAN DE GEMEENSCHAP" EN TOT HET HOOFDSTUK OVER "BEPALINGEN BETREFFENDE BELASTINGEN", TEN DOEL HEEFT DE INBREUKEN TE VERMIJDEN DIE LANGS EEN FISCALE OMWEG OP DE VERBODSBEPALINGEN ZOUDEN KUNNEN WORDEN GEMAAKT;

DAT DEZE BEZORGDHEID ZO VER GAAT, DAT HET DE STATEN IS VERBODEN, HETZIJ DE PRODUKTEN VAN DE ANDERE LID-STATEN OP ENIGERLEI WIJZE ZWAARDER TE BELASTEN DAN HUN EIGEN PRODUKTEN, HETZIJ OP DE PRODUKTEN VAN DEZE STATEN ZODANIGE BINNENLANDSE BELASTINGEN TE LEGGEN, DAT DAARDOOR HUN EIGEN NATIONALE PRODUKTEN INDIRECT WORDEN "BESCHERMD";

DAT DUS UIT DE DUIDELIJKE, UITDRUKKELIJKE EN ZONDER ENIG VOORBEHOUD GEFORMULEERDE BEWOORDINGEN VAN DE ARTIKELEN 9 EN 12, UIT DE LOGISCHE INHOUD VAN DEZE BEPALINGEN EN UIT HET GEHELE VERDRAG BLIJKT, DAT HET VERBOD VAN NIEUWE DOUANERECHTEN, TEZAMEN MET HET BEGINSEL VAN HET VRIJE GOEDERENVERKEER, EEN VAN DE BELANGRIJKSTE REGELS VORMT EN DAT BIJGEVOLG IEDERE EVENTUELE UITZONDERING, WELKE TROUWENS STRIKT DIENT TE WORDEN GEINTERPRETEERD, DUIDELIJK BEHOORT TE ZIJN VOORZIEN;

OVERWEGENDE DAT HET BEGRIP HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS EEN DOUANERECHT, IN PLAATS VAN EEN UITZONDERING TE ZIJN OP DE ALGEMENE REGEL VAN HET VERBOD VAN DOUANERECHTEN, DAARENTEGEN EEN NOODZAKELIJKE AANVULLING DAAROP VORMT, WAARDOOR HET VERBOD EERST EFFECTIEF KAN WORDEN;

DAT DEZE UITDRUKKING, WELKE STEEDS AAN HET BEGRIP "DOUANERECHTEN" IS GEKOPPELD, WIJST OP DE BEDOELING OM NIET ALLEEN DE MAATREGELEN TE VERBIEDEN DIE DUIDELIJK IN DE VOOR DOUANERECHTEN GEBRUIKELIJKE VORM ZIJN GEKLEED, DOCH OOK DIE WELKE ZICH ONDER ANDERE BENAMINGEN AANDIENEN OF OP ANDERE WIJZE WORDEN INGEVOERD, DOCH TOT DEZELFDE DISCRIMINERENDE OF PROTECTIONISTISCHE RESULTATEN LEIDEN ALS DOUANERECHTEN;

OVERWEGENDE DAT, TENEINDE TE KUNNEN VASTSTELLEN OF EEN BEPAALDE HEFFING GELIJKE WERKING HEEFT ALS EEN DOUANERECHT, DEZE WERKING DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT UIT HET OOGPUNT VAN DE DOELEINDEN VAN HET VERDRAG, IN HET BIJZONDER VAN HET DEEL, DE TITEL EN HET HOOFDSTUK WAARIN DE ARTIKELEN 9 EN 12 ZIJN OPGENOMEN, DAT WIL ZEGGEN UIT HET OOGPUNT VAN HET VRIJE GOEDERENVERKEER EN, NOG MEER IN HET ALGEMEEN, VAN HET BEPAALDE IN ARTIKEL 3, DAT VERVALSING VAN DE CONCURRENTIE DIENT TE WORDEN VERMEDEN;

DAT HET DUS VAN WEINIG BELANG IS OF ALLE GEVOLGEN DIE EEN DOUANERECHT KENMERKEN AANWEZIG ZIJN OF SLECHTS EEN DAARVAN, DAN WEL OF NAAST DEZE GEVOLGEN ANDERE, AL DAN NIET BIJKOMSTIGE DOELEINDEN WORDEN NAGESTREEFD, WANNEER BLIJKT DAT DE HEFFING INBREUK MAAKT OP DE BOVENGENOEMDE DOELEINDEN VAN HET VERDRAG EN NIET LANGS COMMUNAUTAIRE WEG TOT STAND IS GEKOMEN, DOCH VOORTVLOEIT UIT EEN EENZIJDIGE BESLISSING ;

OVERWEGENDE DAT UIT HET VOORGAANDE BLIJKT, DAT DE HEFFING VAN GELIJKE WERKING IN DE ZIN VAN DE ARTIKELEN 9 EN 12, ONGEACHT BENAMING EN STRUCTUUR, KAN WORDEN BESCHOUWD ALS EEN RECHT DAT HETZIJ OP HET TIJDSTIP VAN INVOER, HETZIJ LATER EENZIJDIG WORDT GEHEVEN OP EEN BEPAALD, UIT EEN ANDERE LID-STAAT INGEVOERD PRODUKT MET UITSLUITING VAN HET GELIJKSOORTIGE NATIONALE PRODUKT, MET ALS GEVOLG DAT HET, DAAR DE PRIJS ER DOOR VERANDERD WORDT, OP HET VRIJE GOEDERENVERKEER DEZELFDE UITWERKING HEEFT ALS EEN DOUANERECHT;

2 . TOEPASSING OP HET ONDERHAVIGE GEVAL

OVERWEGENDE DAT HET RECHT OP ONTBIJTKOEK, DAT IN BELGIE IS INGEVOERD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 16 AUGUSTUS 1957 EN IN LUXEMBURG BIJ GROOTHERTOGELIJK BESLUIT VAN 20 AUGUSTUS 1957, WORDT VOORGESTELD ALS EEN "BIJZONDER INVOERRECHT, DAT WORDT GEHEVEN BIJ DE AFGIFTE VAN DE INVOERVERGUNNINGEN";

DAT DE GELDIGHEID VAN DIT RECHT, DAT NA DE ONDERTEKENING DOCH VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG IS INGEVOERD , OP ZICHZELF NIET IN TWIJFEL KAN WORDEN GETROKKEN;

DAT HET TEGENDEEL ECHTER GELDT VOOR DE NA 1 JANUARI 1958 INGEVOERDE VERHOGINGEN VAN DIT RECHT, EVENALS VOOR DE UITBREIDING VAN HET RECHT TOT DE SOORTGELIJKE PRODUKTEN VAN TARIEFPOST 19.08 VAN HET GEMEENSCHAPPELIJKE DOUANETARIEF, BIJ BESLUITEN VAN 24 RESPECTIEVELIJK 27 FEBRUARI 1960 VOOR BEIDE LANDEN;

OVERWEGENDE DAT DEZE NA DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG EENZIJDIG INGEVOERDE VERHOGINGEN VAN EEN "BIJZONDER RECHT", DAT WORDT GEIND BIJ EN TER GELEGENHEID VAN DE INVOER VAN DE ONDERHAVIGE PRODUKTEN EN DAT UITSLUITEND OP GROND VAN HET FEIT VAN DE INVOER OP DEZE PRODUKTEN RUST, DISCRIMINATOIRE EN PROTECTIONISTISCHE MAATREGELEN DOEN VERMOEDEN, WELKE IN STRIJD ZIJN MET HET GRONDBEGINSEL VAN HET VRIJE GOEDERENVERKEER, DAT ILLUSOIR ZOU WORDEN GEMAAKT INDIEN DERGELIJKE PRAKTIJKEN ALGEMEEN WERDEN TOEGELATEN;

OVERWEGENDE DAT VERWEERDERS DEZE GEDACHTENGANG BESTRIJDEN, DAARTOE AANVOERENDE DAT ARTIKEL 95, LID 1, VAN HET VERDRAG DE INSTELLING VAN EEN DERGELIJK RECHT ZOU TOELATEN, INDIEN DIT DE TEGENHANGER VORMT VAN BINNENLANDSE LASTEN, DIE VOOR DE BEHOEFTEN VAN EEN SOEVEREIN MARKTBELEID OP DE NATIONALE PRODUKTIE RUSTEN;

DAT ZIJ HET LITIGIEUZE RECHT BESCHOUWEN ALS HET UITVLOEISEL VAN DE STEUNPRIJS DIE KRACHTENS DE UITZONDERINGSBEPALINGEN IN DE LANDBOUWTITEL VAN HET VERDRAG TEN GUNSTE VAN DE NATIONALE ROGGEPRODUCENTEN IS INGESTELD;

OVERWEGENDE EVENWEL DAT DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 95, HET EERSTE ARTIKEL VAN HOOFDSTUK 2 VAN TITEL I VAN HET DERDE DEEL VAN HET VERDRAG, WELK HOOFDSTUK IS GETITELD "BEPALINGEN BETREFFENDE BELASTINGEN", NIET MAG WORDEN UITGEBREID TOT ALLERLEI WILLEKEURIGE HEFFINGEN;

DAT IN CASU HET LITIGIEUZE RECHT NOCH NAAR DE VORM NOCH NAAR ZIJN DUIDELIJK OMSCHREVEN ECONOMISCHE DOEL EEN FISCALE BEPALING VORMT, DIE ONDER ARTIKEL 95 ZOU KUNNEN WORDEN BEGREPEN;

DAT BOVENDIEN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DIT ARTIKEL NIET MAG WORDEN UITGEBREID IN DIE ZIN, DAT COMPENSATIE MOGELIJK ZOU ZIJN TUSSEN EEN FISCALE LAST DIE WORDT INGEVOERD OM EEN GEIMPORTEERD PRODUKT TE TREFFEN EN EEN LAST VAN ANDERE, BIJ VOORBEELD ECONOMISCHE AARD, DIE IS GELEGD OP EEN SOORTGELIJK BINNENLANDS PRODUKT;

DAT, INDIEN EEN DERGELIJKE COMPENSATIE WAS TOEGESTAAN, ELKE STAAT ZIJN INTERNE BEVOEGDHEDEN ZOU KUNNEN GEBRUIKEN OM OP DIE WIJZE DE MEEST VERSCHILLENDE LASTEN OP ONVERSCHILLIG WELKE PRODUKTEN TE COMPENSEREN, HETGEEN EEN ONHERSTELBARE INBREUK OP DE BEGINSELEN VAN HET VERDRAG ZOU BETEKENEN;

DAT, WAAR ARTIKEL 95, LID 1, IMPLICIET "BELASTINGEN" OP EEN GEIMPORTEERD PRODUKT TOELAAT, DIT ENKEL EN ALLEEN GELDT VOOR ZOVER DEZELFDE BELASTINGEN GELIJKELIJK WORDEN GEHEVEN OP SOORTGELIJKE NATIONALE PRODUKTEN;

OVERWEGENDE DAT BUITENDIEN DIENT TE WORDEN OPGEMERKT, DAT IN CASU HET LITIGIEUZE RECHT NIET TEN DOEL HEEFT, LASTEN TE EGALISEREN DIE OP ONGELIJKE WIJZE DRUKKEN OP BINNENLANDSE EN GEIMPORTEERDE PRODUKTEN, DOCH DE PRIJZEN VAN DEZE PRODUKTEN ZELF;

DAT VERWEERDERS NAMELIJK HEBBEN GESTELD, DAT DE LITIGIEUZE HEFFING TEN DOEL HAD, "DE PRIJS VAN HET VREEMDE PRODUKT EN DIE VAN HET BELGISCHE PRODUKT GELIJK TE MAKEN" ( VERWEERSCHRIFT );

DAT ZIJ ZELFS IN TWIJFEL HEBBEN GETROKKEN, OF HET "MET HET WEZEN VAN HET VERDRAG IN OVEREENSTEMMING IS, DAT DE PRODUCENTEN VAN EEN BEPAALD LAND EEN GRONDSTOF BINNEN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT GOEDKOPER KUNNEN VERKRIJGEN DAN DE PRODUCENTEN VAN EEN ANDERE LID-STAAT" ( CONCLUSIE VAN DUPLIEK );

DAT DOOR DIT BETOOG HET BEGINSEL WORDT MISKEND, DAT "DE AKTIVITEIT VAN DE GEMEENSCHAP .... DE INVOERING ( OMVAT ) VAN EEN REGIME WAARDOOR WORDT GEWAARBORGD DAT DE MEDEDINGING BINNEN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT NIET WORDT VERVALST" ( ARTIKEL 3, SUB F );

DAT DE ERKENNING VAN DE STELLING VAN VERWEERDERS DUS TOT EEN ONGERIJMDE TOESTAND ZOU LEIDEN, NAMELIJK TOT HET TEGENDEEL VAN WAT HET VERDRAG BEOOGT;

OVERWEGENDE DAT UIT ARTIKEL 38, LID 2, VOORTVLOEIT, DAT DE OP LANDBOUWGEBIED TOEGESTANE AFWIJKINGEN VAN DE REGELS VOOR DE INSTELLING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT UITZONDERINGSBEPALINGEN VORMEN, WELKE BEPERKT MOETEN WORDEN GEINTERPRETEERD;

DAT DIE AFWIJKINGEN DUS NIET MOGEN WORDEN UITGEBREID, OMDAT DIT TOT GEVOLG ZOU HEBBEN DAT DE UITZONDERING TOT REGEL ZOU WORDEN EN EEN GROOT DEEL VAN DE VEREDELINGSPRODUKTEN BUITEN DE TOEPASSING VAN HET VERDRAG ZOU VALLEN;

DAT DE LIJST VAN BIJLAGE II DERHALVE ALS LIMITATIEF MOET WORDEN BESCHOUWD, GELIJK WORDT BEVESTIGD DOOR DE TWEEDE ZIN VAN HET DERDE LID VAN ARTIKEL 38;

OVERWEGENDE DAT ONTBIJTKOEK NIET VOORKOMT ONDER DE PRODUKTEN DIE IN BIJLAGE II ZIJN OPGENOEMD EN EVENMIN AAN DE LIJST IS TOEGEVOEGD VOLGENS DE COMMUNAUTAIRE REGELING BEDOELD IN ARTIKEL 38, LID 3;

DAT, TENEINDE DE MOEILIJKHEDEN OP TE LOSSEN DIE ZICH IN EEN BEPAALDE ECONOMISCHE SECTOR KUNNEN VOORDOEN, DE LID-STATEN REGELINGEN OP GEMEENSCHAPSNIVEAU HEBBEN INGEVOERD, TENEINDE TE VERMIJDEN DAT DE NATIONALE OVERHEIDSORGANEN EENZIJDIG TOT ACTIE ZOUDEN OVERGAAN;

DAT IN CASU EVENWEL DE VERHOGINGEN EN DE UITBREIDING VAN HET LITIGIEUZE RECHT EENZIJDIG ZIJN INGEVOERD;

OVERWEGENDE DAT UIT HET VOORGAANDE BLIJKT, DAT HET VERMOEDEN VAN DISCRIMINATIE EN PROTECTIE, DAT TEGEN VERWEERDERS WAS GEREZEN, NIET IS ONTZENUWD;

OVERWEGENDE DAT VERWEERDERS TOT AAN HET VERZOEK TOT HEROPENING VAN DE MONDELINGE BEHANDELING VAN 8 NOVEMBER 1962 TROUWENS NIET HEBBEN BETWIST, DAT HUN MARKTPOLITIEK "INDIRECT LEIDT TOT PROTECTIE" ( BELGISCH PLEIDOOI ), WELKE EVENWEL VOLGENS HEN NIET HET VOORNAAMSTE, DOCH SLECHTS EEN BIJKOMEND GEVOLG VAN HET LITIGIEUZE RECHT IS;

DAT IN BEDOELD VERZOEK VAN 8 NOVEMBER 1962 DEZE STELLING ECHTER WORDT WEERSPROKEN DOOR DE ERKENNING, DAT DE LITIGIEUZE BIJZONDERE RECHTEN "STELLIG BELEMMERINGEN VORMEN VOOR HET VRIJE GOEDERENVERKEER";

DAT TEN SLOTTE DE BELGISCHE REGERING, HOEWEL ZIJ DE COMMISSIE IN DE CONCLUSIE VAN DUPLIEK VERWIJT "DE OORZAAK TE ZIJN, DAT DE INBREUK, WAARAAN VERWEERDER KENNELIJK EEN EINDE HAD WILLEN MAKEN, GEHANDHAAFD BLIJFT", IN HAAR BRIEF VAN 27 NOVEMBER 1961 "HET AANVECHTBARE KARAKTER VAN EEN EENZIJDIGE MAATREGEL" NIET HEEFT ONTKEND;

OVERWEGENDE DAT UIT AL DEZE OVERWEGINGEN VOORTVLOEIT, DAT HET "BIJZONDERE INVOERRECHT" VOOR ONTBIJTKOEK, DAT NA DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG IN BELGIE EN LUXEMBURG IS VERHOOGD EN UITGEBREID, ALLE ELEMENTEN VAN EEN HEFFING VAN GELIJKE WERKING ALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 9 EN 12 IN ZICH VERENIGT;

DAT DERHALVE DIENT TE WORDEN BESLIST, DAT DE NA 1 JANUARI 1958 AFGEKONDIGDE BESLUITEN TOT VERHOGING OF UITBREIDING VAN DIT RECHT IN STRIJD ZIJN MET HET VERDRAG;

Beslissing inzake de kosten


OVERWEGENDE DAT VERWEERDERS KRACHTENS ARTIKEL 69, PARAGRAAF 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING IN DE KOSTEN MOETEN WORDEN VEROORDEELD, DAAR ZIJ OP ALLE PUNTEN IN HET ONGELIJK ZIJN GESTELD;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

RECHTDOENDE,

VERKLAART DE BEROEPEN 2 EN 3-62 VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP TEGEN HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG EN HET KONINKRIJK BELGIE ONTVANKELIJK EN GEGROND;

VERSTAAT DAT DE VERHOGINGEN VAN HET BIJZONDERE RECHT, DAT DOOR LUXEMBURG EN BELGIE WORDT GEHEVEN BIJ DE AFGIFTE VAN INVOERVERGUNNINGEN VOOR ONTBIJTKOEK EN DE UITBREIDING VAN DIT RECHT TOT DE SOORTGELIJKE PRODUKTEN VAN TARIEFPOST 19.08 VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF, EEN EN ANDER AFGEKONDIGD NA 1 JANUARI 1958, IN STRIJD ZIJN MET HET VERDRAG;

VEROORDEELT VERWEERDERS IN DE KOSTEN;

ONTZEGT HET MEER OF ANDERS GEVORDERDE .